Het verzoekschrift tot cassatie nr. 9 lijkt te veronderstellen dat grief 6 was gericht tegen het oordeel van het GEA dat er geen huurovereenkomst ter zake van de woning (= het houten huis) was. Zoals eerder opgemerkt, doelt het GEA met ‘huis’ echter op het appartement.
HR, 13-09-2013, nr. 12/04143
ECLI:NL:HR:2013:697
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
13-09-2013
- Zaaknummer
12/04143
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:697, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 13‑09‑2013; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:31, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2013:31, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 21‑06‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:697, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 13‑09‑2013
Inhoudsindicatie
Art. 81 lid 1 RO. Curaçaose zaak. Vordering tot betaling van achterstallige huur en ontruiming appartement. Huurovereenkomst of huurkoopovereenkomst? Uitleg processtukken.
Partij(en)
13 september 2013
Eerste Kamer
nr. 12/04143
EE/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[verzoeker],wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. P.S. Kamminga,
t e g e n
[verweerster],wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [verzoeker] en [verweerster].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 35565 (voorheen KG 135/2010 en AR 2010/330) van het gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 16 mei 2011;
b. de vonnissen in de zaak AR 35565-H-263/11 van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 20 maart 2012 en 29 mei 2012.
Het vonnis van 29 mei 2012 van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van 29 mei 2012 van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld.Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[verweerster] heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.H. Wissink strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [verzoeker] heeft bij brief van 28 juni 2013 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [verzoeker] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en G. Snijders, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 13 september 2013.
Conclusie 21‑06‑2013
Inhoudsindicatie
Art. 81 lid 1 RO. Curaçaose zaak. Vordering tot betaling van achterstallige huur en ontruiming appartement. Huurovereenkomst of huurkoopovereenkomst? Uitleg processtukken.
Rolnr. 12/04143
Mr M.H. Wissink
Zitting: 21 juni 2013
conclusie inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker tot cassatie
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in cassatie
1.
Het bij verzoekschrift van 28 augustus 2012 tijdig ingestelde cassatieberoep richt zich tegen de vonnissen van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: het hof) van 20 maart 2012 en van 29 mei 2012. Er is geen verweer gevoerd. Verzoeker heeft afgezien van schriftelijke toelichting van het middel. Ik zal in navolging van het hof partijen aanduiden als [verzoeker] en [verweerster].
2.
Het hof heeft de door het Gerecht in Eerste Aanleg van Curaçao (hierna: GEA) in zijn vonnis van 16 mei 2011 vastgestelde feiten als volgt samengevat (rov. 4.1 tussenvonnis van 20 maart 2012). Partijen zijn zus en broer. [verzoeker] bewoont sedert tientallen jaren een door hem gebouwd houten huis gelegen op een terrein ter grootte van ongeveer 440 m2 aan de [a-straat 1]. Sinds omstreeks 1999 heeft [verweerster] dit terrein in erfpacht. [verweerster] heeft daarna op dit terrein een appartement doen bouwen. Per 1 mei 2002 is dit appartement ter beschikking gesteld van [verzoeker], die daarvoor NAF. 325,00 per maand aan [verweerster] diende te betalen. [verzoeker] heeft vanaf 1 mei 2002 maandelijks een bedrag van NAF. 325,00 aan [verweerster] voldaan. [verzoeker] heeft het appartement verhuurd aan een derde. [verzoeker] is tot op heden het houten huis blijven bewonen.
3.
[verweerster] heeft in dit geding primair gevorderd (i) ontruiming door [verzoeker] van het (houten) huis en (ii) betaling door [verzoeker] van achterstallige huur ter zake van het appartement, ad NAF. 20.800,- tot en met 30 april 2010 en vermeerderd met NAF. 325,- per maand tot aan de dag van ontruiming. Subsidiair heeft zij gevorderd ontbinding van de bestaande huurkoopovereenkomst dan wel een verklaring dat deze ontbonden is.
4.
Het GEA heeft in zijn vonnis van 16 mei 2011 de vorderingen afgewezen, omdat (i) er geen huurovereenkomst is gesloten en (ii) op 9 juni 2005 door de echtgenoot van [verweerster] aan [verzoeker] een brief is gezonden, waaruit redelijkerwijze mocht worden begrepen dat [verzoeker] de betalingen niet meer hoefde te verrichten. Waar het GEA spreekt van ‘het huis’ doelt het op het appartement (zie zijn rov. 3.1 onder b).
5.
In zijn tussenvonnis van 20 maart 2012 overweegt het hof:
- -
Ten aanzien van de (betalings- en subsidiair ontbindings-)vorderingen met betrekking tot het appartement: dat geen huurkoopovereenkomst tot stand is gekomen (rov. 4.4), maar dat er wel een huurovereenkomst is. [verzoeker] is verplicht tot betaling van de huur van NAF. 325,- per maand. De brief van 9 juni 2005 staat daaraan niet in de weg. De vordering tot betaling van achterstallige huur is verjaard voor wat betreft huurpenningen vervallen voor mei 2005 (rov. 4.5).
- -
Ten aanzien van de vordering tot ontruiming van het (houten) huis: [verweerster] stelt dat [verzoeker] dit huis aan haar heeft verkocht en daarbij de afspraak is gemaakt dat [verzoeker] het huis zou ontruimen en in het appartement zou gaan wonen. Zij beroept zich op een geschrift van 31 oktober 1997 waarin [verzoeker] verklaart dit huis met bijhorend recht van erfpacht te hebben verkocht aan [verweerster] voor NAF. 4000,-. Nu [verzoeker] betwist dat hij dit stuk heeft getekend, kan het eerst tot bewijs van de koop dienen als [verweerster] bewijst dat de handtekening onder het stuk van [verzoeker] is (rov. 4.6).
Het hof beveelt vervolgens een comparitie van partijen.
6.
In zijn eindvonnis overweegt het hof:
- -
De vordering tot betaling van de achterstallige huur voor het appartement moet worden toegewezen (rov. 2.2.)
- -
De vordering tot ontruiming van het houten huis moet worden afgewezen nu [verweerster] heeft afgezien van bewijslevering, zodat niet is komen vast te staan dat [verzoeker] door het bewonen van dit huis inbreuk maakt op het eigendomsrecht van [verweerster] (rov. 2.3).
Het hof veroordeelt [verzoeker] tot betaling van NAF. 19.500,- wegens achterstallige huurpenningen tot en met april 2010, met wettelijke rente vanaf 30 april 2010, en tot betaling van NAF. 325,- vanaf mei 2010 tot de dag van ontruiming van het appartement.
7.
Het middel bevat twee klachten.
8.
Klacht 1 (nrs. 14-20 van het verzoekschrift) is gericht tegen rov. 4.4 van het tussenvonnis. De klacht houdt blijkens nr. 20 in de kern in dat (i) [verzoeker] als bevrijdend verweer tegen de op de gepretendeerde huurovereenkomst gegronde betalingsvordering een beroep heeft gedaan op het bestaan van een huurkoopovereenkomst en (ii) dat de stukken geen andere uitleg toelaten dan dat deze stellingname door [verweerster] niet expliciet is betwist.
9.
Aldus klaagt [verzoeker] in de kern over de begrijpelijkheid van de lezing door het hof van de stellingen van [verweerster] (uitgaande van die onbegrijpelijkheid bevat klacht 1 ook een voortbouwende rechtsklacht). De uitleg van de stukken behoort tot het domein van het hof als rechter die over de feiten oordeelt. De Hoge Raad kan deze uitleg slechts op begrijpelijkheid toetsen.
Het hof overweegt in rov. 4.4 dat partijen hebben gesproken over de huurkoopovereenkomst, maar dat gesteld noch gebleken is dat over de conceptovereenkomst overeenstemming is bereikt.
Nadat [verzoeker] in eerste aanleg een beroep had gedaan op het bestaan van een huurkoopovereenkomst (zie de klacht onder nrs. 15-16 en 18), heeft [verweerster] daarop gereageerd. Zie de Akte overlegging bescheiden tevens vermeerdering/wijziging van eis, p. 2, bovenaan; Memorie van grieven, nr. 6 (waarin [verweerster] tegen rov. 3.2 van het vonnis van het GEA aanvoert dat een huurovereenkomst ter zake van het appartement bestaat),1.nr. 10 (waarin [verweerster] tegen rov. 3.6 inzake de subsidiaire vordering aanvoert dat het GEA voorbijgaat aan haar beroep op ontbinding van de huurkoopovereenkomst) en nrs. 11 en 12 (waarin [verweerster] aanvoert dat de brief van 9 juni 2005 uitgaat van het bestaan van een huurovereenkomst); pleitnota in hoger beroep, i.h.b. p. 2 en p. 7, onderaan.
Het standpunt van [verweerster] heeft het hof kennelijk aldus opgevat dat [verweerster] zich beroept op het bestaan van een huurovereenkomst ter zake van het appartement, het bestaan van een rechtsgeldige huurkoopovereenkomst bestrijdt en, subsidiair, ontbinding van die huurkoopovereenkomst verzoekt. In dat standpunt kon het hof een betwisting lezen van het bestaan van een huurkoopovereenkomst. Deze lezing van de stellingen van [verweerster] komt mij niet onbegrijpelijk voor. Klacht 1 dient daarom te falen.
10.
Klacht 2 (nr. 22) houdt in dat het hof in rov. 4.5 van het tussenvonnis had dienen aan te nemen dat aan de betaling van de gebruiksvergoeding van NAF 325,- per maand een huurkoopovereenkomst ten grondslag lag, zoals [verzoeker] had aangevoerd, en niet een huurovereenkomst. Nr. 23 bevat een voortbouwende veegklacht.
11.
Klacht 2 faalt. Het hof kon, mede gezien het falen van klacht 1, oordelen dat er geen huurkoopovereenkomst was gesloten. In dat licht ligt het oordeel dat er sprake was van een huurovereenkomst voor de hand, nu voor het gebruik een maandelijkse vergoeding moest worden betaald.
12.
Uw Raad zou de klachten naar mijn mening met toepassing van art. 81 lid 1 RO kunnen afdoen.
Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 21‑06‑2013