Procestaal: Litouws.
HvJ EU, 15-05-2019, nr. C-706/17
ECLI:EU:C:2019:407
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Unie
- Datum
15-05-2019
- Magistraten
M. Vilaras, K. Jürimäe, D. Šváby, S. Rodin, N. Piçarra
- Zaaknummer
C-706/17
- Conclusie
N. Wahl
- Roepnaam
Achema e.a.
- Vakgebied(en)
EU-recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2019:407, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 15‑05‑2019
ECLI:EU:C:2019:38, Conclusie, Hof van Justitie van de Europese Unie, 17‑01‑2019
Uitspraak 15‑05‑2019
M. Vilaras, K. Jürimäe, D. Šváby, S. Rodin, N. Piçarra
Partij(en)
In zaak C-706/17,*
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Lietuvos vyriausiasis administracinis teismas (hoogste bestuursrechter, Litouwen) bij beslissing van 7 december 2017, ingekomen bij het Hof op 18 december 2017, in de procedure
AB ‘Achema’,
AB ‘Orlen Lietuva’,
AB ‘Lifosa’
tegen
Valstybinė kainų ir energetikos kontrolės komisija (VKEKK),
in tegenwoordigheid van:
Lietuvos Respublikos energetikos ministerija,
UAB ‘Baltpool’
wijst
HET HOF (Vierde kamer),
samengesteld als volgt: M. Vilaras (rapporteur), kamerpresident, K. Jürimäe, D. Šváby, S. Rodin en N. Piçarra, rechters,
advocaat-generaal: N. Wahl,
griffier: M. Aleksejev, hoofd van een administratieve eenheid,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 6 november 2018,
gelet op de opmerkingen van:
- —
AB ‘Achema’, AB ‘Orlen Lietuva’ en AB ‘Lifosa’, vertegenwoordigd door G. Balčiūnas en V. Radvila, advokatai, E. Righini en G. Catti De Gasperi, avvocati, en C. Cluzel, avocate,
- —
UAB ‘Baltpool’, vertegenwoordigd door A. Smaliukas en E. Junčienė,
- —
de Litouwse regering, vertegenwoordigd door R. Krasuckaitė, D. Stepanienė, R. Dzikovič en D. Kriaučiūnas als gemachtigden,
- —
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door P. Němečková, D. Recchia en A. Steiblytė als gemachtigden,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 17 januari 2019,
het navolgende
Arrest
1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft primair de uitlegging van artikel 107, lid 1, VWEU.
2
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding van AB ‘Achema’, AB ‘Orlen Lietuva’ en AB ‘Lifosa’ tegen de Valstybinė kainų ir energetikos kontrolės komisija (nationale commissie voor energietoezicht en prijsregulering; hierna: ‘NCEP’) over besluit nr. O3-442 van de NCEP van 11 oktober 2013 tot vaststelling voor 2014 van het totaalbedrag van de middelen voor diensten van algemeen belang alsmede de tarieven ervan (hierna: ‘litigieus besluit’).
Toepasselijke bepalingen
Unierecht
3
De overwegingen 46 en 50 van richtlijn 2009/72/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot intrekking van richtlijn 2003/54/EG (PB 2009, L 211, blz. 55), luiden als volgt:
- ‘(46)
Naleving van de eisen inzake openbaredienstverlening is een fundamentele eis van deze richtlijn, en het is belangrijk dat in deze richtlijn gemeenschappelijke, door alle lidstaten nageleefde minimumnormen worden vastgesteld waarbij rekening wordt gehouden met de doelstellingen op het gebied van consumentenbescherming, leverings- en voorzieningszekerheid, milieubescherming en gelijkwaardige mededingingsniveaus in alle lidstaten. Het is belangrijk dat de eisen inzake openbaredienstverlening op nationale basis kunnen worden geïnterpreteerd, rekening houdend met de nationale omstandigheden en met inachtneming van de Gemeenschapswetgeving.
[…]
- (50)
De eisen inzake openbaredienstverlening, onder meer met betrekking tot de universele dienstverlening, en de gemeenschappelijke minimumnormen die daaruit voortvloeien, moeten verder worden versterkt om te waarborgen dat alle consumenten, met name de kwetsbaren onder hen, hun voordeel doen bij de vrije mededinging en bij billijke prijzen. De eisen inzake openbaredienstverlening dienen op nationaal niveau te worden gedefinieerd, met inachtneming van nationale omstandigheden; het Gemeenschapsrecht dient echter door de lidstaten te worden nageleefd. […]’
4
Artikel 3, lid 2, van richtlijn 2009/72 bepaalt:
‘Met volledige inachtneming van de toepasselijke bepalingen van het [VWEU], met name artikel [106], mogen de lidstaten in het algemeen economisch belang aan elektriciteitsbedrijven openbaredienstverplichtingen opleggen, die betrekking kunnen hebben op de zekerheid, waaronder de leverings- en voorzieningszekerheid, de regelmaat, de kwaliteit en de prijs van de leveringen zijn begrepen, alsmede op de bescherming van het milieu, met inbegrip van energie-efficiëntie, energie uit hernieuwbare bronnen en bescherming van het klimaat. Deze verplichtingen zijn duidelijk gedefinieerd, transparant, niet-discriminerend en controleerbaar en waarborgen de gelijke toegang voor communautaire elektriciteitsbedrijven tot nationale consumenten […]. Met betrekking tot leverings- en voorzieningszekerheid en energie-efficiëntie/vraagzijdebeheer, alsmede ter verwezenlijking van milieudoelstellingen en doelstellingen voor energie uit hernieuwbare bronnen in de zin van dit lid, kunnen de lidstaten gebruikmaken van planning op lange termijn, daarbij rekening houdend met de mogelijkheid dat derden toegang tot het systeem wensen.’
Litouws recht
Regeling inzake diensten van algemeen belang in de elektriciteitssector
5
Artikel 2, lid 51, van de Lietuvos Respublikos Elektros energetikos įstatymas VIII-1881 (Litouwse elektriciteitswet nr. VIII-1881) van 20 juli 2000 (Žin., 2000, nr. 66-1984, in de versie van wet nr. XI-1919 van 17 januari 2012; hierna: ‘elektriciteitswet’), omschrijft ‘algemeen belang in de elektriciteitssector’ als een handelen of nalaten in deze sector dat rechtstreeks verband houdt met de staatsveiligheid op het gebied van energie en/of de openbare veiligheid, met de veiligheid van de werking van het elektriciteitsnetwerk, met de vermindering van de negatieve milieu-impact van deze sector, met de diversificatie van energiebronnen en met de andere in deze wet genoemde doelstellingen voor duurzame ontwikkeling van die sector.
6
Artikel 2, lid 52, van de elektriciteitswet bepaalt, ten eerste, dat diensten van algemeen belang in de elektriciteitssector (hierna: ‘el-DAB's’) diensten zijn die worden verricht door ondernemingen en, ten tweede, dat de Litouwse regering of de autoriteit die zij daartoe machtigt, een lijst opstelt van deze diensten alsmede van de dienstverrichters en van de wijze waarop die diensten worden verricht, overeenkomstig de algemene vereisten van artikel 74 van deze wet en overeenkomstig de algemene belangen in deze sector.
7
Artikel 74 van deze wet omschrijft in lid 1 de activiteiten of het achterwege laten van activiteiten die el-DAB's kunnen vormen en belast in lid 2 de Litouwse regering met de taak op om de lijst van el-DAB's op te stellen en de wijze van dienstverrichting te omschrijven.
8
Artikel 74, lid 4, van die wet bepaalt dat de Litouwse regering of de door haar daartoe gemachtigde autoriteit de marktdeelnemers kan verplichten el-DAB's te verrichten, mits tussen hen niet wordt gediscrimineerd vanuit het oogpunt van hun rechten of verplichtingen.
9
Op grondslag van artikel 74 van de elektriciteitswet is de Lietuvos Respublikos Vyriausybės nutarimas Nr. 916 ‘Dėl viešuosius interesus atitinkančių paslaugų elektros energetikos sektoriuje teikimo tvarkos aprašo patvirtinimo’ (regeringsbesluit nr. 916 houdende goedkeuring van de omschrijving van de regeling voor het verrichten van diensten van algemeen belang in de elektriciteitssector van 18 juli 2012 (Žin., 2012, nr. 88-4609, in de versie ervan zoals voortgekomen uit besluit nr. 1216 van 18 december 2013; hierna: ‘besluit nr. 916’) vastgesteld.
10
In de punten 7 tot en met 7.6 van de aan dat besluit gehechte omschrijving is bepaald:
‘7. Tot de diensten van algemeen belang behoren:
- 7.1.
het opwekken van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen en het balanceren daarvan;
- 7.2.
het opwekken van elektriciteit in warmte-krachtkoppelingsinstallaties wanneer dergelijke installaties warmte leveren aan stadsverwarmingssystemen en de besparingen van primaire energie door de warmte-krachtkoppeling als efficiënt worden beschouwd;
- 7.3.
het opwekken van elektriciteit in specifieke centrales ter waarborging van de zekerheid van de energievoorziening;
- 7.4.
de instandhouding van de reservecapaciteit van aangewezen elektriciteitscentrales waarvan de activiteiten noodzakelijk zijn om de nationale energievoorzieningszekerheid te waarborgen;
- 7.5.
de ontwikkeling van elektriciteitsproductiecapaciteiten die van strategisch belang zijn om de zekerheid en de betrouwbaarheid van het energienetwerk of de energie-onafhankelijkheid van de Staat te waarborgen;
- 7.6.
de uitvoering van strategische projecten in de elektriciteitssector ter versterking van de energievoorzieningszekerheid door interconnecties met elektriciteitsnetwerken van andere landen tot stand te brengen en/of door het Litouwse elektriciteitsnetwerk aan te sluiten op de elektriciteitsnetwerken van andere lidstaten.’
11
In de punten 8.1 tot en met 8.3 van de aan dat besluit gehechte omschrijving is bepaald:
‘8. De diensten van algemeen belang worden verricht door de volgende personen:
- 8.1.
elektriciteitsproducenten […] die elektriciteit opwekken uit hernieuwbare energiebronnen;
- 8.2.
producenten die door de Staat zijn belast met het verrichten van de in de punten 7.2 tot en met 7.4 van de [omschrijving gehecht aan dit besluit] genoemde diensten van algemeen belang;
- 8.3.
personen die zijn aangewezen in de nationale strategie voor energie-onafhankelijkheid, in het plan of de uitvoeringsprogramma's daarvan en/of in regeringsbesluiten, om de in de punten 7.5 en 7.6 van de [omschrijving gehecht aan dit besluit] genoemde diensten van algemeen belang te verrichten’.
12
De punten 11 en 111 van de omschrijving gehecht aan besluit nr. 916 luiden:
- ‘11.
Vóór 1 september van het lopende jaar geeft de regering, op voorstel van het ministerie van Energie, voor de komende kalenderjaren goedkeuring voor de personen die de in de punten 7.2 tot en met 7.6 van de [omschrijving gehecht aan dit besluit] genoemde diensten van algemeen belang verrichten, voor de in de punten 7.5 en 7.6 van de [omschrijving gehecht aan dit besluit] genoemde projecten en voor de hoeveelheid elektriciteitsopwekking die wordt gesubsidieerd voor de aanbieders van diensten van algemeen belang.
- 111.
De in punt 7.2 van de [omschrijving gehecht aan dit besluit] genoemde diensten van algemeen belang worden verricht volgens de hieronder beschreven procedure.
- 111.1.
De openbare leverancier houdt rekening met de elektriciteitsbehoeften van de verbruikers op wie de door de Staat voor het komende kalenderjaar gereguleerde elektriciteitstarieven van toepassing zijn, en met de door de Staat voor het komende kalenderjaar en voor de betrokken producent vastgestelde hoeveelheid gesubsidieerde elektriciteitsopwekking en doet uiterlijk op 15 november van het lopende jaar aan de elektriciteitsproducenten die de in punt 7.2 van de [omschrijving gehecht aan dit besluit] genoemde dienst van algemeen belang verrichten, een voorstel voor de voor het komende kalenderjaar gesubsidieerde maandelijkse hoeveelheden elektriciteit die voor elke maand van het stookseizoen wordt gekocht, waarover deze elektriciteitsproducenten binnen 30 dagen na ontvangst onderhandelen met de openbare leverancier, daarbij rekening houdend met de voor het komende jaar voorziene warmtebehoeften en met het vereiste om de doeltreffendheid van de elektriciteitsopwekking door warmte-krachtkoppeling te handhaven. De contracten voor de verkoop van gesubsidieerde elektriciteit tussen elektriciteitsproducenten en de openbare leverancier, waarin de hoeveelheden gesubsidieerde elektriciteit die zij voornemens zijn elke maand van het stookseizoen af te nemen, moeten vóór 31 december van het lopende jaar worden gesloten;
[…]’
Regeling inzake de financiering van el-DAB's
13
Volgens artikel 74, lid 3, van de elektriciteitswet wijst de Litouwse regering de persoon aan die belast is met het beheer en de verdeling van de voor de el-DAB's bestemde middelen (hierna: ‘beheerder van de middelen’).
14
In de Vyriausybės nutarimas Nr. 1157 ‘Dėl viešuosius interesus atitinkančių paslaugų elektros energetikos sektoriuje lėšų administravimo tvarkos aprašo patvirtinimo’ (regeringsbesluit nr. 1157 houdende goedkeuring van de omschrijving van de uitvoeringbepalingen voor het beheer van de voor diensten van algemeen belang in de elektriciteitssector bestemde middelen) van 19 september 2012 (Žin., 2012, nr. 113-5704, in de versie zoals voortgekomen uit besluit nr. 1537 van 19 december 2012; hierna: ‘besluit nr. 1157’), zijn de regels vastgesteld voor de heffing van de voor el-DAB's bestemde middelen, het beheer ervan en de verdeling ervan over de aanbieders van el-DAB's.
15
Punt 4.6 van besluit nr. 1157 bepaalt dat de beheerder van de middelen een lichaam moet zijn dat direct of indirect onder staatscontrole staat.
16
Bij de Vyriausybės nutarimas Nr. 1338 ‘Dėl viešuosius interesus atitinkančių paslaugų elektros energetikos sektoriuje lėšų administratoriaus paskyrimo’ (regeringsbesluit nr. 1338 inzake de aanwijzing van de beheerder van de voor diensten van algemeen belang in de elektriciteitssector bestemde middelen) van 7 november 2012 (Žin., 2012, nr. 130-6560), is UAB ‘Baltpool’ voor onbepaalde tijd aangewezen als beheerder van de middelen.
17
In de regel worden de voor el-DAB's bestemde middelen bij de eindverbruikers van elektriciteit geheven door de exploitanten van de distributie- en transmissienetwerken, die deze afdragen aan de beheerder van de middelen, die ze, onder aftrek van een bedrag ter dekking van zijn bedrijfskosten, uitkeert aan de aanbieders van de el-DAB's.
18
Op grondslag van artikel 9, lid 1, punt 7, van de elektriciteitswet bepaalt de NCEP, die een overheidsinstantie is, de methode voor de berekening van de tarieven voor de el-DAB's en deze tarieven zelf. Deze tarieven worden voor elk jaar opgesteld, rekening houdend met de behoefte aan voor el-DAB's bestemde middelen en met het voor dat jaar verwachte elektriciteitsverbruik.
19
Bij besluit nr. O3-279 van 28 september 2012 heeft de NCEP de tariefregelingen voor de el-DAB's goedgekeurd, op basis waarvan de el-DAB's-tarieven voor 2014 werden goedgekeurd.
20
Bij het litigieuze besluit heeft de NCEP de precieze bedragen van de aan elke groep aanbieders van el-DAB's voor 2014 toegekende middelen vastgesteld alsmede de tarieven van de door eindverbruikers voor de el-DAB's te betalen bijdragen bepaald.
Regeling inzake het opwekken van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen
21
Artikel 20, met als opschrift ‘Bevordering van het gebruik van hernieuwbare energiebronnen voor elektriciteitsopwekking’, van de Lietuvos Respublikos atsinaujinančių išteklių energetikos įstatymo Nr. XI-1375 (Litouwse wet nr. XI-1375 inzake hernieuwbare energiebronnen) van 12 mei 2011 (Žin., 2011, nr. 62-2936, in de versie van wet nr. XII-169 van 17 januari 2013) bepaalt in de leden 1 tot en met 3 en 6:
- ‘1.
Het opwekken van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen en het balanceren ervan vormen een dienst van algemeen belang. De Staat omschrijft de algemene beginselen, de procedure en de voorwaarden die van toepassing zijn op de betaling van de vaste tarieven, die worden bepaald overeenkomstig deze wet en de door de regering vastgestelde procedure, alsmede op de verkoop van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen, en keurt de beschrijving van de procedure voor het verrichten van diensten van algemeen belang en de beschrijving van de modaliteiten voor de bevordering van energieopwekking uit hernieuwbare bronnen goed.
- 2.
Elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen wordt gestimuleerd, overeenkomstig de door de regering vastgestelde procedure inzake diensten van algemeen belang, door het verschil te betalen tussen het voor een producent bepaalde vaste tarief en het tarief waartegen de elektriciteit door deze producent wordt verkocht, volgens de door de regering bepaalde modaliteiten, dat niet lager mag zijn dan de gemiddelde prijs op de elektriciteitsmarkt in de voorgaande maand, berekend volgens de door de [NCEP] vastgestelde procedure.
- 3.
Er worden vaste tarieven vastgesteld en bevorderingsquota voor centrales met een geïnstalleerd vermogen van meer dan 10 kW worden toebedeeld door middel van een veiling, teneinde de doelen van artikel 13, lid 3, van deze wet te verwezenlijken. De bevorderingsquota en de veilingregio's alsmede de wijze van verdeling van de bevorderingsquota voor centrales met een vermogen van minder dan of gelijk aan 10 kW worden door de regering vastgesteld en goedgekeurd. Voor elke groep producenten wordt een afzonderlijke veiling georganiseerd voor de aansluiting op elektriciteitsnetwerken op regionaal niveau, binnen de door de [NCEP] gestelde termijnen doch uiterlijk 180 dagen na de datum van het verzoek van een producent om een veiling te organiseren voor een groep producenten en voor een bepaalde regio. Alle producenten die de intentiebrief als bedoeld in artikel 14, lid 11, hebben ondertekend en de in artikel 14, lid 13, van deze wet bedoelde garantie hebben verschaft voor de uitvoering van de verbintenissen van producenten, hebben het recht om deel te nemen aan de veiling. Het maximumtarief wordt telkens voor drie maanden vastgelegd door de [NCEP]. De veiling wordt gewonnen door de deelnemer die als het gewenste vaste tarief het laagste bedrag heeft opgegeven, met dien verstande dat het geïnstalleerde maximumvermogen van een productiepark in een veilinggebied niet meer mag zijn dan 40 % van het maximale warmteopwekkingsvermogen dat in deze regio kan worden aangesloten. […]
[…]
- 6.
De [NCEP] beoordeelt, hooguit om de drie maanden, de ontwikkeling van de capaciteiten voor het opwekken van elektriciteit uit de verschillende hernieuwbare energiebronnen, waarbij zij rekening houdt met de hoeveelheid elektriciteit die daadwerkelijk is opgewekt gedurende het afgelopen kalenderjaar, met de gecumuleerde geïnstalleerde capaciteit van de functionerende centrales en met de gecumuleerde geïnstalleerde capaciteit van geplande centrales. De maximumbedragen van de vaste tarieven worden herzien op basis van een onderzoek van de ontwikkeling van de capaciteiten voor het opwekken van elektriciteit uit de verschillende hernieuwbare energiebronnen en de overeenstemming daarvan met de doelen en taken die zijn omschreven in het nationale actieplan voor hernieuwbare energie. De maximumbedragen van de herziene vaste tarieven zijn slechts van toepassing op de producenten wier centrales pas na de datum van inwerkingtreding van die tarieven toestemming hebben verkregen om elektriciteit op te wekken.’
22
Overeenkomstig deze regeling, ten eerste, sluiten de producenten van uit hernieuwbare energiebronnen opgewekte elektriciteit die de in artikel 20, lid 3, van de wet inzake hernieuwbare energiebronnen bedoelde veiling hebben gewonnen, contracten met de ondernemingen die elektriciteit afnemen, te weten de exploitanten van de distributie- en transmissienetwerken. Ten tweede worden de verliezen die deze ondernemingen lijden wegens de verhandeling van elektriciteit die in dit kader is gekocht, gecompenseerd door de beheerder van de middelen, middels de voor de el-DAB's bestemde middelen.
23
Krachtens die regeling worden de kosten van de exploitanten van distributie- en transmissienetwerken voor het balanceren van de productie van elektriciteit die is opgewekt uit hernieuwbare energiebronnen, gecompenseerd uit die middelen.
Regeling inzake elektriciteitsopwekking in warmte-krachtkoppelingsinstallaties
24
Krachtens besluit nr. 916 vormt elektriciteitsopwekking in warmte-krachtkoppelingsinstallaties, dat wil zeggen installaties met een gecombineerde cyclus van elektriciteit en warmte, een el-DAB, mits deze installaties warmte leveren aan stadsverwarmingssystemen en de warmte-krachtkoppeling als efficiënt wordt beschouwd.
25
Volgens de Elektros energijos supirkimo iš bendrų šilumos ir elektros energijos gamintojų taisyklės, patvirtintos Lietuvos Respublikos energetikos ministro įsakymu Nr. 1-219 (besluit nr. 1-219 van de Litouwse minister van Energie houdende goedkeuring van de regels voor elektriciteitsaankoop bij producenten die warmte-krachtkoppeling toepassen) van 24 november 2009 (Žin., 2009, nr. 140-6160), dienen de producenten die dergelijke el-DAB's wensen aan te bieden hun verzoeken daartoe in bij de minister van Energie.
26
De Litouwse regering keurt, op voorstel van de minister van Energie, de lijst goed van ondernemingen die zijn belast met het aanbieden van dergelijke el-DAB's voor het komende kalenderjaar, en stelt de maximumhoeveelheid elektriciteit vast die in dit kader wordt opgewekt.
27
Vervolgens stelt de openbare elektriciteitsleverancier voor het komende kalenderjaar de maandelijks af te nemen hoeveelheden elektriciteit voor aan de elektriciteitsproducenten die el-DAB's verlenen, en onderhandelt hij met hen daarover, waarbij de contracten voor de koop van elektriciteit die als el-DAB is opgewekt in warmte-krachtkoppelingsinstallaties, moeten worden getekend vóór 31 december van het lopende jaar. Op grond van deze contracten ontvangen die aanbieders van el-DAB's een compensatie voor de elektriciteit die zij zonder de voorziene hoeveelheid te overschrijden hebben opgewekt en aan de elektriciteitsnetwerken hebben geleverd. Deze compensatie wordt rechtstreeks aan hen uitgekeerd door de beheerder van de middelen.
Regeling inzake de zekerheid van de elektriciteitsvoorziening
28
Een filiaal van AB ‘Lietuvos energijos gamyba’, ‘Lietuvos Elektrinė’, is aangewezen als aanbieder van de el-DAB's voor de zekerheid van de elektriciteitsvoorziening voor 2014.
29
Bij besluit nr. O3-703 van 22 november 2013 inzake de elektriciteitsproductie in de Republiek Litouwen en de vaststelling van de koopprijs van door Lietuvos Elektrinė opgewekte elektriciteit, heeft de NCEP deze koopprijs voor 2014 vastgesteld en deze opgesplitst in een deel voor de variabele kosten en een deel voor de vaste kosten.
Regeling inzake het NordBalt-project
30
Artikel 3 van de Lietuvos Respublikos elektros energetikos sistemos integracijos į Europos elektros energetikos sistemas įstatymas Nr. XI-2052 (wet nr. XI-2052 inzake de integratie van het elektriciteitsnetwerk van de Republiek Litouwen in de Europese elektriciteitsnetwerken) van 12 juni 2012 (Žin., 2012, nr. 68-3465), bepaalt dat, teneinde de volledige integratie van het Litouwse elektriciteitsnetwerk in de Europese elektriciteitsnetwerken te verzekeren, de exploitatie van de aansluiting van het elektriciteitstransmissienetwerk van de Republiek Litouwen op het elektriciteitstransmissienetwerk van het Koninkrijk Zweden (hierna: ‘NordBalt-project’) in 2015 aanvangt.
31
Artikel 6, lid 3, van deze wet bepaalt:
‘Het tot stand brengen van de integratie van het elektriciteitsnetwerk van de Republiek Litouwen in de Europese elektriciteitssystemen wordt gefinancierd middels voor de [el-DAB's] bestemde middelen overeenkomstig de bij de elektriciteitswet ingestelde procedure; ook subsidies van de Europese Unie kunnen, overeenkomstig de wettelijke voorschriften, worden gebruikt om deze integratie gedeeltelijk te financieren, daaronder begrepen de steun voor energieprojecten die is toegekend in het meerjarig financieel kader van de Unie voor de periode 2014-2020, en/of andere legaal verkregen middelen.’
32
Het aanbieden van de el-DAB's in verband met het NordBalt-project is opgedragen aan AB ‘Litgrid’, een exploitant van een elektriciteitstransmissienetwerk.
Regeling inzake de compensaties voor exploitanten van zonne-energiecentrales
33
Op grondslag van artikel 3, lid 3, van de Lietuvos Respublikos atsinaujinančių išteklių energetikos įstatymo 2, 11, 13, 14, 16, 20, 21 straipsnių pakeitimo ir papildymo įstatymo įgyvendinimo įstatymas Nr. XII-170 (Litouwse uitvoeringswet nr. XII-170 tot wijziging en aanvulling van de artikelen 2, 11, 13, 14, 16, 20 en 21 van de wet inzake hernieuwbare energiebronnen) van 17 januari 2013 (Žin., 2013, nr. 12-561), zijn de kosten voor de ontwikkeling van projecten voor fotovoltaïsche elektriciteitscentrales waarvoor de vergunningen voor de ontwikkeling van de capaciteiten voor het opwekken van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen door dergelijke centrales te bouwen, niet zijn gebruikt vóór de in de oorspronkelijke wetgeving bepaalde datum of niet zijn verlengd, erkend als kosten in verband met el-DAB's.
34
Overeenkomstig deze regeling beschikken personen die projecten voor zonne-energiecentrales hebben ontwikkeld die door de wetswijziging van 2013 op losse schroeven kwamen te staan, over de mogelijkheid om een door de Litouwse regering ingestelde compensatiecommissie te verzoeken het compensatiebedrag vast te stellen dat hun toekomt voor de uitgaven die zij vóór 1 februari 2013 hebben gedaan. Deze compensatie wordt door de beheerder van de middelen rechtstreeks aan deze personen uitgekeerd.
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
35
Verzoeksters in het hoofdgeding zijn in Litouwen geregistreerde vennootschappen, die zich met name bezighouden met de exploitatie van warmte-krachtkoppelingsinstallaties waarin de opgewekte elektriciteit wordt benut om aan hun eigen economische behoeften te voldoen of wordt geleverd aan rechtspersonen die actief zijn in hun exploitatiegebied. De ontbrekende elektriciteit kopen zij bij onafhankelijke leveranciers.
36
Overeenkomstig de nationale regeling die in het hoofdgeding aan de orde is, moeten verzoeksters in het hoofdgeding de kosten van de el-DAB's dragen. De verschuldigde bedragen worden berekend op basis van de hoeveelheid elektriciteit die zij zelf opwekken of die zij afnemen van onafhankelijke leveranciers en die zij verbruiken om aan hun economische behoeften te voldoen.
37
Bij het litigieuze besluit heeft de NCEP de aan de verschillende el-DAB's toegekende middelen voor 2014 vastgesteld alsmede het bedrag van de bijdragen daaraan die de eindverbruikers van elektriciteit en bepaalde elektriciteitsproducenten, waaronder verzoeksters in het hoofdgeding, moeten betalen.
38
Op 11 november 2013 hebben verzoeksters in het hoofdgeding bij de Vilniaus apygardos administracinis teismas (bestuursrechter in eerste aanleg Vilnius, Litouwen) beroep ingesteld tot nietigverklaring van de punten 1.2 tot en met 1.4, 1.7, 2 en 3 van het litigieuze besluit.
39
Zij hebben dit besluit aangevochten met het argument dat dit gedeeltelijk onwettig is omdat het binnen het — bij de regeling inzake el-DAB's tot stand gebrachte — kader van een staatssteunregeling valt, die in strijd met de verplichting van artikel 108, lid 3, VWEU zonder voorafgaande aanmelding bij de Europese Commissie is uitgevoerd. Bovendien menen zij dat het bedrag van de bijdragen buitensporig hoog en onwettig is.
40
Bij uitspraak van 9 februari 2016 heeft de Vilniaus apygardos administracinis teismas het beroep van verzoeksters in het hoofdgeding verworpen.
41
Op 23 februari 2016 hebben zij zich tot de Lietuvos vyriausiasis administracinis teismas (hoogste bestuursrechter, Litouwen) gewend en hem verzocht de uitspraak van 9 februari 2016 te vernietigen en uitspraak te doen op hun beroep in eerste aanleg. Voorts hebben zij verzocht dat overeenkomstig artikel 267 VWEU bij het Hof een verzoek om een prejudiciële beslissing wordt ingediend.
42
Verweerster in het hoofdgeding, de NCEP, alsmede belanghebbende derden, de Lietuvos Respublikos energetikos ministerija (Litouws ministerie van Energie) en Baltpool, hebben geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van verzoeksters in het hoofdgeding.
43
In deze context vraagt de verwijzende rechter zich af of bepaalde bestanddelen van de el-DAB's en de financiering ervan moeten worden aangemerkt als staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU. In het bijzonder heeft hij vragen over het begrip ‘staatsmiddelen’ in deze bepaling en over de voorwaarden die zijn geformuleerd in het arrest van 24 juli 2003, Altmark Trans en Regierungspräsidium Magdeburg (C-280/00, EU:C:2003:415).
44
Daarop heeft de Lietuvos vyriausiasis administracinis teismas de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
‘Moet het wetgevingskader, zoals van kracht in 2014, voor het verrichten van [el-DAB's] en de financiering (compensatie) daarvan [el-DAB's-regeling] — zoals vastgelegd in de Litouwse elektriciteitswet, in de Litouwse wet inzake hernieuwbare energiebronnen, in de Litouwse wet inzake de integratie van het Litouwse elektriciteitsnetwerk in Europese elektriciteitsnetwerken, in de Litouwse uitvoeringswet tot wijziging en aanvulling van de artikelen 2, 11, 13, 14, 16, 20 en 21 van de wet inzake hernieuwbare energiebronnen en in de wettelijke uitvoeringsmaatregelen (bij deze wetten), met name de regeling voor het verrichten van [el-DAB's], zoals goedgekeurd bij besluit nr. 916 […], de omschrijving van de procedure voor het beheer van de middelen voor [el-DAB's], zoals goedgekeurd bij besluit nr. 1157 […] —, of een deel daarvan, worden aangemerkt als staatssteun (een steunregeling) in de zin van artikel 107, lid 1, [VWEU], met name wat de volgende vragen betreft:
- 1)
Moet artikel 107, lid 1, VWEU in omstandigheden zoals in de onderhavige zaak aldus worden uitgelegd dat voor el-DAB's bestemde middelen zijn aan te merken als staatsmiddelen?
- 2)
Moet artikel 107, lid 1, VWEU aldus worden uitgelegd dat een geval waarin netwerkexploitanten (ondernemingen) worden verplicht om elektriciteit tegen een vaste prijs (tarief) af te nemen bij elektriciteitsproducenten en/of de elektriciteit te balanceren, en de door deze netwerkexploitanten geleden verliezen ten gevolge van die verplichting worden gecompenseerd met middelen die mogelijkerwijs als staatsmiddelen zijn aan te merken, niet is aan te merken als met staatsmiddelen bekostigde steun aan elektriciteitsproducenten?
- 3)
Moet artikel 107, lid 1, VWEU aldus worden uitgelegd dat de volgende vormen van steun in omstandigheden zoals in de onderhavige zaak zijn aan te merken als selectieve steun en/of steun die het handelsverkeer tussen lidstaten ongunstig kan beïnvloeden: steun aan een onderneming die een project van strategisch belang ten uitvoer legt, zoals het NordBalt-project; steun aan ondernemingen die zijn belast met het waarborgen van de elektriciteitsvoorziening gedurende een bepaalde periode; steun als vergoeding voor verliezen die overeenkomen met de marktsituatie en daadwerkelijk worden geleden door personen, zoals de ontwikkelaars van fotovoltaïsche installaties om wie het hier gaat, doordat de Staat weigert zijn verbintenissen na te komen (na wijzigingen in de nationale regeling); steun aan ondernemingen (netwerkexploitanten) als vergoeding voor reële verliezen die zij hebben geleden door te voldoen aan de verplichting om elektriciteit tegen een vast tarief af te nemen bij elektriciteitsproducenten die [el-DAB's] verrichten en om de elektriciteit te balanceren?
- 4)
Moet artikel 107, lid 1, VWEU, gelezen in samenhang met artikel 106, lid 2, VWEU, aldus worden uitgelegd dat de el-DAB's-regeling (of een deel daarvan) in omstandigheden zoals in de onderhavige zaak moet worden geacht te voldoen aan de criteria in de punten 88 tot en met 93 van het arrest […] van 24 juli 2003, Altmark Trans en Regierungspräsidium Magdeburg, [C-280/00, EU:C:2003:415]?
- 5)
Moet artikel 107, lid 1, VWEU aldus worden uitgelegd dat in omstandigheden zoals in de onderhavige zaak van de el-DAB's-regeling (of een deel daarvan) moet worden aangenomen dat zij de mededinging vervalst of dreigt te vervalsen?’
Beantwoording van de prejudiciële vragen
Eerste vraag
45
Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 107, lid 1, VWEU aldus moet worden uitgelegd dat middelen die bestemd zijn om een regeling voor diensten van algemeen belang, zoals de el-DAB's, te financieren, staatsmiddelen in de zin van deze bepaling vormen.
46
Meteen moet in herinnering worden gebracht dat voor de kwalificatie als ‘staatssteun’ in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU vier voorwaarden moeten zijn vervuld, te weten dat het gaat om een maatregel van de staat of met staatsmiddelen bekostigd, dat deze maatregel het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig kan beïnvloeden, dat de maatregel de begunstigde ervan een selectief voordeel verschaft en dat hij de mededinging vervalst of dreigt te vervalsen (arresten van 17 maart 1993, Sloman Neptun, C-72/91 en C-73/91, EU:C:1993:97, punt 18; 19 december 2013, Association Vent De Colère! e.a., C-262/12, EU:C:2013:851, punt 15, en 13 september 2017, ENEA, C-329/15, EU:C:2017:671, punt 17).
47
Tevens moet in herinnering worden gebracht dat voordelen slechts als ‘steunmaatregelen’ in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU kunnen worden beschouwd indien zij direct of indirect met staatsmiddelen zijn bekostigd en aan de staat kunnen worden toegerekend (arresten van 19 december 2013, Association Vent De Colère! e.a., C-262/12, EU:C:2013:851, punt 16, en 13 september 2017, ENEA, C-329/15, EU:C:2017:671, punt 20 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
48
In de eerste plaats moet ter beoordeling of een maatregel kan worden toegerekend aan de staat, worden onderzocht of de overheid bij de vaststelling van die maatregel betrokken was (arresten van 19 december 2013, Association Vent De Colère! e.a., C-262/12, EU:C:2013:851, punt 17, en 13 september 2017, ENEA, C-329/15, EU:C:2017:671, punt 21).
49
Zoals blijkt uit de punten 5 tot en met 34 van het onderhavige arrest zijn in het hoofdgeding zowel de verschillende el-DAB's als de wijze van financiering ervan door de Staat vastgesteld middels verschillende wetten en regeringsbesluiten. Zij moeten dus worden geacht te kunnen worden toegerekend aan de Staat, hetgeen overigens door geen van de belanghebbende partijen is betwist.
50
In de tweede plaats dient, om na te gaan of het voordeel direct of indirect met staatsmiddelen is bekostigd, erop te worden gewezen dat het verbod in artikel 107, lid 1, VWEU volgens vaste rechtspraak van het Hof zowel rechtsreeks door de staat of met staatsmiddelen toegekende steun omvat als steun die door van overheidswege ingestelde of aangewezen publiek- of privaatrechtelijke beheersorganen wordt toegekend (arresten van 22 maart 1977, Steinike & Weinlig, 78/76, EU:C:1977:52, punt 21; 19 december 2013, Association Vent De Colère! e.a., C-262/12, EU:C:2013:851, punt 20, en 13 september 2017, ENEA, C-329/15, EU:C:2017:671, punt 23).
51
Het Unierecht verzet er zich immers tegen dat louter door de oprichting van autonome, met de verdeling van de steun belaste instanties de regels betreffende staatssteun zouden kunnen worden omzeild (arresten van 16 mei 2002, Frankrijk/Commissie, C-482/99, EU:C:2002:294, punt 23, en 9 november 2017, Commissie/TV2/Danmark, C-656/15 P, EU:C:2017:836, punt 45).
52
Tevens volgt uit de rechtspraak van het Hof dat een maatregel die met name bestaat in een verplichting tot afname van elektriciteit, onder het begrip ‘steunmaatregel van de staat’ kan vallen, ook al gaat hij niet gepaard met een overdracht van staatsmiddelen (zie in die zin arresten van 19 december 2013, Association Vent De Colère! e.a., C-262/12, EU:C:2013:851, punt 19, en 13 september 2017, ENEA, C-329/15, EU:C:2017:671, punt 24).
53
Artikel 107, lid 1, VWEU omvat immers alle geldelijke middelen die de overheid daadwerkelijk kan gebruiken om ondernemingen te steunen, ongeacht of deze middelen permanent deel uitmaken van het vermogen van de staat. Ook al zijn de bedragen die overeenkomen met de steunmaatregel niet permanent in het bezit van de schatkist, dan nog volstaat het feit dat zij constant onder staatscontrole en daarmee ter beschikking van de bevoegde nationale autoriteiten staan, om ze als ‘staatsmiddelen’ aan te merken (arresten van 19 december 2013, Association Vent De Colère! e.a., C-262/12, EU:C:2013:851, punt 21, en 13 september 2017, ENEA, C-329/15, EU:C:2017:671, punt 25 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
54
Meer in het bijzonder heeft het Hof geoordeeld dat middelen die afkomstig zijn uit krachtens de wetgeving van de lidstaat verplichte bijdragen die overeenkomstig deze wetgeving worden beheerd en verdeeld, als staatsmiddelen in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU kunnen worden aangemerkt, zelfs indien zij worden beheerd door entiteiten die losstaan van de overheid (arresten van 2 juli 1974, Italië/Commissie, 173/73, EU:C:1974:71, punt 35, en 19 december 2013, Association Vent De Colère! e.a., C-262/12, EU:C:2013:851, punt 25).
55
Beslissend is in dit verband dat dergelijke entiteiten door de staat met het beheer van staatsmiddelen zijn belast, en niet enkel verplicht zijn om met hun eigen financiële middelen aankopen te verrichten (zie in die zin arresten van 17 juli 2008, Essent Netwerk Noord e.a., C-206/06, EU:C:2008:413, punt 74; 19 december 2013, Association Vent De Colère! e.a., C-262/12, EU:C:2013:851, punten 30 en 35, en 13 september 2017, ENEA, C-329/15, EU:C:2017:671, punten 26 en 30).
56
In casu volgt uit het dossier waarover het Hof beschikt dat de el-DAB's-regeling de volgende kenmerken heeft.
57
Om te beginnen wordt bij deze regeling aan de eindverbruikers de verplichting opgelegd om aan de exploitanten van de distributie- en transmissienetwerken een bijdrage te betalen die is opgenomen in het elektriciteitstarief en de elektriciteitsprijs verhoogt, en waarvan de NCEP op grondslag van artikel 9, lid 1, punt 7, van de elektriciteitswet het precieze bedrag in verhouding tot het kilowattuurverbruik vaststelt. De elektriciteitsproducenten die de elektriciteit die zij opwekken voor eigen behoeften verbruiken, zijn ook aan deze regeling onderworpen en moeten een tarief betalen dat door de NCEP is vastgesteld in verhouding tot het kilowattuurverbruik en dat verschilt van het op de eindverbruikers toepasselijke tarief.
58
Blijkens de verwijzingsbeslissing houdt de NCEP voor de vaststelling van deze tarieven voor elk betrokken jaar rekening met de behoefte aan voor de el-DAB's bestemde middelen voor die periode en met de hoeveelheid elektriciteit die in die periode zal worden verbruikt.
59
Vervolgens worden de uit dien hoofde door de exploitanten van distributie- en transmissienetwerken ingezamelde bedragen afgedragen aan de beheerder van de middelen, die, zoals ter terechtzitting door partijen in het hoofdgeding en door de Litouwse regering is gepreciseerd, krachtens punt 4.6 van besluit nr. 1157 direct of indirect onder staatscontrole moet staan. Op basis van die bedragen dient de beheerder van de middelen de voor de el-DAB's bestemde middelen te berekenen en deze te verdelen over de verschillende aanbieders van el-DAB's, onder aftrek van een bedrag van hooguit 500 000 Litouwse litas (LTL) (ongeveer 145 000 EUR) per jaar, ter dekking van zijn bedrijfskosten.
60
De beheerder van de middelen keert deze middelen dus uit aan de verschillende aanbieders van el-DAB's, waarvan opname op de lijst met namen overeenkomstig punt 11 van de aan besluit nr. 916 gehechte omschrijving is goedgekeurd door de Litouwse regering, behoudens met betrekking tot de elektriciteitsproducenten die elektriciteit opwekken uit hernieuwbare energiebronnen, die door de NCEP worden geselecteerd na procedures voor de veiling van de quota voor de bevordering van die vorm van elektriciteit.
61
Uit dien hoofde ontvangen de exploitanten van distributie- en transmissienetwerken voor el-DAB's bestemde middelen opdat de extra kosten worden gecompenseerd die voor hen ontstaan door de hun opgelegde verplichting om uit hernieuwbare energiebronnen opgewekte elektriciteit te verwerven en deze te balanceren.
62
Ten slotte wijst de verwijzende rechter erop dat de aan de aanbieders van el-DAB's uitgekeerde middelen dienen als compensatie voor de hun door de Staat in het kader van de el-DAB's opgelegde verplichtingen.
63
Bijgevolg berust de el-DAB's-regeling ten eerste op verscheidene verplichtingen die daarbij zowel aan de marktdeelnemers als aan de eindverbruikers worden opgelegd en, ten tweede, op het optreden, als enig beheersorgaan van de voor de el-DAB's bestemde middelen, van een instantie die direct of indirect onder staatscontrole staat.
64
Zo worden de voor de el-DAB's bestemde fondsen geïnd door de exploitanten van de distributie- en transmissienetwerken bij alle eindverbruikers van elektriciteit, zonder dat de wet toelaat daarvan af te wijken. Een dergelijke betalingsverplichting, die is opgelegd door de el-DAB's-regeling, heeft dus het karakter van een verplichte bijdrage. Voorts zijn die netwerkexploitanten krachtens deze regeling gehouden de el-DAB's af te nemen van verschillende leveranciers, eveneens zonder mogelijkheid om niet aan deze verplichting te voldoen.
65
In het licht van de in punt 54 van het onderhavige arrest in herinnering gebrachte rechtspraak kunnen dergelijke middelen worden aangemerkt als staatsmiddelen in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU, ook al worden zij beheerd door lichamen die losstaan van de overheid.
66
Bovendien worden de voor de el-DAB's bestemde middelen overeenkomstig de el-DAB's-regeling verdeeld over de aanbieders ervan door een instantie die onder overheidstoezicht staat en die volgens de informatie die naar voren komt uit het dossier waarover het Hof beschikt, over geen enkele beoordelingsbevoegdheid beschikt met betrekking tot de bestemming van deze middelen. Zowel besluit nr. 1157 als de besluiten van de NCEP, die een overheidsinstantie is, bepalen immers nauwkeurig de wijze van berekening van de voor de el-DAB's bestemde middelen die aan de aanbieders van de el-DAB's moeten worden uitgekeerd. Deze omstandigheid geeft er blijk van dat voor deze middelen, zoals de advocaat-generaal in punt 32 van zijn conclusie heeft opgemerkt, strikt het in die regeling vastgestelde pad moet worden volgen.
67
In die omstandigheden moeten de voor de el-DAB's bestemde middelen derhalve worden geacht onder overheidscontrole te blijven.
68
Zoals het Hof reeds heeft geoordeeld moet een regeling strekkende tot compensatie van meerkosten, welke compensatie wordt gefinancierd door alle eindverbruikers van elektriciteit op het nationale grondgebied en waarvan de op die wijze geïnde bedragen overeenkomstig de wetgeving van die lidstaat door een openbaar lichaam worden verdeeld en uitgekeerd aan de betrokken marktdeelnemers, als een steunmaatregel van de staat of een met staatsmiddelen bekostigde maatregel in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU worden aangemerkt (zie in die zin arrest van 19 december 2013, Association Vent De Colère! e.a., C-262/12, EU:C:2013:851, punt 37, en beschikking van 22 oktober 2014, Elcogás, C-275/13, niet gepubliceerd, EU:C:2014:2314, punt 30).
69
Voorts onderscheidt een situatie zoals die in het hoofdgeding zich van de situaties in het kader waarvan het Hof heeft geoordeeld dat de aan particuliere elektriciteitsbedrijven opgelegde verplichting om tegen vastgelegde minimumprijzen elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen af te nemen, niet als een met staatsmiddelen bekostigde maatregel kan worden aangemerkt, voor zover deze geen enkele directe of indirecte overdracht van staatsmiddelen aan de producenten van dit soort elektriciteit met zich meebrengt (zie in die zin arresten van 13 maart 2001, PreussenElektra, C-379/98, EU:C:2001:160, punt 59, en 19 december 2013, Association Vent De Colère! e.a., C-262/12, EU:C:2013:851, punt 34).
70
In die situaties heeft het Hof immers vastgesteld dat de particuliere ondernemingen door de staat niet met het beheer van staatsmiddelen waren belast, maar verplicht waren om met hun eigen financiële middelen aankopen te verrichten (zie in die zin arresten van 17 juli 2008, Essent Netwerk Noord e.a., C-206/06, EU:C:2008:413, punt 74, en 19 december 2013, Association Vent De Colère! e.a., C-262/12, EU:C:2013:851, punt 35).
71
In casu blijkt ten eerste dat de beheerder van de middelen is belast met het beheer van een aan alle eindverbruikers van elektriciteit opgelegde verplichte bijdrage, die staatsmiddelen vormt, en ten tweede dat de aan de exploitanten van distributie- en transmissienetwerken opgelegde verplichting om el-DAB's te verwerven, wordt gecompenseerd door de uitkering van voor el-DAB's bestemde middelen aan deze exploitanten.
72
Bijgevolg dient op de eerste vraag te worden geantwoord dat artikel 107, lid 1, VWEU in die zin moet worden uitgelegd dat de middelen die bestemd zijn ter financiering van een regeling voor diensten van algemeen belang, zoals el-DAB's, staatsmiddelen in de zin van deze bepaling vormen.
Tweede vraag
73
Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 107, lid 1, VWEU aldus moet worden uitgelegd dat wanneer exploitanten van distributie- en transmissienetwerken middelen ontvangen ter financiering van el-DAB's teneinde de verliezen te compenseren die zijn geleden wegens de verplichting om bij bepaalde elektriciteitsproducenten tegen een vast tarief elektriciteit af te nemen en deze te balanceren, deze compensatie een aan deze elektriciteitsproducenten toegekend voordeel in de zin van deze bepaling vormt.
74
In dit verband moet in herinnering worden geroepen dat maatregelen die, in welke vorm ook, ondernemingen direct of indirect kunnen bevoordelen, of die moeten worden beschouwd als een economisch voordeel dat de begunstigde onderneming onder normale marktvoorwaarden niet zou hebben verkregen, als staatssteun worden beschouwd (arresten van 17 juli 2008, Essent Netwerk Noord e.a., C-206/06, EU:C:2008:413, punt 79, en 27 juni 2017, Congregación de Escuelas Pías Provincia Betania, C-74/16, EU:C:2017:496, punt 65).
75
Tevens dient in herinnering te worden gebracht dat in de rechtspraak is aanvaard dat een rechtstreeks aan bepaalde natuurlijke of rechtspersonen toegekend voordeel voor andere natuurlijke of rechtspersonen, die ondernemingen zijn, een indirect voordeel, en bijgevolg staatssteun, kan vormen (zie in die zin arrest van 13 juni 2002, Nederland/Commissie, C-382/99, EU:C:2002:363, punten 38 en 60–66).
76
In casu volgt uit artikel 20 van de wet inzake hernieuwbare energiebronnen dat de exploitanten van distributie- en transmissienetwerken, als ondernemingen die elektriciteit afnemen, verplicht zijn uit hernieuwbare energiebronnen opgewekte elektriciteit af te nemen tegen een vast tarief, dat hoger kan zijn dan de prijs van elektriciteit die wordt verkocht door de producenten van dergelijke elektriciteit. Niettemin worden de door deze exploitanten geleden verliezen gecompenseerd met de voor de el-DAB's bestemde middelen die door de beheerder van de middelen worden uitgekeerd.
77
Hoewel de voor de compensatie van deze verliezen bestemde bedragen worden uitgekeerd aan de exploitanten van distributie- en transmissienetwerken, blijkt dat in een situatie als aan de orde in het hoofdgeding, de producenten van uit hernieuwbare energiebronnen opgewekte elektriciteit indirect de daadwerkelijke begunstigden zijn van de steun die dit compensatiemechanisme inhoudt.
78
Ten eerste houdt de compensatie van de door deze exploitanten geleden verliezen middels de voor de el-DAB's bestemde middelen immers intrinsiek verband met het voordeel waarin is voorzien ten gunste van de producenten van uit hernieuwbare energiebronnen opgewekte elektriciteit, zoals artikel 20, lid 2, van de wet inzake hernieuwbare energiebronnen voor ogen heeft, waar het beklemtoont dat het opwekken van dergelijke elektriciteit wordt gestimuleerd, overeenkomstig de procedure ter zake van el-DAB's, ‘door het verschil te betalen tussen het voor een producent bepaalde vaste tarief en het tarief van de elektriciteit die door deze producent wordt verkocht’. Dit verschil komt overeen met de meerkosten voor deze exploitanten of de door hen geleden verliezen, die worden gecompenseerd door de voor el-DAB's bestemde middelen.
79
Ten tweede verplicht geen van de bepalingen in de wet inzake hernieuwbare energiebronnen de producenten van elektriciteit met een dergelijke oorsprong om deel te nemen aan de veilingen op basis waarvan zij in voorkomend geval in aanmerking komen voor het in het voorgaande punt bedoelde tarief. In een dergelijke context hebben hun deelneming aan dit verkoopstelsel en de uitkering van een compensatie aan de exploitanten van distributie- en transmissienetwerken tot gevolg dat deze producenten hoeveelheden elektriciteit tegen een hogere prijs dan de marktprijs kunnen verkopen of in ieder geval grotere hoeveelheden kunnen verkopen.
80
Bijgevolg dient op de tweede vraag te worden geantwoord dat artikel 107, lid 1, VWEU aldus moet worden uitgelegd dat wanneer exploitanten van distributie- en transmissienetwerken voor de financiering van el-DAB's bestemde middelen ontvangen teneinde de verliezen te compenseren die zij hebben geleden wegens de verplichting om bij bepaalde elektriciteitsproducenten tegen een vast tarief elektriciteit af te nemen en deze te balanceren, deze compensatie een aan de elektriciteitsproducenten toegekend voordeel in de zin van deze bepaling vormt.
Derde vraag
81
Met zijn derde vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 107, lid 1, VWEU aldus moet worden uitgelegd dat middelen zoals die welke bestemd zijn voor bepaalde aanbieders van el-DAB's, moeten worden geacht hun een selectief voordeel te verschaffen in de zin van deze bepaling en het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig te kunnen beïnvloeden.
82
De verwijzende rechter heeft vier categorieën begunstigden van voor el-DAB's bestemde middelen voor ogen. Het gaat om de onderneming die het project van strategisch belang NordBalt uitvoert, de ondernemingen die voor een specifieke periode zijn belast met het waarborgen van de zekerheid van de elektriciteitsvoorziening, de exploitanten van fotovoltaïsche installaties die zijn geraakt door de weigering van de Staat om zijn verbintenissen na te komen en die schadeloos worden gesteld voor de werkelijk geleden verliezen, die overeenkomen met de marktvoorwaarden, en de exploitanten van distributie- en transmissienetwerken, wegens de compensatie van werkelijk geleden verliezen bij de nakoming van de verplichting om van elektriciteitsproducenten die el-DAB's verrichten, tegen een vast tarief elektriciteit af te nemen en deze te balanceren.
83
In de eerste plaats moet in herinnering worden geroepen dat maatregelen die, in welke vorm ook, ondernemingen direct of indirect kunnen bevoordelen, of die moeten worden beschouwd als een economisch voordeel dat de begunstigde onderneming onder normale marktvoorwaarden niet zou hebben verkregen, als staatssteun worden beschouwd (arresten van 17 juli 2008, Essent Netwerk Noord e.a., C-206/06, EU:C:2008:413, punt 79, en 27 juni 2017, Congregación de Escuelas Pías Provincia Betania, C-74/16, EU:C:2017:496, punt 65).
84
In dit verband heeft het Hof geoordeeld dat ter beoordeling van deze voorwaarde van de selectiviteit van het voordeel moet worden bepaald of de betrokken nationale maatregel binnen het kader van een bepaalde rechtsregeling ‘bepaalde ondernemingen of bepaalde producties’ kan begunstigen ten opzichte van andere die zich, gelet op de doelstelling van die regeling, in een feitelijk en juridisch vergelijkbare situatie bevinden en dus een verschillende behandeling krijgen die in wezen discriminerend is (arresten van 14 januari 2015, Eventech, C-518/13, EU:C:2015:9, punten 53-55, en 21 december 2016, Commissie/World Duty Free Group e.a., C-20/15 P en C-21/15 P, EU:C:2016:981, punt 54).
85
Alle in punt 82 van het onderhavige arrest genoemde marktdeelnemers ontvangen voor el-DAB's bestemde middelen, die weliswaar bedoeld zijn om de meerkosten van deze marktdeelnemers of de door hen geleden verliezen te compenseren, maar kunnen worden gekwalificeerd als ‘een met staatsmiddelen bekostigd selectief voordeel’.
86
Artikel 107, lid 1, VWEU maakt immers geen onderscheid naar de redenen of doeleinden van de maatregelen van de staten, maar ziet op hun gevolgen, onafhankelijk dus van de gebruikte technieken (arresten van 15 november 2011, Commissie en Spanje/Government of Gibraltar en Verenigd Koninkrijk, C-106/09 P en C-107/09 P, EU:C:2011:732, punt 87, en 21 december 2016, Commissie/Hansestadt Lübeck, C-524/14 P, EU:C:2016:971, punt 48).
87
Uit de door de verwijzende rechter verstrekte aanwijzingen en de door de belanghebbenden in hun bij het Hof ingediende opmerkingen aangebrachte preciseringen blijkt dat aan elke in punt 82 van het onderhavige arrest genoemde categorie marktdeelnemers een voordeel wordt toegekend op basis van selectiviteit. Blijkens besluit nr. 916 komt de regeling van de el-DAB's immers enkel ten goede aan bepaalde elektriciteitsproducenten, waaronder in het bijzonder degenen die elektriciteit opwekken uit hernieuwbare energiebronnen of middels warmte-krachtkoppeling alsmede degenen die bijdragen tot de zekerheid van de elektriciteitsvoorziening, tot de nationale energiezekerheid en -onafhankelijkheid, tot de zekerheid en de betrouwbaarheid van het nationale energienetwerk of ook tot de uitvoering van strategische stroomvoorzieningsprojecten. Bovendien wordt elke van deze marktdeelnemers — met uitzondering van de exploitanten van fotovoltaïsche installaties die zijn geraakt door de weigering van de Staat om zijn verbintenissen na te komen — door de Litouwse regering met naam genoemd als potentiele begunstigde van de middelen die voor el-DAB's zijn bestemd op grondslag van de punten 11 en 111 van de omschrijving gehecht aan besluit nr. 916.
88
Onder het voorbehoud van verificaties door de verwijzende rechter, moet artikel 107, lid 1, VWEU aldus worden uitgelegd dat middelen zoals de voor bepaalde aanbieders van el-DAB's bestemde middelen, moeten worden geacht hun een selectief voordeel in de zin van deze bepaling te verschaffen.
89
In de tweede plaats hoeft, om een nationale maatregel als staatssteun te kwalificeren, niet te worden vastgesteld of de steun de handel tussen lidstaten werkelijk beïnvloedt, maar hoeft enkel te worden onderzocht of de steun dat handelsverkeer ongunstig kan beïnvloeden (arresten van 26 oktober 2016, Orange/Commissie, C-211/15 P, EU:C:2016:798, punt 64, en 18 mei 2017, Fondul Proprietatea, C-150/16, EU:C:2017:388, punt 29).
90
De ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer tussen lidstaten mag echter niet louter hypothetisch of waarschijnlijk zijn. Zo moet worden bepaald waarom de betrokken maatregel door de voorzienbare gevolgen ervan het handelsverkeer tussen lidstaten ongunstig kan beïnvloeden (arrest van 18 mei 2017, Fondul Proprietatea, C-150/16, EU:C:2017:388, punt 30 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
91
In dit verband volgt uit de door de verwijzende rechter verstrekte gegevens en uit de door Baltpool ter terechtzitting gemaakte opmerkingen dat er in 2014 reeds sprake was van handelsverkeer op de elektriciteitsmarkt tussen de Republiek Litouwen en andere lidstaten, vanwege verbindingen met de elektriciteitsnetwerken van de Republiek Estland en de Republiek Letland, die werden gebruikt voor de invoer van elektriciteit. Deze gegevens, die door de Litouwse regering niet zijn betwist, relativeren haar argument dat de elektriciteitsmarkt in dit land relatief geïsoleerd is.
92
Voorts moet het intracommunautaire handelsverkeer worden geacht door een steunmaatregel van een lidstaat te worden beïnvloed, wanneer die maatregel de positie van een onderneming ten opzichte van andere concurrerende ondernemingen in dat handelsverkeer versterkt (arresten van 10 januari 2006, Cassa di Risparmio di Firenze e.a., C-222/04, EU:C:2006:8, punt 141, en 18 mei 2017, Fondul Proprietatea, C-150/16, EU:C:2017:388, punt 31).
93
Daarbij is het niet noodzakelijk dat de begunstigde ondernemingen zelf aan het intracommunautaire handelsverkeer deelnemen. Immers, wanneer een lidstaat steun toekent aan ondernemingen, kan de binnenlandse activiteit in stand blijven of stijgen, met als gevolg dat de kansen van in andere lidstaten gevestigde ondernemingen om in die lidstaat op de markt te komen, afnemen (arresten van 14 januari 2015, Eventech, C-518/13, EU:C:2015:9, punt 67, en 18 mei 2017, Fondul Proprietatea, C-150/16, EU:C:2017:388, punt 32).
94
Bovendien kan de omstandigheid dat een economische sector, zoals de energiesector, op Unieniveau is geliberaliseerd, bepalend zijn voor een werkelijke of potentiële weerslag van de steun op het handelsverkeer tussen de lidstaten (zie in die zin arresten van 5 maart 2015, Banco Privado Português en Massa Insolvente do Banco Privado Português, C-667/13, EU:C:2015:151, punt 51, en 18 mei 2017, Fondul Proprietatea, C-150/16, EU:C:2017:388, punt 34).
95
In dit verband moet worden opgemerkt dat de elektriciteitsmarkt binnen de Unie bij richtlijn 2009/72 volledig is geliberaliseerd en dat op de datum van de feiten van het hoofdgeding alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die noodzakelijk zijn voor de omzetting van deze richtlijn, door de lidstaten moesten zijn vastgesteld.
96
Voor zover elektriciteit tussen staten wordt verhandeld, kan de toekenning van voor el-DAB's bestemde middelen aan de in punt 82 van het onderhavige arrest genoemde aanbieders van el-DAB's de handel tussen die staten beïnvloeden (zie in die zin arrest van 18 mei 2017, Fondul Proprietatea, C-150/16, EU:C:2017:388, punt 35).
97
Het staat evenwel aan de verwijzende rechter om, ter beoordeling van de gevolgen voor de handel tussen de lidstaten, voor elk van de in punt 82 van het onderhavige arrest genoemde categorieën van aanbieders van el-DAB's rekening te houden met de bijzonderheden van de uitoefening van de activiteit waarvoor compensatie wordt verleend door de uitkering van voor die aanbieders bestemde middelen, teneinde na te gaan of de uitkering van deze middelen aan die aanbieders hun situatie op de Litouwse elektriciteitsmarkt ten opzichte van andere concurrerende ondernemingen kan versterken in het handelsverkeer tussen de lidstaten.
98
Bijgevolg moet op de derde vraag worden geantwoord dat artikel 107, lid 1, VWEU aldus moet worden uitgelegd dat in een situatie als die in het hoofdgeding middelen zoals de voor bepaalde aanbieders van el-DAB's bestemde middelen, moeten worden geacht hun een selectief voordeel in de zin van die bepaling te verschaffen en het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig te kunnen beïnvloeden.
Vierde vraag
99
Met zijn vierde vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 107, lid 1, VWEU aldus moet worden uitgelegd dat een overheidsmaatregel als de el-DAB's-regeling, moet worden aangemerkt als een compensatie die de tegenprestatie is voor prestaties die de begunstigde ondernemingen hebben verricht om openbaredienstverplichtingen uit te voeren in de zin van het arrest van 24 juli 2003, Altmark Trans en Regierungspräsidium Magdeburg (C-280/00, EU:C:2003:415).
100
In dit verband heeft het Hof gepreciseerd dat een overheidsmaatregel niet binnen de werkingssfeer van artikel 107, lid 1, VWEU valt wanneer hij te beschouwen is als een compensatie die de tegenprestatie vormt voor de prestaties die de begunstigde ondernemingen hebben verricht om openbaredienstverplichtingen uit te voeren, zodat deze ondernemingen in werkelijkheid geen financieel voordeel ontvangen en die maatregel dus niet tot gevolg heeft dat deze ondernemingen vergeleken met ondernemingen die met hen concurreren, in een gunstiger mededingingspositie worden gebracht (arresten van 24 juli 2003, Altmark Trans en Regierungspräsidium Magdeburg, C-280/00, EU:C:2003:415, punt 87, en 8 maart 2017, Viasat Broadcasting UK/Commissie, C-660/15 P, EU:C:2017:178, punt 25).
101
Volgens de punten 88 tot en met 93 van het arrest van 24 juli 2003, Altmark Trans en Regierungspräsidium Magdeburg (C-280/00, EU:C:2003:415), moet aan een aantal voorwaarden zijn voldaan, wil een dergelijke maatregel niet als staatssteun worden aangemerkt. Ten eerste moet de begunstigde onderneming daadwerkelijk belast zijn met de uitvoering van openbaredienstverplichtingen en moeten die verplichtingen duidelijk omschreven zijn. Ten tweede moeten de parameters op basis waarvan de compensatie wordt berekend vooraf op een objectieve en transparante manier zijn vastgesteld. Ten derde mag de compensatie niet hoger zijn dan nodig is om de kosten van de uitvoering van de openbaredienstverplichtingen geheel of gedeeltelijk te dekken. Ten vierde moet de noodzakelijke compensatie worden vastgesteld op basis van een analyse van de kosten die een gemiddelde, goed beheerde onderneming, die zodanig is uitgerust dat zij aan de vereisten van de openbare dienst kan voldoen, zou hebben gemaakt om deze verplichtingen uit te voeren.
102
De controle of is voldaan aan de voorwaarden die in de uit dat arrest voortgekomen rechtspraak zijn gesteld, vindt plaats teneinde te bepalen of de betrokken maatregelen als staatssteun moeten worden aangemerkt, hetgeen een vraag is die voorafgaat aan het in voorkomend geval te verrichten onderzoek of een onverenigbare steunmaatregel overeenkomstig artikel 106, lid 2, VWEU desondanks noodzakelijk is voor de vervulling van de aan de begunstigde van de betrokken maatregel opgedragen taak (zie arrest van 8 maart 2017, Viasat Broadcasting UK/Commissie, C-660/15 P, EU:C:2017:178, punt 34).
103
De in die rechtspraak gestelde voorwaarden dienen echter niet meer te worden toegepast wanneer is vastgesteld dat een maatregel als steun moet worden aangemerkt met name omdat de begunstigde onderneming de vergelijking met een gemiddelde, goed beheerde onderneming, die zodanig is uitgerust dat zij aan de vereisten van de openbare dienst kan voldoen, niet kan doorstaan, en er moet worden onderzocht of die maatregel gerechtvaardigd is in het licht van artikel 106, lid 2, VWEU (arrest van 8 maart 2017, Viasat Broadcasting UK/Commissie, C-660/15 P, EU:C:2017:178, punt 35).
104
In de eerste plaats dient in herinnering te worden gebracht dat de lidstaten het recht hebben om, met inachtneming van het Unierecht, de omvang en de organisatie van hun diensten van algemeen economisch belang te omschrijven, waarbij zij rekening kunnen houden met doelstellingen van hun nationale beleid, en dat de lidstaten in dit verband over een ruime beoordelingsmarge beschikken, die enkel in geval van een kennelijke fout ter discussie kan worden gesteld (arrest van 20 december 2017, Comunidad Autónoma del País Vasco e.a./Commissie, C-66/16 P–C-69/16 P, EU:C:2017:999, punten 69 en 70).
105
Op dit punt bepaalt artikel 3, lid 2, van richtlijn 2009/72 dat de lidstaten — in het algemeen economisch belang — aan elektriciteitsbedrijven openbaredienstverplichtingen mogen opleggen, die betrekking kunnen hebben op de zekerheid, waaronder begrepen de leverings- en voorzieningszekerheid, de regelmaat, de kwaliteit en de prijs van de leveringen, alsmede op de bescherming van het milieu, met inbegrip van energie-efficiëntie, energie uit hernieuwbare bronnen en bescherming van het klimaat.
106
Het staat in dit verband aan de verwijzende rechter om zich ervan te vergewissen dat de Republiek Litouwen bij de omschrijving van de el-DAB's van haar beoordelingsbevoegdheid gebruik heeft gemaakt zonder een kennelijke beoordelingsfout te maken, met name gelet op de met de el-DAB's nagestreefde doelen, die verband zouden moeten houden met de in artikel 3, lid 2, van richtlijn 2009/72 genoemde doelen.
107
In de tweede plaats volgt uit de logica van de in het arrest van 24 juli 2003, Altmark Trans en Regierungspräsidium Magdeburg (C-280/00, EU:C:2003:415), geformuleerde uitzondering, dat de eerste in dat arrest gestelde voorwaarde veronderstelt, zoals de advocaat-generaal in punt 78 van zijn conclusie heeft opgemerkt, dat op de onderneming die daarvoor in aanmerking komt, een werkelijke verplichting rust om de betrokken dienst onder de gegeven voorwaarden aan te bieden en niet dat zij louter een vergunning heeft om een dergelijke dienst aan te bieden.
108
Gelet op de door de verwijzende rechter verstrekte gegevens over het nationale rechtskader en over de feitelijke situatie, kan voor verschillende el-DAB's worden betwijfeld dat zij a priori aan die voorwaarde voldoen.
109
Dit is ten eerste het geval voor de producenten van uit hernieuwbare energiebronnen opgewekte elektriciteit. Zij zijn immers door de nationale regeling geenszins verplicht om de elektriciteit die zij opwekken te leveren onder bijzondere voorwaarden, die onder meer verband houden met het universele karakter of de duur van de aan te bieden diensten. Integendeel, ingevolge artikel 20 van de wet inzake hernieuwbare energiebronnen verbinden de producenten van dit type elektriciteit zich er enkel toe om de opgewekte elektriciteit te verkopen en de exploitanten van distributie- en transmissienetwerken om deze af te nemen, welke handelingen gestalte krijgen in op vrijwillige basis gesloten contracten.
110
Ten tweede gaat een soortgelijke constatering op voor het opwekken van elektriciteit in warmte-krachtkoppelingsinstallaties. Ook hier kan worden vastgesteld dat de betrokken producenten op vrijwillige basis deelnemen aan de el-DAB's-regeling, aangezien uit besluit nr. 1-219 volgt dat deze producenten bij de Litouwse minister van Energie een verzoek indienen om deel te nemen aan de el-DAB's. Wanneer dit verzoek is ingewilligd, vindt de levering van de elektriciteit afkomstig uit warmte-krachtkoppeling bovendien plaats in het kader van met de openbare elektriciteitsleverancier gesloten contracten, waarin enkel de maximumhoeveelheid voor het betrokken jaar te leveren elektriciteit bij besluit van de Litouwse regering wordt opgelegd.
111
In die omstandigheden staat het aan de verwijzende rechter om na te gaan of deze twee categorieën elektriciteitsproducenten desalniettemin zijn onderworpen aan door de Litouwse regering dwingend opgelegde verplichtingen.
112
Meer fundamenteel moet ten derde worden opgemerkt dat de voor el-DAB's bestemde middelen die dienen ter compensatie van de kosten voor de ontwikkeling van projecten voor fotovoltaïsche installaties, geen verband lijken te houden met een dienst die door de exploitanten van deze installaties wordt verricht ten behoeve van de eindverbruikers of van marktdeelnemers in de elektriciteitssector in Litouwen. Het doel van deze el-DAB is de verliezen te compenseren die door deze exploitanten worden geleden wegens de wijziging die in 2013 is ingevoerd in de Litouwse wetgeving en die ertoe heeft geleid dat de vergunningen die hun waren verleend voor de exploitatie van dergelijke installaties niet benut werden. Bovendien is op het eerste gezicht niet duidelijk dat de ‘activiteit’ die aldus wordt gecompenseerd, verband houdt met een van de in artikel 3, lid 2, van richtlijn 2009/72 genoemde doelen die mogen worden nagestreefd met de openbaredienstverplichtingen die de lidstaten aan marktdeelnemers in de elektriciteitssector kunnen opleggen.
113
In de derde plaats gebieden de tweede en de derde in het arrest van 24 juli 2003, Altmark Trans en Regierungspräsidium Magdeburg (C-280/00, EU:C:2003:415), gestelde voorwaarde dat de parameters op basis waarvan de compensatie wordt berekend, vooraf op een objectieve en transparante manier zijn vastgesteld en dat de compensatie niet hoger is dan nodig is om de kosten van de uitvoering van de openbaredienstverplichtingen geheel of gedeeltelijk te dekken.
114
Aan de hand van de door de verwijzende rechter in zijn verzoek om een prejudiciële beslissing verstrekte gegevens kan, zelfs met de verduidelijkingen van de belanghebbenden, niet worden bepaald in hoeverre deze twee voorwaarden, die samen moeten waarborgen dat er aan de met de uitvoering van openbaredienstverplichtingen belaste ondernemingen geen overcompensatie wordt betaald, in casu zijn vervuld.
115
Dit geldt voor de el-DAB's inzake, ten eerste, de handhaving van de reservecapaciteiten van de aangewezen elektriciteitscentrales waarvan de activiteiten noodzakelijk zijn om de zekerheid van de nationale energievoorziening te verzekeren en inzake, ten tweede, de ontwikkeling van elektriciteitsproductiecapaciteiten die van strategisch belang zijn om de zekerheid en de betrouwbaarheid van het energienetwerk of de energie-onafhankelijkheid van de Staat te waarborgen, die zijn genoemd in de punten 7.4 en 7.5 van de omschrijving gehecht aan besluit nr. 916. In dit verband verschaft de verwijzende rechter geen enkele informatie over de wijze waarop de voor deze el-DAB's bestemde middelen worden berekend.
116
Hetzelfde geldt voor de el-DAB inzake de zekerheid van de elektriciteitsvoorziening waarvoor alleen de koopprijs van elektriciteit, opgesplitst tussen een deel dat overeenkomt met de dekking van variabele kosten en een deel dat overeenkomt met de dekking van de vaste kosten, blijkt uit de desbetreffende regeling, zoals weergegeven door de verwijzende rechter.
117
Het staat dus aan die rechter om na te gaan of de toepasselijke nationale regeling voor de categorieën aanbieders van el-DAB's die in de punten 115 en 116 van dit arrest zijn genoemd, bepaalt dat de parameters op basis waarvan de compensatie wordt berekend die aan deze verschillende aanbieders wordt betaald, vooraf op een objectieve en transparante manier zijn vastgesteld en of deze compensatie niet hoger is dan nodig is om de kosten van de uitvoering van de openbaredienstverplichtingen geheel of gedeeltelijk te dekken.
118
In de vierde plaats moet worden vastgesteld dat de vierde in het arrest van 24 juli 2003, Altmark Trans en Regierungspräsidium Magdeburg (C-280/00, EU:C:2003:415), gestelde voorwaarde niet lijkt te zijn vervuld voor de in de punten 115 en 116 van het onderhavige arrest genoemde el-DAB's. Het feit dat gegevens over de wijze waarop de voor deze el-DAB's bestemde middelen worden berekend ontbreken, heeft immers noodzakelijkerwijs tot gevolg dat niet te weten kan worden gekomen of de hoogte van de daarvoor benodigde compensaties is bepaald op basis van een analyse van de kosten die een gemiddelde, goed beheerde onderneming, die zodanig is uitgerust dat zij aan de vereisten van de openbare dienst kan voldoen, zou hebben gemaakt om deze verplichtingen uit te voeren.
119
Het Hof kan zich over de vraag of deze vierde voorwaarde is vervuld bovendien niet uitspreken omdat het niet kan bepalen of de kosten die door de met het NordBalt-project belaste aanbieders van el-DAB's en door de exploitanten van distributie- en transmissienetwerken zijn gemaakt in verband met het balanceren van uit hernieuwbare energiebronnen opgewekte elektriciteit, kunnen overeenkomen met de kosten van een gemiddelde onderneming als genoemd in het voorgaande punt, terwijl uit de door de verwijzende rechter verstrekte gegevens blijkt dat deze aanbieders niet zijn gekozen volgens een aanbestedingsprocedure.
120
De verwijzende rechter dient zich er dus van te vergewissen of de aanbieders van el-DAB's in casu zijn gekozen op een wijze waarmee de vierde in het arrest van 24 juli 2003, Altmark Trans en Regierungspräsidium Magdeburg (C-280/00, EU:C:2003:415), gestelde voorwaarde kan worden nageleefd.
121
Bijgevolg dient op de vierde vraag te worden geantwoord dat artikel 107, lid 1, VWEU aldus moet worden uitgelegd dat een overheidsmaatregel als de el-DAB's-regeling, niet moet worden beschouwd als een compensatie die de tegenprestatie vormt voor prestaties die de begunstigde ondernemingen hebben verricht om openbaredienstverplichtingen uit te voeren in de zin van het arrest van 24 juli 2003, Altmark Trans en Regierungspräsidium Magdeburg (C-280/00, EU:C:2003:415), tenzij de verwijzende rechter constateert dat een van deze el-DAB's daadwerkelijk de vier in de punten 88 tot en met 93 van dat arrest genoemde voorwaarden vervult.
Vijfde vraag
122
Met zijn vijfde vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 107, lid 1, VWEU aldus moet worden uitgelegd dat van een overheidsmaatregel als de el-DAB's-regeling moet worden aangenomen dat deze de mededinging vervalst of dreigt te vervalsen.
123
Opgemerkt moet worden dat de verwijzende rechter zich met deze vraag afvraagt wat de invloed van de verschillende el-DAB's op de mededinging is en niet uitsluitend wat de invloed van bepaalde el-DAB's op de mededinging is.
124
Om een nationale maatregel als staatssteun te kwalificeren hoeft niet te worden vastgesteld of de steun de mededinging daadwerkelijk vervalst, maar hoeft enkel te worden onderzocht of de steun de mededinging kan vervalsen (arrest van 18 mei 2017, Fondul Proprietatea, C-150/16, EU:C:2017:388, punt 29 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
125
Een daadwerkelijke vervalsing van de mededinging kan echter niet louter hypothetisch of waarschijnlijk zijn. Zo moet worden bepaald waarom de betrokken maatregel de mededinging vervalst of dreigt te vervalsen (arrest van 18 mei 2017, Fondul Proprietatea, C-150/16, EU:C:2017:388, punt 30 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
126
In dit verband dient in herinnering te worden gebracht dat steun die bedoeld is om een onderneming te bevrijden van de kosten die zij normaliter in het kader van haar lopend beheer of van haar normale activiteiten had moeten dragen, in beginsel de concurrentievoorwaarden vervalst (arrest van 18 mei 2017, Fondul Proprietatea, C-150/16, EU:C:2017:388, punt 33 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
127
Om de redenen die in de punten 95 en 96 van het onderhavige arrest reeds zijn uiteengezet bij het onderzoek van de voorwaarde betreffende de ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer tussen lidstaten, moet de el-DAB's-regeling, wat elk van de verschillende diensten die daarvan deel uitmaken betreft, worden geacht de mededinging te vervalsen of te dreigen te vervalsen, onder het voorbehoud dat de verwijzende rechter de noodzakelijke verificaties, die zijn omschreven in punt 97 van het onderhavige arrest, verricht in het licht van de invloed die de bijzonderheden van de uitoefening van de activiteit van de verschillende aanbieders van el-DAB's hebben op de mededinging in de Litouwse elektriciteitsmarkt.
128
Bijgevolg dient op de vijfde vraag te worden geantwoord dat artikel 107, lid 1, VWEU aldus moet worden uitgelegd dat een overheidsmaatregel als de el-DAB's-regeling moet worden geacht de mededinging te vervalsen of te dreigen te vervalsen.
Kosten
129
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Vierde kamer) verklaart voor recht:
- 1)
Artikel 107, lid 1, VWEU moet aldus worden uitgelegd dat de middelen die bestemd zijn ter financiering van een regeling voor diensten van algemeen belang, zoals diensten van algemeen belang in de elektriciteitssector, staatsmiddelen in de zin van deze bepaling vormen.
- 2)
Artikel 107, lid 1, VWEU moet aldus worden uitgelegd dat wanneer exploitanten van distributie- en transmissienetwerken voor de financiering van diensten van algemeen belang in de elektriciteitssector bestemde middelen ontvangen teneinde de verliezen te compenseren die zij hebben geleden wegens de verplichting om bij bepaalde elektriciteitsproducenten tegen een vast tarief elektriciteit af te nemen en deze te balanceren, deze compensatie een aan de elektriciteitsproducenten toegekend voordeel in de zin van deze bepaling vormt.
- 3)
Artikel 107, lid 1, VWEU moet aldus worden uitgelegd dat in een situatie als die in het hoofdgeding middelen zoals de voor bepaalde aanbieders van diensten van algemeen belang in de elektriciteitssector bestemde middelen, moeten worden geacht hun een selectief voordeel in de zin van die bepaling te verschaffen en het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig te kunnen beïnvloeden.
- 4)
Artikel 107, lid 1, VWEU moet aldus worden uitgelegd dat een overheidsmaatregel als de regeling voor diensten van algemeen belang in de elektriciteitssector niet moet worden beschouwd als een compensatie die de tegenprestatie vormt voor prestaties die de begunstigde ondernemingen hebben verricht om openbaredienstverplichtingen uit te voeren in de zin van het arrest van 24 juli 2003, Altmark Trans en Regierungspräsidium Magdeburg (C-280/00, EU:C:2003:415), tenzij de verwijzende rechter constateert dat een van de diensten van algemeen belang in de elektriciteitssector daadwerkelijk de vier in de punten 88 tot en met 93 van dat arrest genoemde voorwaarden vervult.
- 5)
Artikel 107, lid 1, VWEU moet aldus worden uitgelegd dat een overheidsmaatregel als de regeling inzake het aanbieden van diensten van algemeen belang in de elektriciteitssector moet worden geacht de mededinging te vervalsen of te dreigen te vervalsen.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 15‑05‑2019
Conclusie 17‑01‑2019
N. Wahl
Partij(en)
Zaak C-706/171.
Achema AB,
Orlen Lietuva AB,
AB ‘Lifosa’
tegen
Valstybinė kainų ir energetikos kontrolės komisija (VKEKK)
in tegenwoordigheid van:
Lietuvos Respublikos energetikos ministerija,
UAB ‘BALTPOOL’
[verzoek van de Lietuvos vyriausiasis administracinis teismas (hoogste bestuursrechter, Litouwen) om een prejudiciële beslissing]
1.
Met zijn prejudiciële vragen wenst de Lietuvos vyriausiasis administracinis teismas (hoogste bestuursrechter, Litouwen) in essentie te vernemen of bepaalde aspecten van de Litouwse regeling voor het leveren van diensten van algemeen belang (hierna: ‘DAB's’) in de elektriciteitssector en het financieringsmechanisme ervan (hierna: ‘DAB-regeling’) als staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU moeten worden beschouwd.
2.
Deze zaak biedt het Hof de gelegenheid zijn rechtspraak te verfijnen, met name betreffende het begrip ‘staatsmiddelen’ en de voorwaarden die zijn vastgesteld in de rechtspraak die is voortgevloeid uit het arrest van het Hof van 24 juli 2003 in de zaak Altmark Trans en Regierungspräsidium Magdeburg (hierna: ‘Altmark’)2..
I. Toepasselijke bepalingen
A. Litouws recht
3.
Volgens de verwijzende rechter zijn de relevante bepalingen van nationaal recht neergelegd in de volgende rechtsinstrumenten, zoals van kracht ten tijde van de feiten: Elektros energijos įstatymas Nr. VIII-1881 (Litouwse elektriciteitswet nr. VIII-1881) van 20 juli 2000; Lietuvos Respublikos atsinaujinančių išteklių energetikos įstatymo Nr. XI-1375 (Litouwse wet op energie uit hernieuwbare bronnen nr. XI-1375) van 12 mei 2011; Lietuvos Respublikos elektros energetikos sistemos integracijos į Europos elektros energetikos sistemas įstatymas Nr. XI-2052 (Litouwse wet inzake de integratie van het elektriciteitssysteem in Europese elektriciteitssystemen nr. XI-2052) van 12 juni 2012; Lietuvos Respublikos atsinaujinančių išteklių energetikos įstatymo 2, 11, 13, 14, 16, 20, 21 straipsnių pakeitimo ir papildymo įstatymas Nr. XII-169 (Litouwse wet ter uitvoering van de wet tot wijziging en aanvulling van de artikelen 2, 11, 13, 14, 16, 20 en 21 van de wet op energie uit hernieuwbare bronnen nr. XII-169) van 17 januari 2013; en de wettelijke uitvoeringsmaatregelen daarbij, waaronder Lietuvos Respublikos Vyriausybės nutarimo Nr. 916 dėl viešuosius interesus atitinkančių paslaugų elektros energetikos sektoriuje teikimo tvarkos aprašo patvirtinimo (regeringsresolutie nr. 916 inzake de goedkeuring van de procedure voor de levering van elektriciteit op grond van openbaredienstverplichtingen) van 18 juli 2012; en Vyriausybės Nutarimas Nr. 1157 ‘Viešuosius interesus atitinkančių paslaugų elektros energetikos sektoriuje lėšų administravimo tvarkos aprašas’ (regeringsresolutie nr. 1157 inzake de goedkeuring van de procedure voor het beheer van de toeslagen voor openbaredienstverlening in de elektriciteitssector) van 19 september 2012 (hierna: ‘betrokken nationale wetgeving’).
4.
De bepalingen van die rechtsinstrumenten die relevant zijn voor deze procedure worden samengevat in de onderstaande punten 12 tot en met 15.
II. Feiten, procesverloop en prejudiciële vragen
5.
Verzoeksters in het hoofdgeding, Achema AB, Orlen Lietuva AB en AB ‘Lifosa’ (hierna: ‘Achema e.a.’), zijn vennootschappen die geregistreerd zijn en actief zijn in de Republiek Litouwen en waarvan de bedrijfsactiviteiten de exploitatie van warmte-krachtkoppelingsinstallaties omvatten. De met die installaties opgewekte elektriciteit wordt gebruikt om in hun eigen behoeften te voorzien of wordt geleverd aan andere ondernemingen. Zij kopen ook elektriciteit in bij onafhankelijke leveranciers die in Litouwen actief zijn.
6.
Krachtens de toepasselijke nationale wetgeving moesten Achema e.a., zoals alle andere verbruikers van elektriciteit, een bepaald bedrag betalen voor de DAB's die hun in 2014 werden geleverd.
7.
Achema e.a. hebben de Vilniaus apygardos administracinis teismas (bestuursrechter in eerste aanleg Vilnius, Litouwen) verzocht om nietigverklaring van de punten 1.2 tot en met 1.4, 1.7, 2 en 3 van het besluit van de nationale commissie voor energietoezicht en prijsregulering (hierna: ‘NCEP’) van 11 oktober 2013 (zoals gewijzigd bij besluit nr. O3-704 van 22 november 2013) (hierna: ‘bestreden besluit’). In het bestreden besluit had de NCEP het totale bedrag vastgesteld van de toeslagen voor 2014 voor elektriciteitsondernemingen die DAB's leveren (hierna: ‘DAB-leveranciers’) (punt 1) alsmede het DAB-tarief voor (eind)verbruikers van elektriciteit in Litouwen, waaronder verzoeksters (punten 2 en 3).
8.
In zijn uitspraak van 9 februari 2016 heeft die rechter het beroep van Achema e.a. ongegrond verklaard.
9.
Achema e.a. hebben tegen die uitspraak hogere voorziening ingesteld bij de Lietuvos vyriausiasis administracinis teismas. Die rechter, die twijfelt over de juiste uitlegging van de relevante bepalingen van het Unierecht, heeft de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
‘Moet het wetgevingskader voor [de DAB-regeling] — zoals vastgelegd [door de betrokken nationale wetgeving] — zoals van kracht in 2014, of een deel daarvan, worden beschouwd als staatssteun (een steunregeling) in de zin van artikel 107, lid 1, [VWEU], met inbegrip van de volgende vragen:
- —
Moet artikel 107, lid 1, VWEU in omstandigheden zoals in de onderhavige zaak aldus worden uitgelegd dat DAB-gelden zijn aan te merken als staatsmiddelen?
- —
Moet artikel 107, lid 1, VWEU aldus worden uitgelegd dat een geval waarin netwerkexploitanten (ondernemingen) worden verplicht om elektriciteit tegen een vaste prijs (tarief) af te nemen bij elektriciteitsproducenten en/of de elektriciteit te balanceren, en de door netwerkexploitanten geleden verliezen ten gevolge van die verplichting worden vergoed uit gelden die mogelijk zijn aan te merken als staatsmiddelen, niet is aan te merken als steunverlening aan elektriciteitsproducenten met staatsmiddelen?
- —
Moet artikel 107, lid 1, VWEU aldus worden uitgelegd dat de volgende vormen van steun in omstandigheden zoals in de onderhavige zaak zijn aan te merken als selectieve steun en/of steun die het handelsverkeer tussen lidstaten ongunstig kan beïnvloeden: steun aan een onderneming die een project van strategisch belang ten uitvoer legt, zoals NordBalt; steun aan ondernemingen die zich toeleggen op het waarborgen van de elektriciteitsvoorziening gedurende een bepaalde periode; steun als vergoeding voor verliezen die ten gevolge van de marktsituatie daadwerkelijk door personen worden geleden, zoals de ontwikkelaars van fotovoltaïsche installaties om wie het hier gaat, doordat de Staat weigert zijn verbintenissen na te komen (op grond van wijzigingen in nationale regelgeving); steun aan ondernemingen (netwerkexploitanten) als vergoeding voor reële verliezen die zij hebben geleden door te voldoen aan de verplichting om elektriciteit tegen een vast tarief af te nemen bij elektriciteitsproducenten die diensten van algemeen belang verrichten en om de elektriciteit te balanceren?
- —
Moet artikel 107, lid 1, VWEU, zoals toegepast in samenhang met artikel 106, lid 2, VWEU, aldus worden uitgelegd dat de desbetreffende DAB-regeling (of een deel daarvan) in omstandigheden zoals in de onderhavige zaak moet worden geacht te voldoen aan de criteria in de punten 88 tot en met 93 van het arrest van het Hof [in de zaak Altmark]?
- —
Moet artikel 107, lid 1, VWEU aldus worden uitgelegd dat in omstandigheden zoals in de onderhavige zaak van de DAB-regeling (of een deel daarvan) moet worden aangenomen dat zij de mededinging vervalst of dreigt te vervalsen?’
10.
Achema, Baltpool, de Litouwse regering en de Commissie hebben in deze procedure schriftelijke opmerkingen ingediend. Zij hebben ook pleidooi gehouden op de terechtzitting van 6 november 2018.
III. Analyse
11.
Alvorens in te gaan op de specifieke kwesties die in de onderhavige procedure aan de orde worden gesteld, lijkt het mij nuttig kort de belangrijkste aspecten van de Litouwse regeling voor DAB's in de elektriciteitssector, zoals uiteengezet door de verwijzende rechter, toe te lichten en vervolgens enkele inleidende opmerkingen te maken.
A. Litouwse DAB-regeling
12.
Volgens de verwijzende rechter zijn DAB's diensten die worden geleverd of activiteiten die worden uitgevoerd in het algemeen belang, in overeenstemming met de betrokken nationale wetgeving. Gedurende de voor deze procedure relevante periode omvatten diensten van algemeen belang onder meer: de opwekking van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen en balancering daarvan; de opwekking van elektriciteit in warmte-krachtkoppelingsinstallaties wanneer dergelijke installaties warmte leveren aan stadsverwarmingssystemen en de besparingen van primaire energie zo hoog zijn dat de gecombineerde productie van elektriciteit en warmte als efficiënt kan worden beschouwd; de opwekking van elektriciteit in specifieke centrales wanneer de opwekking van elektriciteit noodzakelijk is om de continuïteit van de energievoorziening te waarborgen; de uitvoering van strategische projecten in de elektriciteitssector ter versterking van de energievoorzieningszekerheid door de installatie van interconnectoren met elektriciteitssystemen van andere landen en/of door de elektriciteitssystemen van Litouwen te verbinden met die van andere lidstaten (zoals het project NordBalt voor de verbinding van de elektriciteitssystemen van Litouwen en Zweden), en de ontwikkeling van het project voor een fotovoltaïsche installatie.
13.
De Litouwse bevoegde overheden selecteren elk jaar de DAB-leveranciers, definiëren de reikwijdte van de DAB's en leggen de voorwaarden en bedragen vast voor de verleende DAB's, overeenkomstig de wettelijke procedures. Alle verbruikers van elektriciteit betalen de door de NCEP bepaalde DAB-prijs, op basis van de hoeveelheid elektriciteit die ze daadwerkelijk hebben verbruikt om in hun eigen behoeften te voorzien. Die DAB-betaling is verwerkt in de prijs van de afgenomen elektriciteit of wordt afzonderlijk verricht aan netwerkexploitanten.
14.
De bij verbruikers van elektriciteit geïnde toeslagen (hierna: ‘DAB-toeslagen’) worden door de Litouwse exploitanten van elektriciteitsnetten overgemaakt aan de beheerder van DAB-toeslagen, UAB Baltpool, een privaatrechtelijke rechtspersoon die onder staatscontrole staat. Baltpool betaalt op zijn beurt de DAB-leveranciers voor hun diensten, overeenkomstig de wettelijk vastgelegde procedure. Baltpool wordt niet gefinancierd via de overheidsbegroting. De administratieve kosten ervan worden gedekt door de DAB-toeslagen zelf.
15.
DAB-toeslagen kunnen niet worden ingezet voor andere doeleinden dan de betaling voor levering van DAB's, en zij maken geen deel uit van de staatsbegroting. Openstaande bedragen van verbruikers die de DAB-prijs niet betalen, worden geïnd overeenkomstig de algemene procedure voor burgerlijke zaken. Die verbruikers zijn niet aansprakelijk op grond van publiekrechtelijke regels.
B. Inleidende opmerkingen
16.
Tegen die achtergrond moet allereerst worden benadrukt dat de taak van het Hof er in een prejudiciële procedure in bestaat de nationale rechter duidelijkheid te verschaffen over de strekking van de relevante bepalingen van het Unierecht, zodat hij die op de juiste wijze kan toepassen op de hem voorgelegde feiten. Het is niet de taak van het Hof om die regels zelf toe te passen, temeer omdat het niet altijd over alle daartoe noodzakelijke gegevens beschikt.3. Het is in dat verband vaste rechtspraak van het Hof dat de nationale rechters bevoegd zijn om het begrip ‘staatssteun’ uit te leggen en toe te passen en dat het hun taak is om in een bij hen aanhangig geding na te gaan of aan de in artikel 107, lid 1, VWEU vastgestelde voorwaarden is voldaan.4.
17.
Die ‘taakverdeling’ tussen het Hof en de nationale rechters is van essentieel belang. Dat geldt des te meer in een zaak zoals deze, waar het nationale kader dat van toepassing is in het hoofdgeding vrij complex is en verscheidene maatregelen inhoudt die, minstens potentieel, relevant kunnen zijn voor de toepassing van artikel 107, lid 1, VWEU. Bovendien betreffen de prejudiciële vragen die het Hof hier worden voorgelegd op sommige punten vooral feitelijke en eerder technische aspecten, waarbij de nationale rechter het Hof in wezen verzoekt zijn analyse te bevestigen. Maar zoals Baltpool tijdens de terechtzitting correct heeft opgemerkt, beschikt het Hof niet over de gegevens en andere feitelijke informatie die het nodig heeft om de voorlopige bevindingen van de nationale rechter te kunnen bevestigen of ontkrachten. Voor die aspecten is het dus de nationale rechter die uiteindelijk uitspraak zal moeten doen, met behulp van het advies dat het Hof zal verstrekken over de betekenis en reikwijdte van artikel 107, lid 1, VWEU.
18.
Verder kan het ook nuttig zijn te benadrukken dat de kwalificatie als staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU volgens vaste rechtspraak vereist dat aan alle in die bepaling gestelde voorwaarden is voldaan. Ten eerste moet het gaan om een maatregel van de staat of een met staatsmiddelen bekostigde maatregel. Ten tweede moet die maatregel het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig kunnen beïnvloeden. Ten derde moet de maatregel de begunstigde een selectief voordeel verschaffen. Ten vierde moet hij de mededinging vervalsen of dreigen te vervalsen.5.
19.
Dan wil ik nu overgaan tot de analyse van de juridische kwesties die in de prejudiciële vragen worden opgeworpen.
C. Eerste vraag
20.
De eerste prejudiciële vraag betreft de eerste in bovenstaand punt 18 genoemde voorwaarde. Met die vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of artikel 107, lid 1, VWEU aldus moet worden uitgelegd dat fondsen zoals DAB-toeslagen zijn aan te merken als staatsmiddelen.
21.
Mijns inziens moet die vraag bevestigend worden beantwoord.
22.
Allereerst moet worden bedacht dat voordelen volgens vaste rechtspraak slechts als steunmaatregelen in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU kunnen worden aangemerkt indien zij rechtstreeks of indirect met staatsmiddelen zijn bekostigd en aan de staat kunnen worden toegerekend.6.
23.
In deze zaak wordt niet betwist dat de maatregelen die vermeend steun vormen, hun oorsprong vinden in wet- en regelgevende maatregelen van de Litouwse overheid. Die maatregelen kunnen derhalve aan de Staat worden toegerekend.
24.
De vraag die dus nog moet worden beantwoord is of die maatregelen met staatsmiddelen zijn bekostigd in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU.
25.
Het is duidelijk dat het begrip ‘staatsmiddelen’ alle financiële middelen omvat die de staat kan gebruiken om ondernemingen te steunen. Die omvatten niet alleen gelden die direct of indirect uit de overheidsbegroting afkomstig zijn of inkomsten waarvan de staat afziet, maar ook middelen die, ook al zijn ze niet permanent in het bezit van de schatkist, constant onder staatscontrole staan.7. Eenvoudig gesteld, laatstgenoemde middelen zijn gelden die, ook al zijn ze van particulieren afkomstig, door de staat, in naam van de staat of door tussenkomst van de staat worden geïnd en die ter beschikking worden gesteld van de bevoegde nationale autoriteiten, die over het uiteindelijke gebruik ervan kunnen beslissen.
26.
Dat lijkt het geval te zijn met betrekking tot de DAB-toeslagen in het kader van de Litouwse DAB-regeling.
27.
Vanaf het ogenblik waarop de DAB-toeslagen worden geïnd bij de verbruikers van elektriciteit tot het ogenblik waarop zij worden verdeeld onder de DAB-leveranciers, staan zij onder zeggenschap van de overheid. Het is de overheid die elk jaar de diensten vaststelt die als DAB's worden beschouwd en de ondernemingen aanduidt die als DAB-leverancier gelden. Het is ook een overheidsinstelling, de NCEP, die het bedrag vaststelt dat aan de verbruikers van elektriciteit wordt aangerekend voor DAB's. Zodra de DAB-toeslagen door de exploitanten van elektriciteitsnetten zijn geïnd, worden zij overgemaakt aan Baltpool, een privaatrechtelijke vennootschap die onder staatscontrole staat. Baltpool beheert de ontvangen toeslagen en verdeelt ze onder de DAB-leveranciers volgens bij wet vastgestelde criteria, waarbij het een deel van die toeslagen inhoudt ter dekking van zijn administratieve kosten. De gehele levenscyclus van DAB-toeslagen is dus strikt gereglementeerd.
28.
Bijgevolg moet de in deze procedure onderzochte situatie worden onderscheiden van de situaties die door het Hof zijn onderzocht in andere zaken, zoals PreussenElektra8. en ENEA9., die ook betrekking hadden op nationale steunregelingen voor hernieuwbare energie. In die zaken oordeelde het Hof dat een loutere door de staat aan particuliere bedrijven opgelegde verplichting om elektriciteit af te nemen tegen een prijs die mogelijk hoger is dan de normale marktprijs, op zich geen steunmaatregel van de staat in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU vormde. Essentieel in die zaken was dat er geen sprake was van een door de staat beheerd financieringsmechanisme, in tegenstelling tot bij de litigieuze DAB-regeling. Er was geen sprake van de inning en verdeling van door de verbruikers van elektriciteit betaalde toeslagen waarover de staat enige vorm van controle kon uitoefenen.
29.
Evenmin is de Litouwse DAB-regeling vergelijkbaar met de maatregelen die het Hof heeft onderzocht in de zaak Pearle e.a.10. en de zaak Doux Élevage11..
30.
In die gevallen oordeelde het Hof dat de betrokken maatregelen buiten de werkingssfeer van artikel 107, lid 1, VWEU vielen, ondanks het feit dat de aan bepaalde ondernemingen opgelegde financiële bijdragen bij wet waren vastgesteld en werden geïnd en beheerd door entiteiten waaraan de staat bepaalde bevoegdheden had verleend. In beide gevallen diende de entiteit die de fondsen beheerde echter louter als een instrument voor de inning en toewijzing van middelen die bestemd waren voor activiteiten in het commerciële belang van de ondernemingen die de bijdragen moesten betalen zelf.12. De verplichte bijdragen waren dus vastgesteld op initiatief van particuliere ondernemingen die ook beslisten over het uiteindelijke gebruik ervan. Noch in de zaak Pearle e.a. noch in de zaak Doux Élevage dienden de geïnde gelden te worden gebruikt overeenkomstig instructies van een overheidsinstantie of voor het realiseren van een door die overheidsinstantie vastgesteld doel van algemeen belang.13.
31.
Volgens de betrokken nationale wetgeving kan Baltpool daarentegen geenszins worden aangemerkt als een ‘instrument’ dat wordt beheerd door, en de commerciële belangen behartigt van, de entiteiten die de bijdragen betalen. Baltpool gebruikt de geïnde fondsen immers voor het realiseren van een door de Staat vastgestelde agenda. Vanuit economisch oogpunt zijn de begunstigden van de gesubsidieerde activiteiten niet de partijen die de steunmaatregelen financieren. Er bestaat derhalve een overdracht van middelen van verbruikers aan bepaalde ondernemingen onder leiding van overheidsinstanties.
32.
Het feit dat Baltpool over geen enkele discretionaire marge beschikt om over het gebruik van de geïnde fondsen te beslissen, doet geen afbreuk aan het feit dat het de overheidsinstanties zijn die op dat gebied alle beslissingen nemen.14. Zoals uiteengezet in bovenstaand punt 27 moeten de geïnde fondsen strikt het in de betrokken nationale wetgeving vastgestelde pad volgen. Daaruit blijkt dus dat de DAB-toeslagen effectief onder staatscontrole staan.
33.
Ook het feit dat Baltpool een zaak aanhangig moet maken bij de burgerlijke rechter volgens de gewone procedures wanneer een gebruiker het verschuldigde bedrag niet betaalt, is in dat verband van weinig belang. Ik ben van mening dat dit onlosmakelijk is verbonden met het feit dat de Litouwse overheid heeft beslist de inning van DAB-toeslagen toe te vertrouwen aan de netwerkexploitanten en het beheer van die toeslagen aan een privaatrechtelijke entiteit. Dat aspect, waarmee het Hof rekening heeft gehouden bij de bepaling van de aard van privaatrechtelijke verenigingen van sectorale organisaties in de zaak Doux Élevage15. is niet relevant voor deze zaak. Er bestaat immers geen twijfel over dat Baltpool, hoewel opgericht als een privaatrechtelijke vennootschap, wordt gecontroleerd door de Staat en voor het gebruik van de DAB-toeslagen gehouden is te handelen zoals bepaald in de relevante nationale wetgeving.16.
34.
In essentie ben ik van mening dat de Litouwse DAB-regeling een sterke gelijkenis vertoont met de Franse regeling voor elektriciteit die door het Hof is onderzocht in de zaak Association Vent De Colère! e.a.17. In die zaak heeft het Hof geoordeeld dat een door de eindverbruiker gefinancierde compensatieregeling voor de meerkosten voor ondernemingen ten gevolge van de verplichting tot afname van door windkracht opgewekte elektriciteit tegen een hogere prijs dan de marktprijs, als een maatregel van de staat of met staatsmiddelen bekostigde maatregel in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU moest worden aangemerkt. De belangrijkste reden voor die conclusie was mijns inziens dat de gelden die werden geïnd bij de verbruikers, voor een door de minister van Energie vastgesteld bedrag, werden toevertrouwd aan de Caisse des dépôts et consignations, een overheidsinstelling die als tussenpersoon optrad bij het beheer van de fondsen.18. Toen tijdens de terechtzitting de vraag werd gesteld of er enig significant feitelijk verschil was tussen de door het Hof onderzochte situatie in de zaak Association Vent De Colère!, en de situatie in het hoofdgeding, konden noch de Litouwse regering noch Baltpool een betekenisvol antwoord geven.
35.
Ook het arrest van het Hof in de zaak Essent Netwerk Noord e.a.19. steunt de opvatting dat DAB-toeslagen staatsmiddelen zijn in het kader van de staatssteunregels van de Unie. In die zaak, een verwijzing van een Nederlandse rechter, oordeelde het Hof dat in het geval van een nationale regeling op grond waarvan verbruikers een tarieftoeslag verschuldigd waren op het vervoer van elektriciteit, die werd geïnd door de netbeheerder en overgedragen aan een aangeduide vennootschap die op haar beurt verantwoordelijk was voor het beheer en de verdeling van de toeslagen, er sprake was van staatsmiddelen in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU.
36.
Het is juist dat de maatregelen die het Hof heeft onderzocht in zaken zoals PreussenElektra en ENEA20., en in zaken zoals Essent Netwerk Noord e.a. en Association Vent De Colère! e.a.21., in zuiver economische termen grotendeels vergelijkbaar kunnen blijken. Maar zoals advocaat-generaal Mengozzi heeft verduidelijkt in zijn conclusie in de zaak Essent Netwerk Noord e.a., zijn die maatregelen vanuit juridisch standpunt erg verschillend.22.Artikel 107, lid 1, VWEU betreft weliswaar enkel de gevolgen van een overheidsmaatregel, maar het is een algemene waarheid dat de wijze waarop een maatregel is gestructureerd en functioneert, gevolgen kan hebben voor het toepasselijke juridische kader. Het is bijvoorbeeld mogelijk dat een overheidsmaatregel niet als steun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU wordt aangemerkt, maar dat, afhankelijk van de omstandigheden, de verenigbaarheid ervan met de Verdragen ook moet worden onderzocht in het licht van andere bepalingen van het Unierecht, zoals de regels voor de interne markt.23.
37.
In het licht van het voorgaande dient de eerste prejudiciële vraag mijns inziens aldus te worden beantwoord dat artikel 107, lid 1, VWEU in omstandigheden als die in het hoofdgeding in die zin moet worden uitgelegd dat DAB-toeslagen, zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, als staatsmiddelen moeten worden aangemerkt.
D. Tweede vraag
38.
Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen welke entiteiten moeten worden aangemerkt als de begunstigden van steun uit de DAB-toeslagen, wanneer elektriciteitsnetwerkexploitanten door de desbetreffende maatregelen in het kader van de DAB-regeling worden verplicht om elektriciteit tegen een vaste prijs af te nemen bij DAB-leveranciers en de door hen geproduceerde elektriciteit te balanceren. In het bijzonder vraagt de verwijzende rechter zich af of de netwerkexploitanten dan wel de elektriciteitsproducenten een economisch voordeel ontvangen uit de DAB-toeslagen.
39.
Ik ben van oordeel dat de (indirecte) begunstigden van een dergelijke maatregel de elektriciteitsproducenten zijn, niet de netwerkexploitanten.
40.
In het kader van de maatregel die het voorwerp is van de tweede prejudiciële vraag, zijn de DAB-toeslagen, naar ik begrijp, enkel bedoeld ter compensatie van de meerkosten van netwerkexploitanten ten gevolge van de hun opgelegde verplichting om een bepaalde hoeveelheid elektriciteit af te nemen tegen een vaste prijs die hoger kan zijn dan de normale marktprijs. In het dossier zijn geen elementen die erop wijzen dat netwerkexploitanten een nettovoordeel kunnen halen uit de DAB-toeslagen. Bovendien blijkt in het licht van de ter terechtzitting door de Litouwse regering en Baltpool verstrekte toelichtingen dat het netwerkexploitanten niet is toegestaan om (bepaalde of alle) meerkosten op hun afnemers af te wentelen, wat anders het risico op overcompensatie voor die exploitanten zou hebben meegebracht.24.
41.
Doordat zij de meerkosten van netwerkexploitanten ten gevolge van bovenvermelde afnameverplichting compenseren, maken de DAB-toeslagen het daarentegen voor sommige energieproducenten mogelijk bepaalde hoeveelheden elektriciteit te verkopen tegen een prijs die hoger is dan de normale marktprijs, of in elk geval grotere hoeveelheden te verkopen. Die energieproducenten kunnen op die manier dus meer inkomsten genereren dan in een normale marktsituatie. Hoewel de DAB-toeslagen mogelijk effectief aan andere netwerkexploitanten worden betaald, zijn de elektriciteitsproducenten dus de indirecte begunstigden van die toeslagen.25.
42.
Daarom geef ik het Hof in overweging de tweede prejudiciële vraag aldus te beantwoorden dat in een situatie als die in het hoofdgeding, waar elektriciteitsnetwerkexploitanten bij een overheidsmaatregel worden verplicht om elektriciteit tegen een vaste prijs af te nemen bij elektriciteitsproducenten en de door hen geproduceerde elektriciteit te balanceren, waarbij de door die exploitanten gedragen meerkosten worden gecompenseerd met door de eindverbruikers betaalde bijdragen, de elektriciteitsproducenten als begunstigden van steun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU moeten worden aangemerkt.
E. Derde en vijfde vraag
43.
Met zijn derde vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of steun die met DAB-toeslagen wordt verleend ten behoeve van bepaalde activiteiten in de elektriciteitssector in Litouwen, voor de toepassing van artikel 107, lid 1, VWEU voldoet aan de criteria van selectiviteit en gevolgen voor de handel tussen de lidstaten. Met zijn vijfde vraag, die volgens mij best kan worden onderzocht na de derde vraag, aangezien beide vragen gezamenlijk kunnen worden beantwoord, wenst de verwijzende rechter te vernemen of artikel 107, lid 1, VWEU aldus moet worden uitgelegd dat in omstandigheden zoals in de onderhavige zaak van de DAB-regeling moet worden aangenomen dat zij de mededinging vervalst of dreigt te vervalsen?
44.
Het Hof wordt verzocht vanuit dat perspectief de volgende maatregelen te onderzoeken: (i) steun aan een onderneming die een project van strategisch belang uitvoert, zoals NordBalt; (ii) steun aan ondernemingen die zich toeleggen op het waarborgen van de elektriciteitsvoorziening gedurende een bepaalde periode; (iii) steun als compensatie voor verliezen die daadwerkelijk door ondernemingen zoals de ontwikkelaars van fotovoltaïsche installaties worden geleden; (iv) steun aan netwerkexploitanten als compensatie voor reële verliezen die zij hebben geleden door te voldoen aan de verplichting om elektriciteit tegen een vast tarief af te nemen bij elektriciteitsproducenten die DAB's verrichten en om de elektriciteit te balanceren (hierna: ‘litigieuze maatregelen’).
45.
Zoals beschreven in de punten 16 en 17 hierboven, komt de definitieve beslissing in die kwesties de verwijzende rechter toe. Om de verwijzende rechter niettemin alle noodzakelijke elementen inzake de uitlegging van de toepasselijke bepalingen van het Unierecht te verschaffen, zal ik als volgt te werk gaan. Eerst zal ik de meest relevante rechtspraak toelichten. Op basis daarvan zal ik trachten de verwijzende rechter meer specifieke aanwijzingen te geven betreffende de omstandigheden waarin de litigieuze maatregelen kunnen voldoen aan de criteria van selectiviteit, gevolgen voor het handelsverkeer en verstoring van de mededinging.
46.
Om te beginnen wil ik erop wijzen dat voor de beoordeling of aan het criterium van selectiviteit is voldaan, moet worden vastgesteld of een overheidsmaatregel binnen het kader van een bepaalde rechtsregeling (het referentiekader) bepaalde ondernemingen of bepaalde producties kan begunstigen ten opzichte van andere ondernemingen die zich, gelet op de doelstelling van de betrokken maatregel, in een feitelijk en juridisch vergelijkbare situatie bevinden.26. Algemene maatregelen die zonder onderscheid van toepassing zijn op alle marktdeelnemers in een lidstaat en die aan eenieder die aan de desbetreffende voorwaarden voldoet een voordeel verschaffen, zijn daarentegen niet selectief en vallen dus buiten de werkingssfeer van artikel 107, lid 1, VWEU.27.
47.
Wat de gevolgen voor het handelsverkeer betreft, moet eraan worden herinnerd dat voor de kwalificatie van een nationale maatregel als staatssteun niet hoeft te worden vastgesteld dat die steun de handel tussen lidstaten daadwerkelijk beïnvloedt, maar enkel dat de steun dat handelsverkeer ongunstig kan beïnvloeden. De beïnvloeding van het handelsverkeer tussen lidstaten mag echter niet louter hypothetisch of waarschijnlijk zijn. Derhalve moet worden vastgesteld of, en zo ja hoe, de betrokken maatregel door de voorzienbare gevolgen ervan het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig kan beïnvloeden. Wanneer inzonderheid door een lidstaat verleende steun de positie van een onderneming ten opzichte van andere concurrerende ondernemingen in het intracommunautaire handelsverkeer versterkt, moet dat handelsverkeer worden geacht door de steun te worden beïnvloed. Daarbij is het niet noodzakelijk dat de begunstigde ondernemingen zelf aan het intracommunautaire handelsverkeer deelnemen. Wanneer een staat steun toekent aan ondernemingen, kan de binnenlandse productie immers in stand blijven of stijgen, met als gevolg dat de kansen van in andere lidstaten gevestigde ondernemingen om de markt van die lidstaat te betreden, afnemen.28.
48.
Wat ten slotte de voorwaarde inzake concurrentievervalsing betreft, moet worden benadrukt dat steun die is bedoeld om een onderneming te bevrijden van de kosten die zij normaliter in het kader van haar lopend beheer of normale activiteiten had moeten dragen, volgens vaste rechtspraak de mededingingsvoorwaarden vervalst.29.
49.
Tegen die achtergrond zal ik de kwesties behandelen die door de derde prejudiciële vraag worden opgeworpen.
1. Selectiviteit
50.
Allereerst blijken maatregelen als steun aan ondernemingen die zich toeleggen op het waarborgen van de elektriciteitsvoorziening gedurende een bepaalde periode, steun als compensatie voor verliezen die daadwerkelijk door ondernemingen zoals de ontwikkelaars van fotovoltaïsche installaties worden geleden, en steun aan netwerkexploitanten als compensatie voor reële verliezen die zij hebben geleden door te voldoen aan de verplichting om elektriciteit tegen een vast tarief af te nemen bij elektriciteitsproducenten die DAB's verrichten en om de elektriciteit te balanceren, op het eerste gezicht maatregelen te zijn die enkel ten goede komen aan ondernemingen die in een bepaalde sector actief zijn of een bepaald type diensten aanbieden.
51.
Het lijkt mij dat die maatregelen zijn bedoeld om de begunstigde ondernemingen te bevrijden van bepaalde kosten die zij anders zelf hadden moeten dragen. De verwijzende rechter stelt zelf in zijn verzoek om een prejudiciële beslissing dat ‘niet wordt bestreden’ dat een aantal maatregelen onder de DAB-regeling de begunstigde ondernemingen winsten zonder risico waarborgt.
52.
Het is juist dat het Hof in de zaak Asteris e.a. heeft geoordeeld dat schadevergoeding die de nationale autoriteiten kunnen worden verplicht aan ondernemingen te betalen ter zake van schade die zij aan die ondernemingen hebben veroorzaakt, geen steun vormt in de zin van (thans) artikel 107, lid 1, VWEU.(30) In die zaak verwees het Hof evenwel naar bedragen die waren betaald of moesten worden betaald in het kader van de niet-contractuele aansprakelijkheid van een lidstaat. De reden daarvoor is duidelijk: een bedrag dat enkel dient om een persoon schadeloos te stellen voor schade die is geleden ten gevolge van een onrechtmatige daad of een administratieve fout van een overheidsinstantie, verschaft die persoon strikt genomen geen economisch voordeel in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU.
53.
Die rechtspraak is in casu echter niet relevant. Naar ik heb begrepen, wordt niet beweerd dat de verliezen die door de betrokken overheidsmaatregelen worden gecompenseerd, het gevolg zijn van onrechtmatige handelingen van de overheid. Die verliezen zijn slechts kosten die de betrokken ondernemingen dragen in het kader van hun economische activiteiten.
54.
In dat verband wil ik er nog op wijzen dat het irrelevant is of beslissingen van de begunstigden met betrekking tot investeringen of aankopen zijn uitgelokt of aangemoedigd door de belofte van overheidssteun. Het feit dat sommige economische exploitanten zonder de betrokken maatregelen andere zakelijke keuzes zouden hebben gemaakt, doet geen afbreuk aan de realiteit dat de maatregelen onder het begrip ‘steun’ vallen. De meeste steunregelingen dienen precies dat doel: een bepaalde economische activiteit bevorderen die volgens de overheid in het algemene belang is. De oorzaken en doeleinden van overheidstussenkomsten zijn voor de toepassing van artikel 107, lid 1, VWEU evenwel niet relevant. In die bepaling hangt de kwalificatie van een maatregel als steun enkel af van de gevolgen ervan voor de eengemaakte markt.31.
55.
Wat ten slotte de beoordeling betreft van de selectiviteit van vormen van steun die worden toegekend aan ondernemingen die een project van strategisch belang uitvoeren, zoals NordBalt, is de analyse complexer.
56.
Om te beginnen moet eraan worden herinnerd dat financiële steun voor de bouw van infrastructuur voor algemeen gebruik (in tegenstelling tot infrastructuur voor een specifiek doel), die dus niet ten goede komt aan een specifieke gebruiker, over het algemeen niet als selectief in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU wordt beschouwd.32. Dat is mijns inziens hoogstwaarschijnlijk het geval bij de infrastructuur die de Litouwse en de Zweedse elektriciteitsnetten verbindt.
57.
Dat betekent echter niet dat financiële steun die wordt toegekend aan de onderneming die de infrastructuur bouwt, geen steun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU vormt. Indien de Litouwse overheid enkel een dienst (de bouw van bepaalde infrastructuur) aankocht bij een bepaalde onderneming — een van de vele op de markt die de betreffende dienst kunnen aanbieden —, zou het bestaan van steun immers hoofdzakelijk afhangen van de prijs en de voorwaarden voor de plaatsing van de opdracht, rekening houdend met de gevolgde procedure voor de selectie van de dienstverlener. Bij die analyse kan het welbekende beginsel van de marktdeelnemer in een markteconomie (hierna: ‘MIM’) een leidraad zijn.33.
58.
Uit de informatie in het dossier begrijp ik echter dat het NordBalt-project is aangemerkt als een project van strategisch belang en dat de vereiste bouwwerkzaamheden door de wet zijn voorbehouden aan een specifieke onderneming (LITGRID AB). Wegens de omvang, de kosten en het belang ervan valt een dergelijk project normaliter uiteindelijk onder de verantwoordelijkheid van de staat. Het is niet ongebruikelijk dat de overheid de ontwikkeling van belangrijke infrastructuur toevertrouwt aan privaatrechtelijke vennootschappen waarvan zij aandeelhouder is.34. Zoals ik het zie, is de hoofdvraag eerder een zaak van de plaatsing van opdrachten door de overheid. Wat de andere feitelijke aspecten van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde maatregelen betreft, beschikt het Hof niet over de informatie die nodig is om definitieve vaststellingen op grond van artikel 107, lid 1, VWEU te doen.
2. Gevolgen voor het handelsverkeer tussen lidstaten
59.
In de zaak Fondul Proprietatea35. werd het Hof verzocht de mogelijke kwalificatie als steun van een maatregel ter ondersteuning van een onderneming in de elektriciteitssector te onderzoeken. In dat verband heeft het Hof benadrukt dat de omstandigheid dat een economische sector, zoals de energiesector, op Unieniveau is geliberaliseerd, bepalend kan zijn voor de mogelijke ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer tussen de lidstaten door een vermeende steunmaatregel van de overheid in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU. Het Hof merkte op dat elektriciteit ten gevolge van die liberalisering het voorwerp uitmaakt van grensoverschrijdend handelsverkeer. Het Hof oordeelde bijgevolg dat een maatregel van de Roemeense overheid ter ondersteuning van een onderneming die actief is in de elektriciteitssector, onder voorbehoud van verificatie door de nationale rechter, voldeed aan de voorwaarde inzake ‘effect op het handelsverkeer’.
60.
Ik zie geen objectieve redenen om in casu af te wijken van de bevindingen van het Hof in de zaak Fondul Proprietatea.
61.
Het feit dat de begunstigde ondernemingen mogelijk niet actief zijn buiten de nationale grenzen is van geen belang. Door het versterken van de lokale marktdeelnemers kunnen de litigieuze maatregelen immers een belemmering vormen voor de toegang van buitenlandse ondernemingen tot de Litouwse energiemarkt. De situatie kan echter anders liggen met betrekking tot steun die wordt toegekend aan een onderneming die is belast met de uitvoering van een project van strategisch belang als NordBalt, zoals beschreven in bovenstaand punt 58.
3. Vervalsing van de mededinging
62.
Wat ten slotte de voorwaarde met betrekking tot de vervalsing van de mededinging betreft, hoeft slechts te worden verwezen naar het recente arrest in de zaak Fondul Proprietatea.36.
63.
In die zaak oordeelde het Hof, overeenkomstig de vaste rechtspraak, dat de litigieuze steunmaatregel in beginsel de mededinging op de elektriciteitsmarkt kon vervalsen. Het Hof wees erop dat de omstandigheid dat een economische sector, zoals de energiesector, op Unieniveau is geliberaliseerd, bepalend kan zijn voor een werkelijke of potentiële weerslag van de steun op de mededinging alsmede voor het effect daarvan op het handelsverkeer tussen de lidstaten.
64.
Ik ben van mening dat die overwegingen eveneens gelden in het kader van deze procedure. Ik ben namelijk niet overtuigd door het argument van de Litouwse regering dat de Litouwse elektriciteitsmarkt in 2014 nog steeds relatief geïsoleerd was. In zijn verzoek om een prejudiciële beslissing benadrukt de verwijzende rechter zelf dat het Litouwse elektriciteitsnet in de betreffende periode was aangesloten op het net van andere lidstaten (zoals Estland) en dat er levendige competitie op de markt bestond. In elk geval kunnen steunmaatregelen van de overheid waardoor gevestigde exploitanten worden bevoordeeld, blijvende verstorende effecten hebben op een markt die geleidelijk wordt opengesteld voor buitenlandse concurrentie.
65.
Ondernemingen in Litouwen die actief zijn op het gebied van de productie van elektriciteit of de ontwikkeling van projecten inzake fotovoltaïsche installaties staan duidelijk in concurrentie met soortgelijke ondernemingen in andere lidstaten. De situatie kan evenwel anders liggen met betrekking tot ondernemingen die zijn belast met projecten van strategisch belang, zoals NordBalt, om de redenen die zijn uiteengezet in bovenstaande punten 58 en 61.
66.
Tot besluit stel ik voor dat het Hof de derde en de vijfde prejudiciële vraag als volgt beantwoordt.
67.
Ten eerste zijn maatregelen die enkel ten goede komen aan ondernemingen die in een bepaalde sector actief zijn of een bepaald type diensten aanbieden, selectief voor de toepassing van artikel 107, lid 1, VWEU doordat zij die ondernemingen bevrijden van bepaalde kosten die zij anders zelf hadden moeten dragen. Ten tweede kunnen steunmaatregelen voor ondernemingen in een economische sector zoals de energiesector, die op Unieniveau is geliberaliseerd, in beginsel het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloeden en de mededinging vervalsen in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU. Ten derde komt de eindbeslissing of met betrekking tot de litigieuze maatregelen aan die voorwaarden is voldaan aan de verwijzende rechter toe.
F. Vierde vraag
68.
Met zijn vierde vraag, ten slotte, vraagt de verwijzende rechter of artikel 107, lid 1, VWEU, toegepast in samenhang met artikel 106, lid 2, VWEU, aldus moet worden uitgelegd dat de DAB-regeling in omstandigheden zoals in de onderhavige zaak moet worden geacht te voldoen aan de criteria in de punten 88 tot en met 93 van het arrest van het Hof in de zaak Altmark.
69.
In dat arrest heeft het Hof verduidelijkt in welke gevallen ondernemingen die openbaredienstverplichtingen (hierna ‘ODV's’) uitvoeren, geen daadwerkelijk financieel voordeel halen uit de compensatie die ze ontvangen voor het uitvoeren van die verplichtingen en bijgevolg geen gunstiger concurrentiepositie verwerven dan hun concurrenten. Daartoe heeft het Hof vier cumulatieve voorwaarden vastgesteld (hierna: ‘Altmarkvoorwaarden’) die, indien ze zijn vervuld, waarborgen dat compensatie voor openbare diensten geen staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU vormt.37.
70.
In de literatuur wordt echter geregeld opgemerkt dat de Altmarkvoorwaarden, vanwege het strikte karakter ervan, moeilijk te vervullen zijn.38. Het is dus belangrijk er in dit kader op te wijzen dat ook maatregelen die niet aan die voorwaarden voldoen, gerechtvaardigd kunnen zijn onder artikel 106, lid 2, VWEU. Bovendien heeft het Hof in de zaak Viasat duidelijk gemaakt dat de Altmarkvoorwaarden irrelevant zijn voor de beoordeling van de verenigbaarheid met de interne markt van steunmaatregelen die worden toegekend aan een aanbieder van diensten van algemeen economisch belang (hierna ook: ‘DAEB's’).39.
71.
Dat gezegd zijnde, moet worden opgemerkt dat de prejudiciële vraag van de nationale rechter in beginsel alle vier de Altmarkvoorwaarden betreft. De argumenten in het verzoek om een prejudiciële beslissing zijn evenwel voornamelijk gericht op de eerste van die voorwaarden. Wat de drie andere voorwaarden betreft, legt de verwijzende rechter enkel vrij beknopt uit waarom volgens hem aan die voorwaarden is voldaan met betrekking tot elk van de maatregelen in kwestie. Zoals uiteengezet in de bovenstaande punten 16 en 17, zal het evenwel aan de verwijzende rechter staan om over die kwesties uitspraak te doen, niet enkel in het licht van de taakverdeling tussen het Hof en de nationale rechters zoals vastgesteld in de Verdragen, maar ook omdat het dossier niet voldoende elementen bevat opdat het Hof de beoordeling van de nationale rechter zou kunnen bekrachtigen of weerleggen.
72.
Tegen die achtergrond en om de verwijzende rechter zoveel mogelijk te helpen, wil ik de volgende opmerkingen formuleren.
1. Eerste Altmarkvoorwaarde
73.
Voor de eerste Altmarkvoorwaarde moet worden beoordeeld of de onderneming die compensatie ontvangt, daadwerkelijk is belast met de uitvoering van ODV's en of die verplichtingen duidelijk zijn omschreven. Die voorwaarde omvat dus verschillende, weliswaar onlosmakelijk met elkaar verbonden, aspecten die in essentie overeenkomen met de volgende vragen: (i) heeft de overheid een dienst wettelijk aangewezen als ‘dienst van algemeen economisch belang’ in de zin van artikel 14 en artikel 106, lid 2, VWEU, (ii) waren een of meer specifieke ondernemingen belast met het uitvoeren van ODV's in het kader van het aanbod van die diensten, en (iii) zijn de ODV's duidelijk omschreven?
74.
In dat verband moet ik allereerst opmerken dat de lidstaten volgens vaste rechtspraak een ruime discretionaire bevoegdheid hebben om vast te stellen wat zij als een DAEB beschouwen, waardoor de definitie van dergelijke diensten door een lidstaat slechts in geval van een duidelijke fout ter discussie kan worden gesteld.40. Dat wordt ook bevestigd door artikel 1 van Protocol nr. 26 betreffende de diensten van algemeen belang, waarin wordt verklaard dat de gedeelde waarden van de Unie met betrekking tot diensten van algemeen economisch belang met name het volgende omvatten: ‘de essentiële rol en de ruime discretionaire bevoegdheid van de nationale, regionale en lokale autoriteiten om diensten van algemeen economisch belang te verrichten, te doen verrichten en te organiseren op een manier die zoveel mogelijk in overeenstemming is met de behoeften van de gebruikers’.41.
75.
Ruime discretionaire bevoegdheid betekent echter niet ongebreidelde discretionaire bevoegdheid. Om te voorkomen dat de gemeenschappelijke regels gemakkelijk kunnen worden omzeild of grotendeels ontdaan van hun doeltreffendheid, worden in de Verdragen bepaalde beperkingen aan de speelruimte van de lidstaten gesteld. Wat de mededingingsregels van de Unie betreft, worden DAEB's in artikel 106, lid 2, VWEU aan die regels onderworpen ‘voor zover de toepassing daarvan de vervulling, in feite of in rechte, van de hun toevertrouwde bijzondere taak niet verhindert’ en op voorwaarde dat ‘[d]e ontwikkeling van het handelsverkeer […] niet [wordt] beïnvloed in een mate die strijdig is met het belang van de Unie’.
76.
In het licht van die bepalingen en met inachtneming van algemene rechtsbeginselen zoals loyale samenwerking en evenredigheid, ben ik eveneens van mening dat de discretionaire bevoegdheid van de lidstaten met betrekking tot de definitie van DAEB's ‘niet willekeurig [mag] worden uitgeoefend enkel om een bepaalde sector [van de economie] aan de toepassing van de mededingingsregels te onttrekken’.42. Ongeacht de doelstelling van de nationale autoriteiten, is het voor mij duidelijk dat niet om het even welke dienst kan worden aangewezen als DAEB: DAEB's moeten ‘specifieke kenmerken’ vertonen ten opzichte van andere diensten die gewoonlijk op de markt worden aangeboden.43.
77.
Die kenmerken hebben in de eerste plaats betrekking op de aard van de aangeboden dienst. In het bijzonder moet de overheid redelijke gronden hebben om aan te nemen dat de betrokken dienst zonder haar tussenkomst waarschijnlijk niet zal worden verricht of tenminste niet op het meest aangewezen niveau.44. De tussenkomst van de overheid moet dus bedoeld zijn om te voldoen aan een reële maatschappelijke behoefte aan een specifieke dienst, waaraan niet adequaat wordt voldaan (en ook in de nabije toekomst naar verwachting niet adequaat zal worden voldaan) door ondernemingen die actief zijn onder normale marktomstandigheden.45. In dat verband wil ik benadrukken dat in richtlijn 2009/72/EG betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit46., met name in artikel 3, lid 2, ervan, wordt bepaald dat de lidstaten in het algemeen economisch belang aan elektriciteitsbedrijven ODV's mogen opleggen die betrekking kunnen hebben op verscheidene erin vermelde activiteiten.
78.
Die specifieke kenmerken van DAEB's hebben in de tweede plaats betrekking op de wijze waarop de dienst wordt aangeboden. De dienst moet met name, tot op zekere hoogte, universeel en verplicht worden aangeboden.47. Met universeel bedoel ik dat de dienst, minstens potentieel, moet worden aangeboden aan alle personen die daarom verzoeken. Met verplicht verwijs ik naar het feit dat er sprake moet zijn van een verplichting om de dienst aan te bieden. Een eenvoudige vergunning om een bepaalde dienst aan te bieden volstaat niet. Wanneer een dienst bovendien wordt aangeboden met een zekere mate van continuïteit, tegen eenvormige en transparante voorwaarden en betaalbare tarieven, kan dat ook relevant zijn om uit te maken of die dienst daadwerkelijk in het algemeen belang wordt aangeboden.48.
79.
Tot besluit van dit punt kan worden gesteld dat, opdat een dienst terecht als een DAEB kan worden aangemerkt, aan twee belangrijke voorwaarden moet zijn voldaan: ten eerste moeten er objectieve redenen zijn waarom de nationale overheid meent dat een overheidstussenkomst noodzakelijk is voor het leveren van die dienst, en ten tweede moet de dienst universeel en verplicht worden geleverd. De vervulling van die voorwaarden kan uiteraard, afhankelijk van de omstandigheden, worden getoetst door een nationale rechter49. of Unierechter50., maar, gezien de ruime beoordelingsmarge van de nationale overheid, enkel om na te gaan of geen sprake is van een kennelijke beoordelingsfout.51.
80.
Vervolgens moet erop worden gewezen dat louter het feit dat een dienst in het nationale recht als een dienst van algemeen belang is aangemerkt, niet betekent dat elke exploitant die de dienst levert, belast is met de uitvoering van duidelijk omschreven ODV's in de zin van de Altmarkrechtspraak.52. De uitvoering van ODV's moet aan een of meer specifieke ondernemingen worden toevertrouwd bij een handeling (of combinatie van handelingen) van de overheid. Die handeling kan verschillende vormen aannemen: normaal is er sprake van een publiekrechtelijke handeling (bijv. wetgevings-, regelgevings- of bestuursrechtelijke handeling)53., hoewel een duidelijke toewijzing van een ODV in bepaalde omstandigheden ook bij overeenkomst kan gebeuren54.. Maar wat de aard van de handeling ook is, de toewijzing moet duidelijk en ondubbelzinnig gebeuren: in de handeling moet op voldoende nauwkeurige wijze de aard, de duur en de reikwijdte van de betrokken ODV's worden vastgesteld.55.
81.
Uiteraard kunnen ook die aspecten in geval van een geschil aan toetsing door de bevoegde nationale rechters of de Unierechters worden onderworpen. Voor zover die aspecten van technische of feitelijke aard zijn, is de toetsing evenwel niet beperkt tot een marginale toetsing.56.
82.
Wat de toepassing van bovengenoemde beginselen in de onderhavige zaak betreft, wil ik de volgende twee opmerkingen maken.
83.
Ten eerste kunnen er economische activiteiten zijn waarvan de lidstaat het redelijk vindt die aan te moedigen (bijvoorbeeld de productie van groene energie of de ontwikkeling van groene technologieën) door rechtstreekse financiële bijstand of andere steunmaatregelen, maar die geen diensten in de zin van de Altmarkrechtspraak omvatten. Het typische Altmarkscenario is dat waarin een of meer ondernemingen (DAEB-aanbieders) bij wet worden verplicht bepaalde ODV's uit te voeren in het kader van een levering van diensten voor mogelijk een groot aantal ontvangers. De ontvangers betalen normaal gezien een vergoeding voor de ontvangen diensten, maar die kan lager zijn dan het gewone (of hypothetische) markttarief, dankzij de compensatie die de DAEB-aanbieders ontvangen van de overheid. De Altmarkbeginselen passen niet goed in een scenario waarin er strikt genomen geen economische transacties met een levering van diensten plaatsvinden. Ik vind het bijvoorbeeld twijfelachtig dat alle activiteiten die onder de DAB-regeling als DAB worden aangemerkt (bijvoorbeeld de bouw van openbare infrastructuur of de ontwikkeling van projecten voor fotovoltaïsche installaties) als een levering van diensten in de zin van de Altmarkrechtspraak kunnen worden beschouwd.
84.
Ten tweede kunnen er economische activiteiten zijn die, zelfs indien zij effectief de levering van diensten omvatten, door ondernemingen vrijwillig worden uitgevoerd, zonder een specifieke toewijzing door de staat. Zoals advocaat-generaal Szpunar heeft opgemerkt in de zaak Renerga, die betrekking had op de verenigbaarheid met het Unierecht van bepaalde aspecten van de in casu aan de orde zijnde nationale wetgeving, is louter het feit dat een activiteit uitdrukkelijk en rechtsgeldig wordt aangemerkt als een ‘dienst van algemeen economisch belang’ niet voldoende voor de doelstellingen van de Altmarkrechtspraak.57. Er is ook een openbare handeling nodig waarbij een of meer specifieke ondernemingen worden belast met de taak de betreffende diensten met een zekere mate van universaliteit en verplichting58. te leveren. Wat betreft de zaak die in het hoofdgeding aan de orde is, is het niet duidelijk of alle ondernemingen die op grond van de DAB-regeling als DAB-leveranciers zijn aangemerkt, daadwerkelijk zijn belast met ODV's voor de doelstellingen van het Unierecht.59.
85.
Indien dat zo is, kan de vraag of de transacties tussen de Staat en de betrokken ondernemingen een vorm van steun overeenkomstig artikel 107, lid 1, VWEU verbergen, enkel worden beantwoord buiten het Altmarkparadigma. Dat paradigma betreft enkel, het weze nog eens benadrukt, ondernemingen die ODV's uitvoeren. Bijgevolg moeten overheidsmaatregelen die buiten de werkingssfeer van de Altmarkrechtspraak vallen, worden onderzocht in het licht van het MIM-beginsel, zoals vermeld in bovenstaand punt 57.
2. Tweede en derde Altmarkvoorwaarde
86.
De tweede Altmarkvoorwaarde heeft betrekking op de parameters op basis waarvan de compensatie wordt berekend: zij moeten vooraf op objectieve en doorzichtige wijze worden vastgesteld, om te vermijden dat met de compensatie een economisch voordeel wordt verschaft dat de begunstigde onderneming kan bevoordelen ten opzichte van concurrerende ondernemingen.
87.
Volgens de derde Altmarkvoorwaarde mag de compensatie niet hoger zijn dan nodig is om de kosten van de uitvoering van de ODV's, rekening houdend met de opbrengsten alsmede met een redelijke winst uit de uitvoering van die verplichtingen, geheel of gedeeltelijk te dekken.
88.
Die twee voorwaarden, die elkaar aanvullen, streven hetzelfde doel na: ervoor zorgen dat geen overcompensatie wordt betaald aan de met ODV's belaste ondernemingen.
89.
Volgens de verwijzende rechter is met betrekking tot de litigieuze maatregelen aan beide voorwaarden voldaan. Hij is van mening dat de betrokken nationale wetgeving specifieke regels bevat over de voorwaarden waaronder compensatie verschuldigd is, het bedrag van de verschuldigde compensatie of de procedures voor de berekening van dat bedrag, en een mechanisme voor de controle van het gebruik van de overgedragen middelen. Wat de als compensatie verschuldigde bedragen betreft, bevat de wetgeving regels om ervoor te zorgen dat enkel de noodzakelijke investeringen, de kosten voor het leveren van de diensten en een ‘bescheiden winst’ in aanmerking worden genomen.
90.
Zoals echter is uiteengezet in bovenstaand punt 71, is het niet aan het Hof om die beoordeling te bevestigen of te verwerpen. Het is aan de verwijzende rechter om na te gaan of er voldoende duidelijke en uitvoerige wetgeving bestaat die verzekert dat aan dienstverleners geen overcompensatie wordt betaald en dat eventuele fouten dienaangaande snel en doeltreffend worden gecorrigeerd.
3. Vierde Altmarkvoorwaarde
91.
Volgens de vierde Altmarkvoorwaarde moet de compensatie, wanneer de met de uitvoering van ODV's belaste onderneming niet wordt gekozen in het kader van een openbare aanbesteding, worden vastgesteld op basis van de kosten die een gemiddelde goed beheerde onderneming die zodanig met de nodige middelen is uitgerust dat zij aan de vereisten van de openbare dienst kan voldoen, zou hebben gemaakt om deze verplichtingen uit te voeren, rekening houdend met de opbrengsten en een redelijke winst uit de uitoefening van deze verplichtingen.
92.
Van de vier Altmarkvoorwaarden is die voorwaarde wellicht de moeilijkste om te onderzoeken.
93.
Volgens de verwijzende rechter lijkt met betrekking tot de litigieuze maatregelen ook aan die voorwaarde te zijn voldaan. In de eerste plaats merkt die rechter op dat leveranciers van DAB's op het gebied van elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen via een aanbestedingsprocedure worden geselecteerd op basis van de prijs die het laagste bod vormt, maar niet hoger ligt dan de prijs zoals vastgesteld door de NCEP, die ook het vaste tarief bepaalt voor alle andere producenten van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen. Wat betreft de steun voor warmte-krachtkoppelingsinstallaties vermeldt de nationale rechter dat deze wordt verleend aan alle centrales die de geproduceerde thermische energie aan stadsverwarmingssystemen leveren, wanneer de centrales aan de relevante voorschriften voldoen, waaronder efficiëntie, en aanvragen hebben ingediend. Hij is van oordeel dat warmte-krachtkoppelingsinstallaties die niet zijn betrokken bij de warmte-krachtkoppeling in kwestie of energiecentrales die geen efficiënte warmte-krachtkoppeling kunnen waarborgen, niet op dezelfde wijze kunnen worden beoordeeld. Ook benadrukt hij dat de maatregel onder de desbetreffende DAB-regeling van toepassing is op warmte-krachtkoppelingsinstallaties waarvan de voornaamste taak de levering van warmte aan de bevolking is, en dat alleen steun wordt verleend voor elektriciteit die tijdens het stookseizoen wordt opgewekt.
94.
Met betrekking tot de uitvoering van het NordBalt-project benadrukt de verwijzende rechter dat het project wordt gefinancierd op basis van reële kosten, die in hoofdzaak worden gemaakt voor de betaling van goederen en diensten die via een procedure voor de plaatsing van overheidsopdrachten zijn ingekocht. Kosten die niet hoger zijn dan de daadwerkelijk gemaakte kosten en stroken met de gemiddelde marktprijzen, kunnen ook worden vergoed aan ontwikkelaars van zonne-energiecentrales en de bovengenoemde netwerkexploitanten.
95.
Zoals in het geval van het tweede en het derde Altmarkcriterium is er mijns inziens ook op dit punt geen element in het dossier dat twijfel doet rijzen over de voorlopige beoordeling door de verwijzende rechter. Aan de andere kant beschikt het Hof ook hier niet over voldoende informatie om die beoordeling te bevestigen.
96.
Het is dus de taak van de verwijzende rechter om erop toe te zien dat de DAB-leveranciers zijn gekozen volgens een van de twee alternatieve scenario's die de naleving van de vierde Altmarkvoorwaarde mogelijk maken. DAB-leveranciers kunnen worden geselecteerd via een procedure voor openbare aanbestedingen, dat wil zeggen een procedure die zorgt voor voldoende open en reële concurrentie60., waarmee de kandidaat kan worden geselecteerd die de betrokken dienst tegen de laagste kosten voor de gemeenschap kan leveren. DAB-leveranciers kunnen ook worden geselecteerd zonder echte aanbestedingsprocedure, maar na een gedetailleerde en transparante analyse van de kosten die een efficiënte en kosteneffectieve onderneming die in die sector actief is, zou moeten maken om haar verplichtingen na te komen.
97.
Tot besluit zou de vierde prejudiciële vraag mijns inziens in die zin moeten worden beantwoord dat het aan de verwijzende rechter staat om te bepalen of de litigieuze maatregelen in het hoofdgeding voldoen aan de criteria in de punten 88 tot en met 93 van het arrest van het Hof in de zaak Altmark. Daartoe dient de verwijzende rechter met name te verifiëren of:
- —
er een overheidshandeling bestaat waarbij DAB-leveranciers worden belast met de taak die diensten te leveren met een zekere mate van universaliteit en verplichting, en waarin op een voldoende nauwkeurige wijze ten minste de aard, de duur en de reikwijdte van de ODV's worden gespecifieerd;
- —
er voldoende duidelijke en uitvoerige wetgeving bestaat die verzekert dat aan dienstverleners geen overcompensatie wordt betaald en dat eventuele fouten dienaangaande snel en doeltreffend worden gecorrigeerd;
- —
DAB-leveranciers worden geselecteerd met inachtneming van voldoende open en reële concurrentie, of na een gedetailleerde en transparante analyse van de kosten die een efficiënte en kosteneffectieve onderneming die in die sector actief is, zou moeten maken om haar verplichtingen na te komen.
IV. Conclusie
98.
Concluderend geef ik het Hof in overweging de prejudiciële vragen van de Lietuvos vyriausiasis administracinis teismas (hoogste bestuursrechter, Litouwen) in die zin te beantwoorden dat artikel 107, lid 1, VWEU aldus moet worden uitgelegd dat:
- —
middelen zoals die welke worden gebruikt voor de financiering van de Litouwse regeling voor de levering van diensten van algemeen belang in de elektriciteitssector moeten worden beschouwd als staatsmiddelen;
- —
wanneer elektriciteitsnetwerkexploitanten bij een overheidsmaatregel worden verplicht om elektriciteit tegen een vaste prijs af te nemen bij elektriciteitsproducenten en de door hen geproduceerde elektriciteit te balanceren, waarbij de door die exploitanten gedragen meerkosten worden gecompenseerd met door de eindverbruikers betaalde bijdragen, de elektriciteitsproducenten als begunstigden van steun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU moeten worden aangemerkt;
- —
maatregelen die enkel ten goede komen aan ondernemingen die in een bepaalde sector actief zijn of een bepaald type diensten leveren, in beginsel selectief zijn doordat zij die ondernemingen bevrijden van bepaalde kosten die zij anders hadden moeten dragen, en steunmaatregelen voor ondernemingen die actief zijn in de energiesector in beginsel het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig kunnen beïnvloeden en de concurrentie op de interne markt kunnen vervalsen. De beslissing of met betrekking tot de in het hoofdgeding aan de orde zijnde maatregelen aan die voorwaarden is voldaan komt aan de verwijzende rechter toe;
- —
het aan de verwijzende rechter staat om te bepalen of de litigieuze maatregelen in het hoofdgeding voldoen aan de criteria in de punten 88 tot en met 93 van het arrest van het Hof van 24 juli 2003, Altmark Trans en Regierungspräsidium Magdeburg (C-280/00, EU:C:2003:415). Daartoe dient hij met name te verifiëren of:
- —
er een overheidshandeling bestaat waarbij leveranciers van diensten van algemeen belang worden belast met de taak die diensten te leveren met een zekere mate van universaliteit en verplichting, en waarin op een voldoende nauwkeurige wijze ten minste de aard, de duur en de reikwijdte van de uit te voeren openbaredienstverplichtingen worden gespecifieerd;
- —
er voldoende duidelijke en uitvoerige wetgeving bestaat die verzekert dat dienstverleners geen overcompensatie wordt betaald en dat eventuele fouten dienaangaande snel en doeltreffend worden gecorrigeerd;
- —
leveranciers van diensten van algemeen belang worden geselecteerd met inachtneming van voldoende open en reële concurrentie, of na een gedetailleerde en transparante analyse van de kosten die een efficiënte en kosteneffectieve onderneming die in die sector actief is, zou moeten maken om haar verplichtingen inzake openbare diensten na te komen.
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 17‑01‑2019
Oorspronkelijke taal: Engels.
C-280/00, EU:C:2003:415.
Zie in die zin conclusie van advocaat-generaal Jääskinen in de zaak Vent De Colère! e.a. (C-262/12, EU:C:2013:469, punt 24 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
Zie in die zin arresten van 5 oktober 2006, Transalpine Ölleitung in Österreich (C-368/04, EU:C:2006:644, punt 39), en 11 november 2015, Klausner Holz Niedersachsen (C-505/14, EU:C:2015:742, punt 22).
Zie arrest van 21 december 2016, Commissie/Hansestadt Lübeck (C-524/14 P, EU:C:2016:971, punt 40 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
Zie arrest van 27 juni 2017, Congregación de Escuelas Pías Provincia Betania (C-74/16, EU:C:2017:496, punt 74 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
Zie arrest van 19 december 2013, Association Vent De Colère! e.a. (C-262/12, EU:C:2013:851, punt 21 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
Arrest van 13 maart 2001, PreussenElektra (C-379/98, EU:C:2001:160).
Arrest van 13 september 2017, ENEA (C-329/15, EU:C:2017:671).
Arrest van 15 juli 2004, Pearle e.a. (C-345/02, EU:C:2004:448).
Arrest van 30 mei 2013, Doux Élevage en Coopérative agricole UKL-ARREE (C-677/11, EU:C:2013:348).
Zie conclusie van advocaat-generaal Wathelet in de zaak Doux Élevage en Coopérative agricole UKL-ARREE (C-677/11, EU:C:2013:58, punt 66).
Zie respectievelijk arresten van 15 juli 2004, Pearle e.a. (C-345/02, EU:C:2004:448, punt 37), en 30 mei 2013, Doux Élevage en Coopérative agricole UKL-ARREE (C-677/11, EU:C:2013:348, punt 31).
Zie in die zin arrest van 17 juli 2008, Essent Netwerk Noord e.a. (C-206/06, EU:C:2008:413, punten 69 en 70). Zie ook conclusie van advocaat-generaal Mengozzi in de zaak Essent Netwerk Noord e.a. (C-206/06, EU:C:2008:33, punt 109).
Arrest van 30 mei 2013, Doux Élevage en Coopérative agricole UKL-ARREE (C-677/11, EU:C:2013:348, punt 32).
Zie conclusie van advocaat-generaal Jääskinen in de zaak Vent De Colère! e.a. (C-262/12, EU:C:2013:469, punt 44).
Arrest van 19 december 2013, Association Vent De Colère! e.a. (C-262/12, EU:C:2013:851).
Ibidem, punten 22, 23 en 28-33.
Arrest van 17 juli 2008, Essent Netwerk Noord e.a. (C-206/06, EU:C:2008:413).
Respectievelijk arresten van 13 maart 2001, PreussenElektra (C-379/98, EU:C:2001:160), en 13 september 2017, ENEA (C-329/15, EU:C:2017:671).
Respectievelijk arresten van 17 juli 2008, Essent Netwerk Noord e.a. (C-206/06, EU:C:2008:413), en 19 december 2013, Association Vent De Colère! e.a. (C-262/12, EU:C:2013:851).
Zie conclusie van advocaat-generaal Mengozzi in de zaak Essent Netwerk Noord e.a. (C-206/06, EU:C:2008:33, punten 108 en 109).
Zie in die zin conclusie van advocaat-generaal Wathelet in de zaak Doux Élevage en Coopérative agricole UKL-ARREE (C-677/11, EU:C:2013:58, punten 97-105).
Zie in die zin arrest van 13 september 2017, ENEA (C-329/15, EU:C:2017:671, punten 28 e.v.).
Zie conclusie van advocaat-generaal Saugmandsgaard Øe in de zaak ENEA (C-329/15, EU:C:2017:233, punten 75, 83 en 84).
Zie in die zin arrest van 8 november 2001, Adria-Wien Pipeline en Wietersdorfer & Peggauer Zementwerke (C-143/99, EU:C:2001:598, punt 41). Zie ook arresten van 6 september 2006, Portugal /Commissie (C-88/03, EU:C:2006:511, punt 54), en 15 november 2011, Commissie en Spanje/Government of Gibraltar en Verenigd Koninkrijk (C-106/09 P en C-107/09 P, EU:C:2011:732, punt 75).
Zie in die zin arresten van 18 juli 2013, P (C-6/12, EU:C:2013:525, punt 18); 9 oktober 2014, Ministerio de Defensa en Navantia (C-522/13, EU:C:2014:2262, punt 23), en 21 december 2016, Commissie/World Duty Free Group e.a. (C-20/15 P en C-21/15 P, EU:C:2016:981, punten 56 en 59).
Zie in die zin arresten van 18 mei 2017, Fondul Proprietatea (C-150/16, EU:C:2017:388, punten 29-32 en aldaar aangehaalde rechtspraak), en 14 januari 2015, Eventech (C-518/13, EU:C:2015:9, punten 66-68 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
Zie arrest van 25 juli 2018, Commissie/Spanje e.a. (C-128/16 P, EU:C:2018:591, punt 84 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
Zie in die zin arrest van 2 juli 1974, Italië/Commissie (173/73, EU:C:1974:71, punt 13).
Zie bijvoorbeeld Hancher, L., Ottervanger, T., Slot, P.J., EU State aids, 4e uitg., Sweet & Maxwell, 2012, blz. 91.
Zie bijvoorbeeld arresten van 2 september 2010, Commissie/Scott (C-290/07 P, EU:C:2010:480, punt 68 en aldaar aangehaalde rechtspraak), en 5 juni 2012, Commissie/EDF (C-124/10 P, EU:C:2012:318, punt 78 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Zie ook conclusie van advocaat-generaal Tizzano in de gevoegde zaken P&O European Ferries (Vizcaya) en La Diputación Foral de Vizcaya/Commissie (C-442/03 P en C-471/03 P, EU:C:2006:91, punten 86-88).
Zie Quigley, C., European State Aid Law and Policy, 3e uitg., 2015, Hart, blz. 75.
Arrest van 18 mei 2017, Fondul Proprietatea (C-150/16, EU:C:2017:388, punten 34-38).
Arrest van 18 mei 2017, Fondul Proprietatea (C-150/16, EU:C:2017:388, punten 33-35).
Punten 89 tot en met 93 van het arrest. Die voorwaarden zijn de volgende: In de eerste plaats moet de onderneming die compensatie ontvangt daadwerkelijk belast zijn met de uitvoering van ODV's en moeten die verplichtingen duidelijk omschreven zijn. In de tweede plaats moeten de parameters op basis waarvan de compensatie wordt berekend, vooraf op objectieve en doorzichtige wijze worden vastgesteld, om te vermijden dat de compensatie een economisch voordeel bevat waardoor de begunstigde onderneming ten opzichte van concurrerende ondernemingen kan worden bevoordeeld. In de derde plaats mag de compensatie niet hoger zijn dan nodig is om de kosten van de uitvoering van de ODV's, rekening houdend met de opbrengsten alsmede met een redelijke winst uit de uitvoering van die verplichtingen, geheel of gedeeltelijk te dekken. In de vierde plaats moet de compensatie worden vastgesteld op basis van de kosten die een gemiddelde goed beheerde onderneming die zodanig met de nodige middelen is uitgerust dat zij aan de vereisten van de openbare dienst kan voldoen, zou hebben gemaakt om deze verplichtingen uit te voeren, rekening houdend met de opbrengsten en een redelijke winst uit de uitoefening van deze verplichtingen.
Zie, met verdere verwijzingen, mijn conclusie in de zaak Viasat Broadcasting UK/Commissie (C-660/15 P, EU:C:2016:854, punt 29).
Zie arrest van 8 maart 2017, Viasat Broadcasting UK/Commissie (C-660/15 P, EU:C:2017:178, punt 35).
Zie in die zin arrest van 20 december 2017, Comunidad Autónoma del País Vasco e.a./Commissie (C-66/16 P—C-69/16 P, EU:C:2017:999, punten 69 en 70 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
Cursivering van mij.
Zie conclusie van advocaat-generaal Wathelet in de zaak Comunidad Autónoma del País Vasco e.a./Commissie (C-66/16 P—C-69/16 P, C-70/16 P en C-81/16 P, EU:C:2017:654, punt 48).
Zie in die zin arresten van 10 december 1991, Merci convenzionali porto di Genova (C-179/90, EU:C:1991:464, punt 27); 17 juli 1997, GT-Link (C-242/95, EU:C:1997:376, punt 53), en 18 juni 1998, Corsica Ferries France (C-266/96, EU:C:1998:306, punt 45).
Zie in die zin conclusie van advocaat-generaal Sharpston in de zaak Farrell (C-413/15, EU:C:2017:492, punt 90), en arrest van 16 september 2013, Colt Télécommunications France/Commissie (T-79/10, EU:T:2013:463, punt 154).
Zie in die zin arresten van 7 november 2018, Commissie/Hongarije (C-171/17, EU:C:2018:881, punten 56 en 57), en 1 maart 2017, SNCM/Commissie, T-454/13, EU:T:2017:134, punten 133, 134, 172, en 173).
Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot intrekking van richtlijn 2003/54/EG (PB 2009, L 211, blz. 55).
Zie conclusie van advocaat-generaal Szpunar in de zaak Hiebler (C-293/14, EU:C:2015:472, punt 61), en arrest van 12 februari 2008, BUPA e.a./Commissie (T-289/03, EU:T:2008:29, punt 172).
Zie conclusie van advocaat-generaal Ruiz-Jarabo Colomer in de zaak Federutility e.a. (C-265/08, EU:C:2009:640, punten 54 en 55).
Waar nodig bijgestaan door het Hof, dat kan worden aangezocht krachtens artikel 267 VWEU.
In geval van een beroep tot nietigverklaring van een besluit van de Commissie waarin daarover een standpunt wordt ingenomen.
Zie arrest van 20 december 2017, Comunidad Autónoma del País Vasco e.a./Commissie (C-66/16 P—C-69/16 P, EU:C:2017:999, punt 70 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
Ibidem, punt 100, waarin de analyse van het Gerecht wordt bevestigd.
Zie in die zin arrest van 23 oktober 1997, Commissie/Frankrijk (C-159/94, EU:C:1997:501, punt 66).
Mededeling van de Commissie betreffende de toepassing van de staatssteunregels van de Europese Unie op voor het verrichten van diensten van algemeen economisch belang verleende compensatie (PB 2012, C 8, blz. 4), punt 52.
Zie arrest van 20 december 2017, Comunidad Autónoma del País Vasco e.a./Commissie (C-66/16 P—C-69/16 P, EU:C:2017:999, punt 73).
Zie in die zin conclusie van advocaat-generaal Wathelet in de zaak Comunidad Autónoma del País Vasco e.a./Commissie (C-66/16 P—C-69/16 P, C-70/16 P en C-81/16 P, EU:C:2017:654, punt 112).
Zie conclusie van advocaat-generaal Szpunar in de zaak Renerga (C-238/17, EU:C:2018:571, punten 28-34).
Wat het belang van de verplichte aard van een DAEB betreft, zie in het algemeen de Hautecloque, A., Salerno, F.M., Suciu, S., ‘Services of General Economic Interest’, in Hancher, L., de Hautecloque, A., Salerno, F.M. (red.), State Aid and the Energy Sector, Hart, 2018, blz. 275-277.
Zie in die zin arrest van 14 november 2018, Renerga (C-238/17, EU:C:2018:905, punten 19-29).
Zie in die zin arrest van 1 maart 2017, SNCM/Commissie (T-454/13, EU:T:2017:134, punt 241).