Verordening (EG) Nr. 1788/2003 tot vaststelling van een heffing in de sector melk en zuivelproducten
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 25-04-2008
- Redactionele toelichting
De wijziging van 29-09-2003, PbEG L 270 is gecorrigeerd via een rectificatie (PbEU 2008, L 110).
- Bronpublicatie:
10-10-2007, PbEU 2007, L 265 (uitgifte: 01-01-2007, regelingnummer: 1186/2007)
- Inwerkingtreding
25-04-2008
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
10-10-2007, PbEU 2007, L 265 (uitgifte: 01-01-2007, regelingnummer: 1186/2007)
- Vakgebied(en)
Agrarisch recht (V)
Verordening van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van een heffing in de sector melk en zuivelproducten
De raad van de Europese Unie,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 37,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Parlement,
Overwegende hetgeen volgt:
- (1)
Bij Verordening (EEG) nr. 856/84 van de Raad van 31 maart 1984 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 804/68 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten (1) is met ingang van 2 april 1984 een extra heffing in deze sector ingevoerd. De regeling is meermaals verlengd, onder andere bij Verordening (EEG) nr. 3950/92 van de Raad van 28 december 1992 tot instelling van een extra heffing in de sector melk en zuivelproducten en de laatste maal tot en met 31 maart 2008 bij Verordening (EG) nr. 1256/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende wijziging van Verordening (EEG) nr. 3950/92 tot instelling van een extra heffing in de sector melk en zuivelproducten (2).
- (2)
Om lering te trekken uit de opgedane ervaring en om de regeling te vereenvoudigen en te verduidelijken, moet Verordening (EEG) nr. 3950/92 worden ingetrokken en moeten de voorschriften van de verlengde regeling herwerkt en verduidelijkt worden.
- (3)
Het hoofddoel van de regeling blijft het gebrek aan evenwicht tussen vraag en aanbod op de markt voor melk en zuivelproducten en de daaruit voortvloeiende structurele overschotten te verminderen zodat een beter marktevenwicht tot stand komt. De regeling moet derhalve per l april 2008 met zeven nieuwe opeenvolgende tijdvakken van twaalf maanden worden verlengd. Deze tijdvakken komen bij die welke reeds in Verordening (EEG) nr. 3950/92 bepaald zijn.
- (4)
De in 1984 vastgestelde methode, waarbij een heffing wordt toegepast op de boven een garantiedrempel geleverde of rechtstreeks verkochte hoeveelheden melk, moet worden gehandhaafd. Deze garantiedrempel wordt voor elke lidstaat vastgesteld als een bij een bepaald melkvetgehalte gegarandeerde totale hoeveelheid.
- (5)
De heffing moet op een afschrikkend peil worden vastgesteld en door de lidstaten verschuldigd zijn zodra de nationale referentiehoeveelheid overschreden wordt; vervolgens moet ze door de lidstaat omgeslagen worden over de producenten die tot de overschrijding bijgedragen hebben. Deze moeten de lidstaat hun bijdrage in de louter wegens de overschrijding van hun beschikbare hoeveelheid te betalen heffing verschuldigd zijn.
- (6)
De lidstaten storten in het EOGFL, afdeling Garantie, de heffing die correspondeert met de overschrijding van hun nationale referentiehoeveelheid, verminderd met een forfaitair bedrag van 1 % om rekening te houden met gevallen van faillissement of definitief onvermogen van bepaalde producenten om hun bijdrage in de betaling van de verschuldigde heffing te betalen.
- (7)
De lidstaten moeten over een bepaalde termijn beschikken om de de verschuldigde heffing over de producenten om te slaan en deze in het EOGFL, afdeling Garantie, te storten. Kunnen zij de vastgestelde termijn niet halen, dan moet erop worden toegezien dat het EOGFL, afdeling Garantie, over de verschuldigde bedragen kan beschikken door deze van de maandelijkse terugbetalingen aan de lidstaten in mindering te brengen. Bijgevolg moet worden afgeweken van de procedure van artikel 14 van Verordening (EG) nr. 2040/2002 van de Raad van 26 september 2000 betreffende de begrotingsdiscipline 3..
- (8)
In Verordening (EEG) nr. 3950/92 is een onderscheid ingevoerd tussen leveringen en rechtstreekse verkoop. De ervaring leert dat het beheer vereenvoudigd moet worden door voor de leveringen slechts volle melk in aanmerking te nemen, met uitsluiting van alle overige zuivelproducten. Bijgevolg moet rechtstreekse verkoop voortaan ook de rechtstreeks aan de consument verrichte verkoop en overdracht van melk, alsmede de verkoop en overdracht van andere zuivelproducten omvatten.
- (9)
Voor iedere producent wordt een representatief vetgehalte bepaald dat op de hem toegewezen individuele referentiehoeveelheden voor de leveringen moet worden toegepast en dat wordt vastgesteld met referentie naar gehalten die bestaan en gewijzigd kunnen worden, op grond van nader te bepalen regels. Er moeten voorschriften worden vastgesteld om het verschil tussen het gewogen gemiddelde van de individuele representatieve vetgehalten en het nationale referentiegehalte miniem te doen blijven.
- (10)
Voor de berekening van het respectieve aandeel van leveringen en rechtstreekse verkopen in de individuele referentiehoeveelheden moet een vereenvoudigde procedure worden vastgesteld, die erin voorziet dat de voor de berekening van deze aandelen en van de heffing benodigde gegevens aan de Commissie worden medegedeeld. Deze berekening van de aandelen moet geschieden op basis van de referentiehoeveelheden waarover de producenten beschikken voor het tijdvak van twaalf maanden dat op 1 april 2003 begint. Het totaal van de door de lidstaat aan de producenten toegewezen hoeveelheden mag niet groter zijn dan de nationale referentiehoeveelheid. Deze nationale referentiehoeveelheid wordt vastgesteld voor de elf tijdvakken met ingang van 1 april 2004, waarbij rekening wordt gehouden met de diverse onderdelen van de vroegere regeling.
- (11)
Bepaald moet worden hoe het melkvetgehalte verdisconteerd moet worden in de eindafrekening van de geleverde hoeveelheden. Er moet nadrukkelijk worden bepaald dat een individuele neerwaartse correctie van het vetgehalte van de geleverde melk of het scheiden van de melk in afzonderlijke bestanddelen er in geen geval toe mag leiden dat over een hoeveelheid die de gegarandeerde totale hoeveelheid in een lidstaat overschrijdt, geen heffing betaald hoeft te worden. Omdat met rechtstreekse verkoop slechts geringe hoeveelheden gemoeid zijn, hoeft het vetgehalte daarvoor niet in rekening te worden gebracht.
- (12)
Met het oog op de doeltreffendheid van de regeling moet de door de producenten verschuldigde bijdrage in de heffing geïnd worden door de kopers, die in de beste positie verkeren om daartoe het nodige te doen, en moeten hun derhalve de middelen voor deze inning worden geboden. Daarentegen moeten bedragen die boven de door de lidstaat verschuldigde heffing worden geïnd, worden gebruikt voor de financiering van nationale herstructureringsprogramma's en/of terugbetaald worden aan bepaalde categorieën producenten of aan producenten die zich in buitengewone omstandigheden bevinden. Wanneer echter blijkt dat geen heffing door de lidstaat verschuldigd is, moeten alle geïnde voorschotten teruggegeven worden.
- (13)
De ervaring heeft geleerd dat de uitvoering van deze regeling het bestaan van een nationale reserve veronderstelt die de producenten de mogelijkheid biedt om volgens objectieve criteria extra hoeveelheden te verkrijgen of nieuwe producenten de mogelijkheid biedt hun activiteit op gang te brengen, waaraan alle hoeveelheden worden toegevoegd die, om welke reden dan ook, niet of niet langer een individuele bestemming hebben. Om de lidstaat in staat te stellen het hoofd te bieden aan bijzondere, volgens objectieve criteria bepaalde omstandigheden, moet hij gemachtigd worden ook de nationale reserve te vergroten, meer in het bijzonder door een lineaire verlaging van alle referentiehoeveelheden of door inhoudingen op de definitieve overdrachten van deze hoeveelheden.
- (14)
Om de nodige soepelheid bij het beheer van de regeling te handhaven, moet de lidstaten worden toegestaan de na afloop van een tijdvak ongebruikte referentiehoeveelheden opnieuw nationaal dan wel over de kopers te verdelen.
- (15)
De onderbenutting van de referentiehoeveelheden door de producenten kan een harmonische ontwikkeling van de melkproductie verhinderen. Om dergelijke problemen te voorkomen, moeten de lidstaten kunnen beslissen dat, bij aanzienlijke onderbenutting gedurende een significant tijdsverloop, de ongebruikte referentiehoeveelheden naar de nationale reserve gaan, zodat deze aan de andere producenten kunnen worden toegewezen. Er moeten echter bepalingen worden vastgesteld voor het geval waarin producenten de tijdelijk stilgelegde melkproductie willen hervatten.
- (16)
In de lidstaten die de tijdelijke overdracht van een deel van de individuele referentiehoeveelheid hebben toegestaan, is gebleken dat dit tot een grotere doeltreffendheid van de regeling heeft bijgedragen. De toepassing van dit mechanisme mag echter verdere structurele ontwikkelingen en aanpassingen niet doorkruisen en de eventueel daaruit voortvloeiende administratieve moeilijkheden mogen niet worden onderschat, noch mag voormalige producenten die niet meer actief zijn, worden toegestaan hun referentiehoeveelheid langer te behouden dan strikt noodzakelijk is voor de overdracht aan een actieve producent.
- (17)
Bij de invoering van de extra heffing in 1984 was als beginsel gesteld dat, in geval van verkoop, verhuur of vererving van het bedrijf, de desbetreffende referentiehoeveelheid samen met de grond naar de koper, de huurder of de erfgenaam overging. Het is niet wenselijk deze aanvankelijke keuze te wijzigen. Niettemin moet worden bepaald dat in alle gevallen van overdracht de nodige nationale regelingen moeten worden getroffen om, bij gebreke van overeenstemming tussen de partijen, hun rechtmatige belangen te beschermen.
- (18)
Met het oog op verdere herstructurering van de zuivelproductie en verbetering van het milieu moeten uitzonderingen worden toegestaan op het beginsel dat de referentiehoeveelheid aan het bedrijf gekoppeld is, en moeten de lidstaten de mogelijkheid blijven houden nationale of regionale herstructureringsprogramma's ten uitvoer te brengen. De lidstaten moeten ook het recht hebben de overdracht van de referentiehoeveelheden op een andere wijze te organiseren dan door middel van individuele transacties tussen producenten.
- (19)
Volgens de verschillende soorten overdrachten van referentiehoeveelheden en op basis van objectieve criteria moeten de lidstaten gemachtigd worden om ten behoeve van de nationale reserve eventueel een deel van de overgedragen hoeveelheden te heffen.
- (20)
De ervaring met de regeling inzake de extra heffing heeft geleerd dat de overdracht van referentiehoeveelheden via wettelijke regelingen, zoals verpachting, die niet noodzakelijk tot gevolg hebben dat de betrokken referentiehoeveelheden definitief worden toegewezen aan de overnemer, een extra kostenfactor voor de melkproductie kan zijn die de verbetering van de productiestructuur remt. Om de referentiehoeveelheden geschikter te maken als middel ter regulering van de markt voor melk en zuivelproducten, moeten de lidstaten gemachtigd worden om referentiehoeveelheden die via verpachting of vergelijkbare wettelijke middelen voor hertoewijzing naar de nationale reserve zijn overgedragen, op basis van objectieve criteria toe te wijzen aan actieve producenten, met name aan producenten die daarvan al gebruik hebben gemaakt. De lidstaten moeten ook het recht hebben om de overdracht van referentiehoeveelheden op een andere manier te organiseren dan door middel van individuele transacties tussen producenten.
- (21)
Om een stijging van de kosten van productiemiddelen of een ongelijke behandeling te voorkomen, moet worden beklemtoond dat alle overheidssteun bij de verwerving of overdracht van referentiehoeveelheden verboden is.
- (22)
Het hoofddoel van de bij deze verordening ingestelde heffing is de markt voor zuivelproducten te reguleren en te stabiliseren. De opbrengst ervan moet derhalve worden gebruikt voor de financiering van de uitgaven in de zuivelsector.
- (23)
De voor de uitvoering van deze verordening benodigde maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (4),
Heeft de volgende verordening vastgesteld: