ABRvS, 21-05-2014, nr. 201305942/1/A2
ECLI:NL:RVS:2014:1806
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
21-05-2014
- Zaaknummer
201305942/1/A2
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2014:1806, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 21‑05‑2014; (Hoger beroep)
Uitspraak 21‑05‑2014
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 11 november 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag van [appellant] over 2009 op € 289,00 vastgesteld en de teveel betaalde voorschotten van hem teruggevorderd.
201305942/1/A2.
Datum uitspraak: 21 mei 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 23 mei 2013 in
zaak nr. 12/3355 in het geding tussen:
[appellant]
en
Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 11 november 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag van [appellant] over 2009 op € 289,00 vastgesteld en de teveel betaalde voorschotten van hem teruggevorderd.
Bij besluit van 21 juni 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 mei 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 april 2014, waar [appellant], en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. E.J.E. Groothuis, werkzaam bij de Belastingdienst/Toeslagen, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), heeft een ieder recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
Ingevolge het tweede lid is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de zorgtoeslag (hierna: Wzt), zoals dit luidde ten tijde van belang, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder zorgverzekering verstaan: de schadeverzekering, bedoeld in artikel 1, onder d, van de Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw).
Ingevolge die aanhef, en onder d, wordt onder zorgtoeslag verstaan: een tegemoetkoming in de premie voor een zorgverzekering.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, heeft de verzekerde, indien de normpremie voor een verzekerde in het berekeningsjaar minder bedraagt dan de standaardpremie in dat jaar, aanspraak op een zorgtoeslag ter grootte van dat verschil.
Ingevolge het zesde lid wordt de aanspraak op een zorgtoeslag voor iedere kalendermaand afzonderlijk bepaald.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder d, van de Zvw, zoals dit luidde ten tijde van belang, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder zorgverzekering verstaan: een tussen een zorgverzekeraar en een verzekeringnemer ten behoeve van een verzekeringsplichtige gesloten schadeverzekering, die voldoet aan hetgeen daarover bij of krachtens deze wet is geregeld, en waarvan de verzekerde prestaties het bij of krachtens deze wet geregelde niet te boven gaan.
Ingevolge artikel 5, vijfde lid, aanhef en onder a, werkt de zorgverzekering, zo nodig in afwijking van artikel 925, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, terug, indien zij ingaat binnen vier maanden nadat de verzekeringsplicht is ontstaan, tot en met de dag waarop die plicht ontstond.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir), geldt deze wet voor inkomensafhankelijke regelingen.
Ingevolge artikel 5 wordt, voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen alsmede voor de toepassing van inkomensafhankelijke regelingen, een wijziging in de omstandigheden en van de leeftijd van de belanghebbende, de partner of een medebewoner die zich voordoet na de eerste dag van de maand, in aanmerking genomen vanaf de eerste dag van de daaropvolgende maand.
Ingevolge artikel 12, zoals dit luidde tot 1 juli 2009, blijft titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) voor de toepassing van dit hoofdstuk buiten toepassing en zijn artikel 3:40 en de hoofdstukken 4, 6 en 7 van die wet niet van toepassing op de verrekeningsbeschikking als bedoeld in artikel 30, en de aanmaning en het dwangbevel als bedoeld in artikel 32.
Ingevolge artikel 12, zoals dit luidde na 1 juli 2009, blijven titel 4.2 en artikel 4:125 van de Awb buiten toepassing en zijn artikel 3:40, titel 4.1 en de hoofdstukken 6 en 7 van die wet niet van toepassing op de verrekeningsbeschikking, bedoeld in artikel 30.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, verstrekt een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, kent, indien ten name van de belanghebbende, zijn partner of een medebewoner over het berekeningsjaar een aanslag inkomstenbelasting wordt vastgesteld, de Belastingdienst/Toeslagen de tegemoetkoming met betrekking tot dat berekeningsjaar toe binnen 13 weken nadat de laatste in dit kader van belang zijnde aangifte inkomstenbelasting is ingediend, of, indien dat eerder is, binnen acht weken na de vaststelling van de laatste in dit kader van belang zijnde aanslag.
Ingevolge artikel 26 is de belanghebbende, indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt, het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd.
Ingevolge artikel 30 is de Belastingdienst/Toeslagen bevoegd tot verrekening van een door de belanghebbende verschuldigd bedrag aan terugvordering met een aan hem uit te betalen tegemoetkoming of voorschot daarop, een en ander ongeacht de inkomensafhankelijke regeling die het betreft en ongeacht het berekeningsjaar.
Ingevolge artikel 38, eerste lid, verstrekken openbare lichamen en rechtspersonen die bij of krachtens een bijzondere wet rechtspersoonlijkheid hebben verkregen, de onder hen ressorterende instellingen en diensten, alsmede lichamen die hoofdzakelijk uitvoering geven aan het beleid van het Rijk, en ieder ander die bij algemene maatregel van bestuur is aangewezen, op bij algemene maatregel van bestuur te bepalen wijze aan de Belastingdienst/Toeslagen kosteloos de gegevens en inlichtingen waarvan de kennisneming van belang kan zijn voor de uitvoering van deze wet.
2. Bij besluit van 26 juni 2009 heeft de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellant] een voorschot zorgtoeslag over 2009 van € 462,00 toegekend.
Bij besluit van 11 november 2011, gehandhaafd bij besluit van 21 juni 2012, heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aan [appellant] toegekende zorgtoeslag definitief vastgesteld op € 289,00 en € 173,00 aan te veel betaalde voorschotten teruggevorderd. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat [appellant] in de periode van 1 mei tot 13 juli 2009 geen zorgverzekering als bedoeld in de Zvw had, en daarom geen aanspraak had op zorgtoeslag.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het besluit van 21 juni 2012 niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen en niet is voorzien van een deugdelijke motivering. Hij stelt dat in voornoemd besluit is vermeld dat artikel 21, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awir, van toepassing is, hetgeen volgens hem niet juist is. Verder is het besluit van 11 november 2011 volgens hem eveneens ondeugdelijk gemotiveerd. Enerzijds wordt in dat besluit gesteld dat de tegemoetkoming lager is vastgesteld omdat hij over de periode 1 mei tot 13 juli 2009 niet verzekerd is geweest, en anderzijds dat de definitieve berekening heeft plaatsgevonden op basis van zijn toetsingsinkomen in 2009 en eventuele door hem gemelde wijzigingen, aldus [appellant].
3.1. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Awir, was de Belastingdienst/Toeslagen, zoals hij ter zitting bij de Afdeling ook heeft toegelicht, in dit geval gehouden tot het toekennen van een tegemoetkoming. Dat in het besluit van 21 juni 2012 abusievelijk is vermeld dat artikel 21, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awir, van toepassing zou zijn, doet niet aan voormelde bevoegdheid af. Hetgeen [appellant] in dat verband betoogt, kan derhalve niet leiden tot het daarmee beoogde doel.
Bij de rechtbank stond niet het besluit van 11 november 2011, maar het besluit op bezwaar van 21 juni 2012 ter beoordeling. Aan dit besluit ligt ten grondslag dat [appellant] in de periode van 1 mei tot 13 juli 2009 geen zorgverzekering als bedoeld in de Zvw had, en daarom geen aanspraak had op zorgtoeslag. Derhalve behoeft hetgeen [appellant] heeft aangevoerd over het besluit van 11 november 2011 geen bespreking.
Het betoog faalt.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat hij aan het besluit van 26 juni 2009 het gerechtvaardigd vertrouwen kon ontlenen dat de zorgtoeslag in januari 2010 zou worden vastgesteld en dat de Belastingdienst/Toeslagen op 11 november 2011 niet meer een bedrag van hem kon terugvorderen, omdat niet tijdig is beslist.
4.1. Zoals de Afdeling meermaals eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 19 december 2012, in zaak nr. 201201769/1/A2) vloeit uit de Awir voort dat aan de verlening van een voorschot geen gerechtvaardigd vertrouwen kan worden ontleend dat een met dat voorschot overeenkomende aanspraak op toeslag bestaat. Voorts wordt in het besluit van 26 juni 2009 slechts vermeld: "de definitieve berekening ontvangt u automatisch na afloop van het jaar". Hieruit kan niet worden afgeleid dat met het uitblijven van bericht in januari 2010 [appellant] erop mocht vertrouwen dat de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag over 2009 zou vaststellen op hetzelfde bedrag als het betaalde voorschot en het teveel betaalde voorschot niet zou terugvorderen. De in artikel 19, eerste lid, van de Awir, genoemde termijn is een termijn van orde. Hieruit kan niet worden afgeleid, noch uit enige andere bepaling, dat wanneer deze termijn wordt overschreden, de Belastingdienst/Toeslagen de tegemoetkoming overeenkomstig het voorschot zou moeten vaststellen.
Het betoog faalt.
5. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst/Toeslagen zich ten onrechte op het standpunt stelt dat hij vanaf 13 juli 2009 zorgverzekerd is en daarom pas vanaf 1 augustus 2009 recht heeft op zorgtoeslag. Hij stelt in dat verband dat hij vanaf 1 mei 2009 verzekeringsplichtig was en op die dag een zorgverzekering heeft aangevraagd en daarmee tijdig, binnen een termijn van vier maanden, aan deze verplichting heeft voldaan. Gelet op artikel 5, vijfde lid, aanhef en onder a, van de Zvw, is hij daarom vanaf 1 mei 2009 ook daadwerkelijk verzekerd, aldus [appellant]. Hij stelt, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 25 juli 2012 in zaak nr. 201110706/1/A2, voorts dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst/Toeslagen ten onrechte de zorgtoeslag per maand heeft berekend.
5.1. In artikel 5, vijfde lid, aanhef en onder a, van de Zvw, is geen aanspraak op zorgtoeslag neergelegd. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder d, van de Wzt dient onder zorgtoeslag een tegemoetkoming in de premie voor een zorgverzekering te worden verstaan. Uit artikel 2, eerste lid, gelezen in verbinding met deze bepaling, volgt dat voor het bestaan van een aanspraak op zorgtoeslag premie dient te zijn betaald voor een zorgverzekering. [appellant] heeft, ook in zijn hogerberoepschrift, niet betwist dat hij in de periode van 1 mei tot 13 juli 2009 geen premie heeft betaald voor een zorgverzekering. Dat zijn zorgverzekeraar ingevolge voornoemde bepaling van de Zvw verplicht zou zijn tot het laten terugwerken van de zorgverzekering is voor de aanspraak op zorgtoeslag niet van belang, nu deze hem niet heeft verplicht tot het betalen van premie over deze eerdere periode. Door het afsluiten van een zorgverzekering op 13 juli 2009 en de premiebetaling vanaf die datum is eerst op dat moment een wijziging in zijn omstandigheden opgetreden als bedoeld in artikel 5 van de Awir. Deze wijziging wordt in aanmerking genomen vanaf de eerste dag van de daaropvolgende maand. Ingevolge artikel 2, zesde lid, van de Wzt wordt de zorgtoeslag voorts per maand berekend, en niet per jaar. Voor zover [appellant] beoogt te stellen dat uit eerder genoemde uitspraak van de Afdeling van 25 juli 2012 volgt dat de berekening per jaar dient plaats te vinden, berust dat op een onjuiste lezing van die uitspraak. De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat over de maanden mei tot en met juli 2009 geen recht op zorgtoeslag bestond.
Het betoog faalt.
6. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst/Toeslagen niet bevoegd was zijn gegevens te controleren en dat deze - naar gesteld, onbevoegd uitgevoerde - controle in strijd met artikel 8 van het EVRM was.
6.1. De Belastingdienst/Toeslagen heeft, in verband met het vaststellen van de toegekende tegemoetkoming zorgtoeslag aan [appellant] over 2009, op de voet van artikel 38, eerste lid, van de Awir gegevens gevraagd aan het College voor Zorgverzekeringen (thans: Zorginstituut Nederland, hierna: het Zorginstituut). Wanneer een aanvraag om zorgtoeslag wordt gedaan is het, bij de beoordeling van de aanspraak, gelet op hetgeen is overwogen onder 5.1, onder andere nodig vast te stellen per wanneer de zorgverzekering is ingegaan. Anders dan [appellant] heeft betoogd, heeft de Belastingdienst/Toeslagen deze gegevens nodig om de hoogte van de tegemoetkoming te bepalen. In geval de Belastingdienst/Toeslagen hem om die gegevens had gevraagd, was hij zelf ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir bovendien verplicht geweest deze over te leggen. [appellant] heeft er voorts belang bij dat op zijn aanvraag een besluit wordt genomen. De inwinning door de Belastingdienst/Toeslagen van de benodigde informatie om op deze aanvraag een besluit te kunnen nemen, is derhalve een bij wet voorziene proportionele maatregel die in het belang van het economisch welzijn als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van het EVRM gerechtvaardigd is. Het opvragen van de gegevens bij het Zorginstituut op de voet van artikel 38, eerste lid, van de Awir levert derhalve geen schending van artikel 8 van het EVRM op.
Het betoog faalt.
7. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst/Toeslagen niet bevoegd was tot terugvordering en verrekening over te gaan. [appellant] stelt in dat verband dat zijn bijstandsuitkering verlaagd is en dat zijn financiële middelen derhalve zeer beperkt zijn.
7.1. Aan [appellant] is een voorschot ter hoogte van € 462,00 toegekend. Nu de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen de aan [appellant] toegekende zorgtoeslag over 2009 terecht op € 289,00 heeft vastgesteld, betekent dit dat een bedrag van € 173,00 te veel aan [appellant] is betaald. Indien een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming leidt tot een terug te vorderen bedrag, zoals in het thans voorliggende geval, is de belanghebbende, ingevolge artikel 26 van de Awir, het bedrag van die terugvordering in zijn geheel verschuldigd. De rechtbank heeft terecht overwogen dat deze bepaling dwingendrechtelijk is geformuleerd. De Belastingdienst/Toeslagen mocht derhalve niet afzien van terugvordering (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 9 oktober 2013, in zaak nr. 201302465/1/A2). Dat de financiële middelen van [appellant] beperkt zijn, maakt dat niet anders.
7.2. Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de Awir, staat geen rechtsmiddel, als daar bedoeld, open tegen de verrekening. Hetgeen [appellant] betoogt ten aanzien van de verrekening kan derhalve niet inhoudelijk worden behandeld.
Het betoog faalt.
8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van staat.
w.g. Koeman w.g. De Leeuw-van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2014
97-729.