Rb. Leeuwarden, 06-10-2010, nr. 106814/KG ZA 10-250
ECLI:NL:RBLEE:2010:BO4264, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Leeuwarden
- Datum
06-10-2010
- Zaaknummer
106814/KG ZA 10-250
- LJN
BO4264
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBLEE:2010:BO4264, Uitspraak, Rechtbank Leeuwarden, 06‑10‑2010; (Kort geding)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ2921, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 06‑10‑2010
Inhoudsindicatie
Familierecht; vordering vrouw te gelasten te verhuizen toegewezen; omvang gezamenlijk gezag; schending verplichting inzake consultatieplicht; geen noodsituatie
Partij(en)
RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector civiel recht
Kort-gedingnummer: 106814 / KG ZA 10-250
vonnis van de voorzieningenrechter in het kort-geding d.d. 6 oktober 2010,
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats A],
hierna ook te noemen: de man,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat: mr. J.D. Nijenhuis, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
[verweerster],
thans wonende te [woonplaats B],
hierna ook te noemen: de vrouw,
verweerder in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat: mr. H.W. de Jong, kantoorhoudende te Leeuwarden.
Procesverloop
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding en de overgelegde producties;
- -
de mondelinge behandeling op 21 september 2010.
Partijen hebben hun standpunt op 21 september 2010 nader doen toelichten door hun advocaten. De advocaat van de man heeft mede aan de hand van een pleitnota het woord gevoerd.
Ter zitting heeft de man zijn eis ten opzichte van de aankondiging in de dagvaarding vermeerderd.
Na voortgezet debat hebben partijen vonnis gevraagd. De voorzieningenrechter doet heden uitspraak.
- 1.
Vaststaande feiten
- 1.1.
In dit kort geding gelden onder meer de navolgende feiten als vaststaand.
- 1.2.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Uit deze relatie is de minderjarige [X], geboren [in 2004].
- 1.3.
De man heeft de minderjarige erkend. Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over de minderjarige.
- 1.4.
De vrouw woonde tot 26 augustus 2010 met de minderjarige in [woonplaats C]. Vanaf genoemde datum verblijft zij met de minderjarige in [woonplaats B]. Zij heeft de man op 22 augustus 2010 geïnformeerd over de door haar geplande verhuizing.
- 1.5.
De afstand tussen [woonplaats C] en [woonplaats A], de woonplaats van de man, bedraagt ongeveer 3 kilometer. De afstand tussen [woonplaats A] en [woonplaats B] bedraagt ruim 200 km.
- 2.
Vordering, grondslag en verweer
- 2.1.
De man heeft op de bij dagvaarding geformuleerde gronden gevorderd bij vonnis
- -
uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut- gedaagde te verbieden te verhuizen naar [woonplaats B], althans haar te gelasten met [X], terug te keren naar haar laatste woonplaats [woonplaats C], binnen een door de rechtbank te bepalen termijn na betekening van het in deze te wijzen vonnis, beide op straffe van een dwangsom van € 500,= per dag of dagdeel dat gedaagde in gebreke blijft het in deze te wijzen vonnis na te komen, met bepaling van het voorlopig maximum aan te verbeuren dwangsommen op € 15.000,=, en met veroordeling van gedaagde in de kosten van het geding.
- 2.2.
Ter zitting van 21 september 2010 heeft de man schriftelijk zijn eis ten opzichte van de aankondiging in de dagvaarding vermeerderd, in die zin dat hij vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar op de minuut, zal bepalen dat er een omgangsregeling tussen de man en de minderjarige bestaat, waarbij de man de minderjarige elke week ziet van vrijdag 12.00 uur na school tot zondag 19.00 uur en de helft van de vakanties en de helft van de feestdagen dan wel eens per twee weken van donderdag na school tot maandag naar school en de helft van de vakanties en de helft van de feestdagen. Meer subsidiair heeft de man ter zitting aangegeven dat hij bereid is de reguliere omgangsregeling tussen hem en de minderjarige terug te brengen tot één keer per twee weken van donderdag na school tot maandag naar school (waarbij de man de minderjarige op vrijdag naar school brengt en haalt).
Voorts heeft de man ter zitting van 21 september 2010 zijn vordering -ten opzichte van de aankondiging in de dagvaarding- gewijzigd, in die zin dat hij vordert dat de vrouw met de minderjarige binnen een straal van 60 kilometer vanaf [woonplaats A] zal gaan wonen.
- 2.3.
De man heeft doen stellen -verkort en zakelijk weergegeven- dat hij vooraf door de vrouw niet van de verhuizing op de hoogte is gesteld en dat dit, nu partijen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de minderjarige uitoefenen, wel had gemoeten. De vrouw heeft in strijd gehandeld met de bepalingen omtrent het ouderlijk gezag. Naar de man weet is er geen andere reden voor de verhuizing van de vrouw dan de samenwoning met haar nieuwe partner, die in [woonplaats B] woonachtig is. Zowel de vrouw als haar nieuwe partner hebben geen werk. Gelet op de grote reisafstand tussen [woonplaats B] en [woonplaats A], 200 kilometer heen en 200 kilometer terug, is het praktisch onmogelijk nog uitvoering te geven aan de omgangsregeling. Indien de overdracht van de minderjarige in [woonplaats D] dan wel [woonplaats E] zal plaatsvinden, maakt dit de reistijd voor de ouders korter, maar niet voor de minderjarige.
- 2.4.
De vrouw voert gemotiveerd verweer. In conventie heeft de vrouw verzocht de vordering van de man af te wijzen. In reconventie heeft de vrouw gevorderd om haar (vervangende) toestemming te geven met [X] naar [woonplaats B] te verhuizen; dit in afwachting van een nog nader op te starten bodemprocedure.
- 2.5.
De vrouw doet stellen -verkort en zakelijk weergegeven- dat zij inmiddels op 26 augustus 2010 met de minderjarige is verhuisd naar [woonplaats B] en dat zij op 22 augustus 2010 een brief aan de man heeft gestuurd, waarin de vrouw de man op de hoogte heeft gesteld van de verhuizing. Zij stelt dat zij niet wist, dat zij haar voornemen om -met de minderjarige- te verhuizen met de man moest bespreken. Wel heeft de vrouw met de man vanaf hun uiteengaan in april 2009, gesproken over het ouderschapsplan. Verder heeft de vrouw gesteld dat het feit dat haar vriend in [woonplaats B] woonachtig is, niet de reden is om naar [woonplaats B] te verhuizen. Het feit dat zij in [woonplaats B] meer kansen heeft om werk te vinden dan in [woonplaats C], is voor de vrouw de hoofdreden voor verhuizing naar [woonplaats B]. Verder vindt de vrouw dat de reistijd van [woonplaats B] naar [woonplaats A] voor de minderjarige te overzien is.
- 3.
Beoordeling van het geschil
In conventie
- 3.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de man een spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen, nu de vrouw inmiddels met de minderjarige naar [woonplaats B] is verhuisd en de beslissing in de bodemprocedure nog enige tijd op zich kan laten wachten.
- 3.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de vrouw in beginsel het recht heeft om haar persoonlijke omstandigheden te wijzigen en om zich te vestigen waar zij wil. Vast staat evenwel dat in het onderhavige geval partijen gezamenlijk het gezag uitoefenen over de minderjarige en dat zij dus zijn gehouden om elkaar te consulteren bij belangrijke beslissingen daaromtrent en dat zij geschillen hierover ingevolge artikel 1: 253a BW aan de rechter kunnen voorleggen. Met haar verhuizing naar [woonplaats B] zonder dat de vrouw dit voorafgaand met de man heeft besproken, gaat de vrouw aan deze verplichting voorbij. Nu de verhuizing naar [woonplaats B], zeker gezien de afstand tussen [woonplaats B] en [woonplaats A], een ingrijpende gebeurtenis is voor de minderjarige, had het naar het oordeel van de voorzieningenrechter op de weg van de vrouw gelegen om met de man te praten over haar voornemen om met de minderjarige naar [woonplaats B] te verhuizen. Dat de vrouw stelt dat zij dit niet wist doet hieraan niet af. De vrouw heeft immers ook met de man gesproken over de invulling van het ouderschapsplan, waarvan het bepalen van het hoofdverblijf van de minderjarige onderdeel uitmaakt.
- 3.3.
Hoewel het naar het oordeel van de voorzieningenrechter de vrouw derhalve niet vrijstaat om de verblijfplaats van de minderjarige te wijzigen zonder instemming van de man of vervangende toestemming van de rechter, stelt de voorzieningenrechter vast dat zij desondanks met de minderjarige is verhuisd naar [woonplaats B], waar de minderjarige inmiddels naar school gaat. De vrouw heeft de man door haar handelwijze voor een voldongen feit geplaatst. Zij maakt het gezamenlijk gezag hiermee illusoir en ondermijnt daarmee de wettelijke regels.
- 3.4.
Van een (nood)situatie die maakt dat de vrouw zonder toestemming van de man, dan wel vervangende toestemming van de rechter, kon verhuizen, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake. Overwogen wordt in dat verband dat de door de vrouw gestelde economische noodzaak om naar [woonplaats B] te verhuizen, door haar onvoldoende is onderbouwd. Niet gebleken dan wel gesteld is, dat de vrouw in [woonplaats B] meer kansen heeft op de arbeidsmarkt dan elders op een meer aanvaardbare afstand van de woonplaats van de man, zijnde [woonplaats A]. De vrouw heeft geen feiten of omstandigheden aangedragen die de conclusie rechtvaardigen, dat zij in [woonplaats A] niet in haar levensonderhoud en in dat van de minderjarige zou kunnen voorzien en geen kansen zou hebben op het verwerven van een redelijk inkomen. De voorzieningenrechter is bovendien van oordeel dat het belang van de minderjarige en de man bij voldoende inhoudelijk en frequent onderling contact, zwaar dient te wegen. De reisafstand tussen [woonplaats A] en [woonplaats B] is zeer groot en zeer belastend voor de minderjarige, die nog maar zes jaar is. Dat de reistijd te overzien is, zoals de vrouw heeft gesteld, deelt de voorzieningenrechter dan ook niet.
- 3.5.
Vorenstaande leidt tot het oordeel dat de situatie, zoals deze was zo spoedig mogelijk en zoveel als mogelijk hersteld dient te worden. De voorzieningenrechter zal de gewijzigde vordering van de man dan ook toewijzen in die zin dat de voorzieningenrechter de vrouw zal gelasten om met de minderjarige binnen een straal van 60 kilometer hemelsbreed, met als middelpunt de woonplaats van de man, zijnde [woonplaats A], te gaan wonen. De voorzieningenrechter realiseert zich dat dit wederom voor de minderjarige een verhuizing en een wijziging van de school mee zal brengen. Het belang van de man en de minderjarige om veelvuldig contact met elkaar te hebben (tot voor kort zagen zij elkaar nog wekelijks) dient zwaarder te wegen. Teneinde de vrouw in de gelegenheid te stellen andere woonruimte te vinden, zal de voorzieningenrechter bepalen dat de vrouw met de minderjarige vóór 1 januari 2011 moet gaan wonen binnen een straal van 60 kilometer hemelsbreed van [woonplaats A], zodat de minderjarige dan uiterlijk na de aankomende kerstvakantie kan beginnen op een nieuwe school.
- 3.6.
Met betrekking tot de door de man gevorderde omgangsregeling, overweegt de voorzieningenrechter het volgende. De voorzieningenrechter acht een wekelijkse zorgregeling tussen de man en de minderjarige gelet op de huidige afstand te belastend voor de minderjarige. De voorzieningenrechter zal daarom voorlopig een reguliere zorgregeling tussen de man en de minderjarige bepalen, waarbij de minderjarige eens in de twee weken van vrijdag na school tot zondagavond 19.00 uur, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen, bij de man zal verblijven. Het ingaan en eindigen van de regeling op de donderdag respectievelijk de maandag, acht de voorzieningenrechter niet praktisch, nu de minderjarige waarschijnlijk nog enige tijd in [woonplaats B] zal wonen. Partijen zullen zonodig te zijner tijd in het kader van de bodemprocedure een nadere regeling dienen te treffen op het moment dat de vrouw en de minderjarige verhuisd zijn. Alsdan kan bekeken worden of een uitgebreidere zorgregeling in het belang van de minderjarige is.
- 3.7.
De door de man gevorderde nakoming van het door hem gevorderde te versterken door het opleggen van een dwangsom, zal alleen worden toegewezen met betrekking tot het gevorderde ten aanzien van de verhuizing van de vrouw en de minderjarige, nu niet gebleken is dat de vrouw weigerachtig is met betrekking tot de zorgregeling tussen de man en de minderjarige. De voorzieningenrechter zal een maximum aan de te verbeuren dwangsommen verbinden. Dit laat uiteraard onverlet, dat bij voortgaande overtreding van dit kort-geding vonnis oplegging van hogere dwangsommen kan worden gevorderd dan wel hernieuwde oplegging van dezelfde dwangsommen. Het bedrag van zowel de dwangsom als het maximum staat in een redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsomoplegging.
- 3.8.
De proceskosten zullen worden gecompenseerd als na te melden, nu het een procedure tussen partijen betreft die een affectieve relatie met elkaar hebben gehad en die met elkaar hebben samengewoond.
In revonventie
- 3.9.
Gelet op vorenstaande zal de reconventionele vordering van de vrouw worden afgewezen en zullen ook hier de proceskosten worden gecompenseerd.
4. Beslissing
De rechter, rechtdoende in kort geding:
in conventie
4.1.
gelast de vrouw om met de minderjarige [X], geboren [in 2004] vóór 1 januari 2011 te gaan wonen binnen een straal van 60 kilometer hemelsbreed, met als middelpunt de woonplaats van de man, zijnde [woonplaats A];
4.2.
bepaalt, dat de vrouw voor iedere dag of dagdeel dat zij na betekening van dit vonnis, niet aan het hiervoor bedoelde bevel onder 4.1. voldoet, aan de man een dwangsom verbeurt van € 500,= (vijfhonderd euro), tot een maximum van € 10.000,= (tienduizend euro);
4.3.
bepaalt de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders, voorlopig, dat wil zeggen totdat in de bodemprocedure anders zal worden beslist, aldus dat de minderjarige [X], geboren [in 2004], bij de man zal verblijven:
- *
één weekend per veertien dagen van vrijdag na schooltijd tot zondag 19.00 uur, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen;
4.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
compenseert de proceskosten, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4.6.
wijst het meer of anders gevorderde af;
In reconventie
4.7.
wijst de vordering af;
4.8.
compenseert de proceskosten, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Dölle, voorzieningenrechter, en in aanwezigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 oktober 2010.
(fn: 433)