Wet op de vennootschapsbelasting 1969
Rb. Gelderland, 06-05-2022, nr. AWB 21/5600
ECLI:NL:RBGEL:2022:2288
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
06-05-2022
- Zaaknummer
AWB 21/5600
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2022:2288, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 06‑05‑2022; (Eerste aanleg - meervoudig)
Sprongcassatie: ECLI:NL:HR:2024:1547
- Vindplaatsen
NTFR 2022/2488 met annotatie van mr. drs. J. Bierman BA
NLF 2022/1241 met annotatie van Corina van Lindonk
Uitspraak 06‑05‑2022
Inhoudsindicatie
Artikel 13, zestiende lid, van de Wet Vpb. Zijn resultaten uit opties vrijgesteld op grond van artikel 13, zestiende lid, van de Wet Vpb? Falconsarrest. Beroep op het vertrouwensbeginsel.
RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 21/5600
uitspraak van de meervoudige belastingkamer van
in de zaak tussen
[eiseres] , te [vestigingsplaats], eiseres
(gemachtigde: [gemachtigde]),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Rotterdam, verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2017 een aanslag (aanslagnummer [aanslagnummer]) vennootschapsbelasting (Vpb) opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 3.202.904. Tevens is bij beschikking € 84.167 aan belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 23 september 2021 de aanslag gehandhaafd en de belastingrente verminderd tot € 111.
Eiseres heeft daartegen tijdig beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 april 2022.
Namens eiseres zijn [naam 1], [naam 2] en haar gemachtigde verschenen. Namens verweerder zijn verschenen [naam 3], [naam 4] en [naam 5].
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres heeft in 2014 aandelen en opties uitgereikt gekregen in de Japanse vennootschap [vennootschap] ([de vennootschap]). Het gaat om een aandelenbelang van 8,5% en opties die recht gaven op een aandelenbelang van 5%. In november 2015 heeft eiseres een deel van de opties prijsgegeven, waarna de resterende opties recht gaven op een aandelenbelang van 2,34%
2. [de vennootschap] verkreeg op 22 maart 2017 een beursnotering aan de Tokyo Stock Exchange. Als gevolg van de beursgang is het aandelenbelang van eiseres in [de vennootschap] verwaterd tot 2,28% en gaven de opties recht op een aandelenbelang van 1,58%.
3. Na de beursgang heeft eiseres alle opties uitgeoefend en in fases het aandelenbelang in [de vennootschap] verkocht. Op de resultaten behaald met de verkoop van het belang in [de vennootschap] heeft eiseres in haar aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 2017 de deelnemingsvrijstelling toegepast op grond van artikel 13, zestiende lid, van de Wet Vpb1.(deelnemingsvrijstelling voor aflopende deelnemingen).
4. Met inachtneming van het voorgaande heeft eiseres aangifte Vpb 2017 gedaan naar een belastbare winst van € 1.007.766 en een belastbaar bedrag van € 1.007.694.
5. Verweerder heeft het belastbaar bedrag gecorrigeerd. Daarbij heeft hij als uitgangspunt genomen dat de deelnemingsvrijstelling voor aflopende deelnemingen wel van toepassing is op aandelen, maar niet op opties. Gelet daarop heeft verweerder in verband met de verkoop van aandelen het belastbaar bedrag verlaagd met € 745.814 en het belastbaar bedrag in verband met de uitoefening van opties verhoogd met € 2.941.024. Aldus is het herziene belastbaar bedrag, rekening houdend met een bedrag van € 72 aan te verrekenen verliezen, vastgesteld op € 3.202.904 (€ 1.007.766 + € 2.941.024 -/- € 745.814 -/- € 72).
Geschil
6. In geschil is of de resultaten die eiseres sinds 22 maart 2017 heeft behaald met de uitoefening van opties zijn vrijgesteld op grond van artikel 13, zestiende lid, van de Wet Vpb. Het gaat met name om de vraag of voor de toepassing van dat artikel, opties moeten worden behandeld als deelnemingen. Daarnaast heeft eiseres een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel.
7. Niet in geschil is dat indien de rechtbank van oordeel is dat het resultaat behaald met de uitoefening van opties is vrijgesteld op grond van artikel 13, zestiende lid, van de Wet Vpb het belastbaar bedrag in afwijking van de aangifte vastgesteld dient te worden op€ 261.880 (€ 1.007.766 -/- € 745.814 -/- € 72).
Beoordeling van het geschil
Aflopende deelneming?
8. Artikel 13, eerste lid, van de Wet Vpb luidt als volgt:Bij het bepalen van de winst blijven buiten aanmerking de voordelen uit hoofde van eendeelneming, alsmede de kosten ter zake van de verwerving of de vervreemding van diedeelneming (deelnemingsvrijstelling).
9. Artikel 13, tweede lid, van de Wet Vpb luidt voor zover van belang als volgt:Van een deelneming is sprake indien de belastingplichtige:a. voor ten minste 5% van het nominaal gestorte kapitaal aandeelhouder is van eenvennootschap waarvan het kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld;b. ten minste 5% bezit van het aantal in omloop zijnde bewijzen van deelgerechtigdheid in een fonds voor gemene rekening; daarbij wordt het aantal andere dan enkelvoudige bewijzen van deelgerechtigdheid herleid tot een daarmee overeenstemmend aantal enkelvoudige bewijzen;(…)
10. Artikel 13, zestiende lid, van de Wet Vpb luidt als volgt:Indien een belang dat de belastingplichtige reeds meer dan een jaar houdt en waarvoor hij indie periode onafgebroken in aanmerking kwam voor de deelnemingsvrijstelling, niet langer als een deelneming wordt aangemerkt omdat de omvang van het belang niet meer voldoet aan de voorwaarde van ten minste 5%, bedoeld in het tweede of derde lid, blijft nog gedurende een periode van drie jaar, gerekend vanaf het tijdstip dat niet meer wordt voldaan aan de bedoelde voorwaarde, de deelnemingsvrijstelling van toepassing met betrekking tot voordelen uit hoofde van dat belang en kosten ter zake van de verwerving of de vervreemding van dat belang. Het zesde, zevende en negende lid zijn van overeenkomstige toepassing.
11. Eiseres is van mening dat resultaten behaald met de uitoefening van opties na 22 maart 2017 op grond van artikel 13, zestiende lid, van de Wet Vpb vallen onder de deelnemingsvrijstelling. Eiseres baseert zich daarbij op het arrest van de Hoge Raad van 22 november 20022.(Falconsarrest).
12. Verweerder is van mening dat artikel 13, zestiende lid, van de Wet Vpb niet ziet op opties, omdat daarvoor niet alleen vereist is dat sprake is van een belang maar dit belang tevens dient te kwalificeren als deelneming. Hiervan is geen sprake bij opties. Dit volgt volgens verweerder ook niet uit het Falconsarrest.
13. De Hoge Raad heeft in het Falconsarrest onder meer het volgende overwogen:
3.3.1. De deelnemingsvrijstelling strekt ertoe te voorkomen dat in een deelnemingsverhouding dezelfde winst tweemaal in een belasting naar de winst wordt betrokken. Indien het belang bij een tot een deelneming behorend aandeel wordt opgesplitst, zoals in casu door het schrijven van een optie op dat aandeel, strookt het met die strekking bij beide belanghebbenden bij dat aandeel de deelnemingsvrijstelling toe te passen, zodat de deelnemingsvrijstelling geldt voor alle voor- en nadelen van dat aandeel, een en ander met inachtneming van het navolgende.
3.3.2. Indien de houder van een als deelneming in de zin van artikel 13 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: de Wet) aan te merken pakket aandelen aan een derde het recht geeft een of meer van de in zijn bezit zijnde aandelen voor een vastgestelde prijs te kopen (calloptie), geldt dat de vergoeding die de houder van de deelneming voor die optie ontvangt onder de deelnemingsvrijstelling valt en dat bij gebruikmaking van de optie als vervreemdingsprijs voor de deelneming geldt de prijs die de derde met gebruikmaking van de optie voor de deelneming betaalt (optie-uitoefenprijs). Aldus valt het resultaat dat de houder van de deelneming met de optie realiseert onder de deelnemingsvrijstelling.
(…)
3.3.5. Het in punt 3.3.1 vermelde uitgangspunt brengt ook mee dat het resultaat op een optie op tot een deelneming behorende aandelen eveneens onder de deelnemingsvrijstelling valt indien de optie uiteindelijk niet of niet geheel wordt uitgeoefend. Dit heeft tot gevolg dat dan de door de houder van een calloptie betaalde vergoeding en de door de schrijver van een putoptie ontvangen vergoeding onder de deelnemingsvrijstelling vallen. Dit is anders indien de houder respectievelijk de schrijver van de optie bij uitoefening van de optie geen deelneming zou hebben verkregen.
14. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit artikel 13, zestiende lid, van de Wet Vpb dat slechts dan sprake is van een zogenaamde aflopende deelneming indien het belang vóór het moment dat de omvang van het belang niet meer voldoet aan de voorwaarde van ten minste 5%, kwalificeerde als deelneming. Blijkens het bepaalde in het tweede lid van artikel 13 van de Wet Vpb kwalificeert een optie niet als zodanig. Nog daargelaten de omstandigheid dat het belang van eiseres op 22 maart 2017 in [de vennootschap] minder bedraagt dan 5% faalt reeds hierom deze beroepsgrond. Het arrest van de Hoge Raad van 6 november 20203.waar eiseres ter zitting naar heeft verwezen leidt niet tot een ander oordeel. In dit arrest ging het kort gezegd om de vraag of gelet op het Falconsarrest het resultaat op opties, waarvan niet aannemelijk was dat de schrijver van de optie de onderliggende aandelen in zijn bezit had, onder de deelnemingsvrijstelling valt. De Hoge Raad oordeelde dat op een dergelijke zogenaamde ongedekte optie de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing is. Anders dan eiseres betoogt valt noch uit de overwegingen van de Hoge Raad, noch uit de overwegingen van de daaraan voorafgaande uitspraak van het Hof, naar het oordeel van de rechtbank af te leiden dat een optie op aandelen waarbij de schrijver wel beschikt over de aandelen (gedekte optie) wel kwalificeert als deelneming.
15. Vervolgens ziet de rechtbank zich geplaatst voor de vraag of op grond van het Falconsarrest het resultaat op opties op tot een aflopende deelneming behorende aandelen niettemin onder de deelnemingsvrijstelling valt. Naar het oordeel van de rechtbank is dit niet het geval. Zij overweegt daartoe als volgt. Voorop stelt de rechtbank dat het zestiende lid van artikel 13 met ingang van 1 januari 2007 in de wet is opgenomen. Ten tijde van het wijzen van het Falconsarrest bestond dit artikellid dus nog niet. Het arrest van de Hoge Raad ziet derhalve op deelnemingen en niet op aflopende deelnemingen. In dit licht dient het oordeel van de Hoge Raad, dat het resultaat op een optie op tot een deelneming behorende aandelen onder de deelnemingsvrijstelling valt, te worden geplaatst. Het resultaat behaald met een optie is immers een van een kwalificerend aandeel afgesplitste opbrengst. Een aflopende deelneming is daarentegen een faciliteit. Het voert te ver om in een geval als het onderhavige het resultaat behaald met de uitoefening van een optie op tot een aflopende deelneming behorende aandelen, zijnde een faciliteit, eveneens onder de deelnemingsvrijstelling te brengen.
Vertrouwensbeginsel
16. Eiseres heeft tot slot nog een beroep gedaan op gewekt vertrouwen. Bij brief van 7 oktober 2014 is namens de [naam 6] Groep (de groep waartoe eiseres behoort) een verzoek gedaan aan de Belastingdienst om een oordeel te geven over de fiscale gevolgen van de overname van deze Groep (bijlage 4 beroepschrift). Verweerder heeft zich in een e-mail van 10 oktober 2014 akkoord verklaard met de standpunten in de brief van de [naam 6] Groep.17.Anders dan eiseres is de rechtbank van oordeel dat aan de akkoordverklaring van de Belastingdienst niet het vertrouwen kan worden ontleend dat de resultaten uit opties onder de deelnemingsvrijstelling vallen, omdat in de brief van 7 oktober 2014 uitgegaan wordt van een aandelenbezit van meer dan 5% en niet van een aflopende deelneming als bedoeld in artikel 13, zestiende lid, van de Wet Vpb.
18. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
19. Nu eiseres geen afzonderlijke beroepsgronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente heeft aangevoerd, dient ook het beroep inzake de beschikking belastingrente ongegrond te worden verklaard.
20. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Vaatstra, voorzitter, mr. J.J. Westerbaan en mr. L.Y. Gramsbergen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.A. Jackson, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: | ||
griffier | voorzitter | |
Afschrift verzonden aan partijen op: | ||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer). Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), dan kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Daarna kiest u hoe u wilt verdergaan (als burger, als organisatie of als professional). Vervolgens kiest u als burger voor Rijksbelastingen. Als organisatie en als professional kiest u voor Bestuursrecht. Daarna kunt u (met DigiD of met E-herkenning) inloggen voor Hoger beroep rijksbelastingen op Mijn Rechtspraak. In Mijn rechtspraak kiest u voor “Nieuwe zaak indienen”, zaaksoort “Rijksbelastingen” en als gerecht en behandellocatie “Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden“. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief. Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak over onroerendezaakbelastingen (WOZ)), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd; 2 - het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. de datum van verzending; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep). |
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 06‑05‑2022