HR, 04-11-2014, nr. 13/03671
ECLI:NL:HR:2014:3098
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
04-11-2014
- Zaaknummer
13/03671
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:3098, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 04‑11‑2014; (Herziening)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:1932, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2014:1932, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 09‑09‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:3098, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2014-0447
Uitspraak 04‑11‑2014
Inhoudsindicatie
Herziening. Afwijzing aanvraag na door de A-G verricht onderzoek in de zin van art. 468 Sv.
Partij(en)
4 november 2014
Strafkamer
nr. 13/03671 H
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te 's-Hertogenbosch, van 18 februari 2011, nummer 20/004020-09, ingediend door mr. J. IJdis, advocaat te Amsterdam, namens:
[aanvrager] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank Amsterdam van 7 augustus 2009 - de aanvrager ter zake van 1. "poging tot doodslag" en 2. "poging tot doodslag" veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren. Voorts heeft het Hof de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen en de aanvrager de betalingsverplichtingen opgelegd zoals in het arrest omschreven.
2. De aanvraag tot herziening
2.1.
De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Hoge Raad heeft voorts kennisgenomen van alle nadien, tot aan de datum van dit arrest binnengekomen correspondentie met betrekking tot deze aanvraag.
2.2.
De aanvraag berust op de stelling dat sprake is van een gegeven als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv. In de aanvraag wordt daartoe aangevoerd dat de bij de aanvraag overgelegde verklaringen van [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 3] het ernstige vermoeden wekken dat indien het Hof met de inhoud van die verklaringen bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid tot een vrijspraak. De genoemde personen zouden aanwezig zijn geweest bij gesprekken tussen [betrokkene 4] en de aanvrager en hebben gehoord dat [betrokkene 4] tegenover de aanvrager heeft bekend dat hij de ten laste van de aanvrager bewezenverklaarde feiten heeft gepleegd.
3. De conclusie van de Advocaat-Generaal
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvraag zal afwijzen.
4. Beoordeling van de aanvraag
4.1.
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid aanhef en onder c van art. 457 Sv slechts dienen een door bescheiden gestaafd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
4.2.
De Advocaat-Generaal heeft aanleiding gezien voorafgaand aan zijn conclusie op grond van art. 468 Sv nader onderzoek in te stellen. In dat kader zijn onder meer de in de aanvraag genoemde personen gehoord.
De resultaten van dit onderzoek zijn gerelateerd in een door [verbalisant], inspecteur van politie, op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal nr. 2007116910 en de daarbij behorende bijlagen. Dit proces-verbaal houdt, voor zover hier van belang, in:
- als de op 30 april 2014 door [betrokkene 1] afgelegde verklaring:
"Een tijdje terug was ik samen met [aanvrager] (de Hoge Raad begrijpt: de aanvrager), mijn broer [betrokkene 5] en nog een paar mensen tegenover De Duivel. Toen wij daar waren kwamen wij [betrokkene 4] (de Hoge Raad begrijpt: [betrokkene 4]) tegen. [aanvrager] is naar [betrokkene 4] toegelopen en had [betrokkene 4] tegen de muur gedrukt. Ik stond naast hen. [aanvrager] en [betrokkene 4] hadden een woordenwisseling met elkaar. Ik hoorde [betrokkene 4] zeggen dat hij er niks aan kon doen en dat hij zichzelf niet ging aangeven bij de politie. Ik hoorde [aanvrager] op dat moment zeggen dat hij ook niet voor [betrokkene 4] ging zitten. De discussie werd toen heftiger. Wij hadden [aanvrager] toen meegenomen om escalatie te voorkomen.
Later ben ik [betrokkene 4] weer tegengekomen en dit keer was het bij Victoria Hotel bij CS in de buurt. Ik was die dag ook met [aanvrager]. [betrokkene 4] liep in een steegje samen met een vriendin. Ik ben naar [betrokkene 4] toegelopen en heb hem vastgepakt en tegen de muur gedrukt. Ik vroeg aan [betrokkene 4] hoe wij dit gingen oplossen. Met dit oplossen bedoel ik het feit dat [aanvrager] wordt beschuldigd voor iets wat [betrokkene 4] heeft gedaan. Toen ik tegen [betrokkene 4] zei hoe wij dit gingen oplossen kwam hij met omslachtige antwoorden dat hij dit niet kon oplossen en dat hij zich niet ging aangeven. Ik heb toen het telefoonnummer van [betrokkene 4] genomen en zei tegen hem dat ik hem zou opbellen om voor een oplossing te zoeken. Ik had [betrokkene 4] een paar keren gebeld, maar hij nam niet op. Hij heeft mij gewoon geflesch."
- als de op 11 april 2014 door [betrokkene 2] afgelegde verklaring:
"Op Koninginnedag 2010 of 2011 was ik met [aanvrager], [betrokkene 1] en [betrokkene 6] bij café De Duivel in de Reguliersdwarsstraat in Amsterdam.
Bij het café kwamen wij [betrokkene 4] tegen. Ik hoor dat [aanvrager] vroeg waarom hij zichzelf niet aangaf. Ik hoor dat [betrokkene 4] tegen [aanvrager] zei: 'Wat wil je dat ik doe. Ik ga mezelf niet aangeven.' Of woorden van gelijke strekking. Het is al een hele tijd geleden dus wat de letterlijke woorden waren weet ik niet meer.
Na enige tijd gingen [aanvrager] en [betrokkene 4] 5 tot 10 meter verderop staan en vervolgens heb ik niets meer van het gesprek gehoord."
- als de op 25 april 2014 door [betrokkene 3] afgelegde verklaring:
"In juni 2011 liep ik samen met [aanvrager] over het Damrak in Amsterdam en ter hoogte van de Albert Heijn To Go kwamen wij een jongen die ik ken als [betrokkene 4].
(...)
Ik zag dat [betrokkene 4] en [aanvrager] met elkaar in gesprek raakten. Dit gesprek duurde minimaal een uur. Ik zag dat er verder geen andere personen bij waren. Ik ben na ongeveer 10 minuten bij [betrokkene 4] en [aanvrager] gaan staan, om mij in het gesprek te mengen.
Ik zag aan [aanvrager] dat hij boos was en dat [betrokkene 4] rustig/angstig was.
Ik hoorde dat het gesprek tussen [betrokkene 4] en [aanvrager] ging over het steekincident in 2007 waarvoor [aanvrager] als verdachte is aangemerkt.
Tijdens het gesprek confronteerde [aanvrager] [betrokkene 4] met het feit dat hij de dader is van die steekpartij.
Tijdens het gesprek heb ik [aanvrager] herhaaldelijk aan [betrokkene 4] horen vragen: 'Waarom geef je jezelf niet aan?'
Ik hoorde dat [betrokkene 4] hierop steeds zei: 'Ja ze hebben mij niet aangewezen of gepakt en ik ga hier niet voor opdraaien.'
Waarop ik [aanvrager] weer hoorde zeggen: 'Ik ga hier ook niet voor opdraaien. Je weet dat ik het niet gedaan heb.'
Ik hoorde dat [betrokkene 4] hierop antwoordde: 'Ja dat klopt.'"
4.3.
De hiervoor onder 4.2 weergegeven verklaringen houden niet in dat de in de aanvraag genoemde personen hebben gehoord dat [betrokkene 4] onmiskenbaar heeft erkend dat niet de aanvrager, maar hij de ten laste van de aanvrager bewezenverklaarde feiten heeft gepleegd. Ook de bij de aanvraag overgelegde verklaringen houden zulks niet in. Deze verklaringen noch de overige resultaten van het door de Advocaat-Generaal op grond van art. 468 Sv ingestelde nader onderzoek geven daarmee steun aan de stelling waarop de aanvraag berust. Het aangevoerde kan derhalve niet een ernstig vermoeden wekken als hiervoor onder 4.1 vermeld.
5. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvraag tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 november 2014.
Mr. Balkema en mr. Ilsink zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.
Conclusie 09‑09‑2014
Inhoudsindicatie
Herziening. Afwijzing aanvraag na door de A-G verricht onderzoek in de zin van art. 468 Sv.
Nr. 13/03671 H
Mr. Aben
Zitting: 9 september 2014
Conclusie inzake:
[aanvrager]
1. Bij onherroepelijk geworden arrest van het gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te ’s-Hertogenbosch, van 18 februari 2011 is de aanvrager van herziening wegens tweemaal poging tot doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar. Een hiertegen ingesteld cassatieberoep is door de Hoge Raad verworpen bij arrest van 6 november 2012.
2. Namens de aanvrager heeft mr. J. IJdis, advocaat te Amsterdam, op 26 juli 2013 herziening gevraagd van het onherroepelijke arrest van 18 februari 2011.
3. De aanvrage is gegrond op een drietal verklaringen van getuigen die aanwezig zouden zijn geweest bij gesprekken tussen de aanvrager en een zekere [betrokkene 4] (bedoeld wordt: [betrokkene 4]). Uitlatingen van de laatstgenoemde bij gelegenheid van deze gesprekken zouden aanwijzingen opleveren dat niet de aanvrager, maar deze [betrokkene 4] de dader was van de pogingen tot doodslag (een steekpartij te Amsterdam op 30 april 2007) waarvoor de aanvrager is veroordeeld.
4. Het gestelde in de aanvraag gaf aanleiding om op de voet van artikel 468, derde lid Sv nader onderzoek in te (doen) stellen naar de (eventuele) aanwezigheid van een novum. Hiertoe heb ik een onderzoeksteam van de politie opgedragen de in de aanvraag de genoemde getuigen te horen, alsook de genoemde [betrokkene 4] te horen. Bovendien heb ik de politie verzocht van de aanvrager en van [betrokkene 4] foto’s bij te voegen, opdat de juistheid kan worden nagegaan van de in de aanvraag betrokken stelling dat het uiterlijk van de aanvrager en dat van [betrokkene 4] veel gelijkenis vertonen.
5. Het resultaat van dit onderzoek, een proces-verbaal d.d. 16 juni 2014 van meer dan 200 pagina’s, is mij op 24 juni 2014 ter hand gesteld. Dit omvangrijke proces-verbaal behelst de processen-verbaal waaruit het dossier was opgebouwd dat tot de veroordeling had geleid, alsook uit stukken die het resultaat zijn van het door mij gevraagde onderzoek. Op 25 juni 2014 is een afschrift van dit proces-verbaal op de voet van artikel 463, zesde lid Sv toegezonden aan de raadsman van de aanvrager, met de mededeling dat hij in de gelegenheid wordt gesteld de aanvraag nader toe te lichten. Van deze gelegenheid heeft de raadsman geen gebruik gemaakt.
6. De inhoud van het proces-verbaal d.d. 16 juni 2014 brengt mij tot de conclusie dat zich geen novum voordoet. De verklaringen van [betrokkene 6], [betrokkene 2], [betrokkene 3] en [betrokkene 1] zijn dermate aspecifiek en weinigzeggend dat zij naar mijn inzicht niet kunnen worden aangemerkt als een novum als bedoeld in artikel 457, eerste lid, onder c, Sv. [betrokkene 4] ontkent iedere betrokkenheid bij de steekpartij van 30 april 2007 en ontkent ook uitlatingen te hebben gedaan waaruit zijn daderschap zou kunnen worden afgeleid.
7. De in het proces-verbaal gevoegde foto’s vormen overigens naar mijn inzicht geen aanwijzing dat de aanvrager en [betrokkene 4] dermate veel op elkaar lijken dat een persoonsverwisseling gemakkelijk plaatsvindt.
8. Deze conclusie strekt ertoe dat de aanvraag wordt afgewezen.
De procureur-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
n.d.