Rb. Gelderland, 26-05-2021, nr. C/05/361044 / HA ZA 19-120
ECLI:NL:RBGEL:2021:3719
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
26-05-2021
- Zaaknummer
C/05/361044 / HA ZA 19-120
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2021:3719, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 26‑05‑2021; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
PS-Updates.nl 2021-0632
Uitspraak 26‑05‑2021
Inhoudsindicatie
Verbintenissenrecht. Vervolg op ECLI:NL:RBGEL:2020:6025, benoeming biomechanisch ingenieur en neuroloog ter vaststelling of blijvende gezondheidsklachten kunnen zijn veroorzaakt door een indirecte kettingbotsing met een delta v van minimaal 5 en maximaal 8,8 km/uur.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/361044 / HA ZA 19-120
Vonnis van 26 mei 2021
in de zaak van
[Eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. F. Arts te Nijmegen,
tegen
de naamloze vennootschap
VIVAT SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Amstelveen,
gedaagde,
advocaat mr. M.D. Spruit te Ermelo.
Partijen zullen hierna [Eiser] en Vivat genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 28 oktober 2020
- -
de akten van [Eiser] en Vivat
- -
de rolbeslissing van 6 januari 2021
- -
de antwoordakten van [Eiser] en Vivat.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1.
De rechtbank blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in het tussenvonnis van
28 oktober 2020.
2.2.
In dat vonnis is overwogen dat de rechtbank behoefte heeft aan nadere voorlichting door een of meer deskundigen. De rechtbank heeft voorgesteld dat een neuroloog, een neuropsycholoog of een psychiater en een biomechanisch ingenieur zullen worden benoemd om het onderzoek gezamenlijk uit te voeren. Partijen zijn in het tussenvonnis in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over het voorgenomen deskundigenonderzoek, over de persoon en het specialisme van de te benoemen deskundige(n) en over de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen.
2.3.
Partijen hebben geen bezwaren tegen het benoemen van een biomechanisch ingenieur en een neuroloog. Omdat partijen niet zijn gekomen met een eensluidend voorstel ten aanzien van de personen van de te benoemen biomechanisch ingenieur en neuroloog, zal de rechtbank per specialisme de standpunten van partijen bespreken.
2.4.
Ten aanzien van de te benoemen biomechanisch ingenieur overweegt de rechtbank als volgt. [Eiser] stelt dat prof. dr. J.S.H.M. Wismans (verder: Wismans) de aangewezen persoon is om als deskundige op te treden. Hij voert aan dat beide partijen in deze procedure juist vanwege zijn deskundigheid in deze verwijzen naar een artikel van Wismans. Vivat werpt op dat het specialisme van Wismans tegenwoordig meer ligt bij voertuigveiligheid en dat volgens haar Wismans onvoldoende aandacht heeft voor alternatieve verklaringen voor het bestaan van de gezondheidsklachten. De rechtbank is echter van oordeel dat Wismans de deskundigheid op het gebied van delta v en het ontstaan van gezondheidsklachten bezit die nodig is voor de beantwoording van de vragen van de rechtbank en dat hij daarin meer is gespecialiseerd dan de door Vivat aangedragen biomechanisch ingenieur, [ir. X] . Wismans heeft ook telefonisch bevestigd dat letselbiomechanica en delta v nog steeds zijn aandachtsgebied is. Dat Wismans in zijn publicatie in het PIV-Bulletin van oktober 2015 (aangehaald in r.o. 2.13 van het tussenvonnis van 28 oktober 2020) in het algemeen niet uitsluit dat whiplashklachten kunnen ontstaan bij een ongeval met een snelheidsverandering van minder dan 10 km/uur, maakt hem niet ongeschikt als deskundige in deze zaak of onvoldoende neutraal, zoals Vivat stelt. In r.o. 4.8. van het tussenvonnis van 28 oktober 2020 is immers al overwogen dat, hoewel het ongebruikelijk is dat bij een aanrijding met een geringe geweldsinwerking whiplashklachten jarenlang voortduren, het na een dergelijke aanrijding voortduren van whiplashklachten toch niet kan worden uitgesloten. Deze overweging is de aanleiding voor het deskundigenonderzoek, nu op basis van de concrete omstandigheden van het [Eiser] overkomen ongeval moet worden onderzocht of ook in dit geval het ongeval tot de voortdurende klachten van [Eiser] heeft kunnen leiden. Indien Vivat tijdens het onderzoek van oordeel is dat Wismans daarbij onvoldoende aandacht heeft voor alternatieve verklaringen voor het voortduren van de klachten, kan Vivat haar standpunt hieromtrent nog eens tegenover de deskundige naar voren brengen bij gelegenheid van het maken van opmerkingen en het doen van verzoeken. De specifieke deskundigheid van Wismans en het ontbreken van steekhoudende bezwaren tegen de benoeming van Wismans brengen mee dat de rechtbank geen aanleiding ziet om voor de benoeming uit te wijken naar de door Vivat als alternatief genoemde Belgische deskundige.
2.5.
Wismans, verbonden aan Safeteq, heeft zich bereid en in staat verklaard om het onderzoek te verrichten en daartoe vrij te staan. Het voorschot op loon en kosten zal conform de opgave van Wismans worden begroot op € 5.082,00 inclusief btw. Dit voorschot zal door Vivat moeten worden gedeponeerd (r.o. 4.12 van het tussenvonnis van 28 oktober 2020).
2.6.
Ten aanzien van de te benoemen neuroloog brengen partijen over en weer het volgende naar voren. [Eiser] stelt zich op het standpunt dat prof. dr. L.J. Kappelle (verder: Kappelle) moet worden benoemd, omdat Kappelle al een gezamenlijke neurologische expertise heeft verricht en daarom al bekend is met het dossier. Vivat heeft bezwaar tegen een benoeming van Kappelle en onderbouwt haar bezwaar met de stelling dat Kappelle uit is gegaan van een verkeerde ongevalstoedracht, namelijk een achterop aanrijding in plaats van een indirecte kettingbotsing en dat dit zodanig belangrijk is dat daarom de gehele IWMD vraagstelling opnieuw moet worden beantwoord. Vivat stelt verder dat in het algemeen de kans bestaat dat een deskundige niet snel geneigd zal zijn een eerdere gevormde overtuiging aan de hand van nieuwe informatie te wijzigen en dat dit meebrengt dat niet Kappelle, maar een andere neuroloog thans als deskundige moet worden benoemd.
2.7.
De rechtbank volgt Vivat niet in haar stelling dat het gehele neurologisch onderzoek opnieuw moeten worden verricht. De toedracht van het ongeval heeft geen effect op de vraag naar het (bij voortduring) bestaan van klachten bij [Eiser] of eventuele pre-existentie van de klachten. De toedracht van het ongeval (daaronder mede verstaan de zithouding van [Eiser] in de auto) is wel van belang voor de vraag of (het voortduren van) de klachten een gevolg kunnen zijn van het ongeval. Het feit dat het hier een aantal aanvullende vragen betreft op een eerder, in gezamenlijke opdracht van partijen, uitgevoerde neurologische expertise maakt dat het in de rede ligt om deze aanvullende vragen ter beantwoording voor te leggen aan de neuroloog die de eerdere expertise heeft gedaan, Kappelle. Indien de kennis omtrent de toedracht van het ongeval en de conclusies uit het biomechanisch onderzoek aanleiding geven tot het wijzigen dan wel aanvullen van de conclusies uit het neurologisch rapport van 15 april 2019, is het aan Kappelle als deskundige om dit te doen. De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat Kappelle, indien daar reden voor is, niet tot wijziging zou overgaan. De rechtbank zal dan ook overgaan tot de benoeming van neuroloog Kappelle.
2.8.
Kappelle, verbonden aan het Neuro-Orthopaedisch Centrum, heeft zich bereid en in staat verklaard om het onderzoek te verrichten en daartoe vrij te staan. Het voorschot op loon en kosten zal conform de opgave van Kappelle worden begroot op € 6.870,00 exclusief btw, zijnde € 8.312,70 inclusief btw. Dit voorschot zal door Vivat moeten worden gedeponeerd (r.o. 4.12 van het tussenvonnis van 28 oktober 2020).
2.9.
De rechtbank benadrukt dat het een gezamenlijk uit te voeren onderzoek betreft, in die zin dat de beide deskundigen met elkaar in overleg moeten treden en hun conclusies over en weer met elkaar moeten uitwisselen, waarbij zij, zo nodig, aan elkaar aanvullende vragen kunnen stellen. Uiteindelijk moeten de deskundigen ieder voor zich op hun eigen vakgebied de hierna vast te stellen vraagstelling beantwoorden. De rechtbank laat aan de deskundigen over of zij beiden direct met het onderzoek kunnen starten of dat er in het onderzoek een bepaalde volgorde moet worden aangebracht. Gelet op de benodigde samenwerking tussen de deskundigen zal de rechtbank voor de termijn waarbinnen het onderzoek moet plaatsvinden en het conceptrapport moet worden ingediend voor beide deskundigen dezelfde termijn aanhouden.
2.10.
[Eiser] heeft in zijn akte nog opgemerkt dat een neuropsycholoog “vaker wordt betrokken bij de beoordeling van whiplashachtige klachten, met name op cognitief vlak" en dat de benoeming van een neuropsycholoog daarom voor de hand ligt. Vivat heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding is voor het op voorhand gelasten van een neuropsychologisch onderzoek. In hun antwoordakte hebben partijen over en weer voorgesteld de vraag of het nodig is een neuropsycholoog te benoemen ter beoordeling voor te leggen aan de neuroloog. Kappelle heeft echter in zijn deskundigenbericht van 15 april 2019 (zoals aangehaald in r.o. 2.8. van het tussenvonnis van 28 oktober 2020) al geschreven dat er geen reden is om [Eiser] te laten onderzoeken door een neuropsycholoog, omdat de klachten met betrekking tot de concentratie, de snelle vermoeibaarheid en de overprikkelbaarheid geen gevolg van traumatische schade in de hersenen zijn, maar waarschijnlijk van chronische pijn en het daarmee samenhangende energietekort. Tegen deze bevindingen heeft geen van de partijen bezwaar gemaakt. Partijen hebben verder ook niet onderbouwd waarom aan Kappelle nogmaals de vraag moet worden voorgelegd of neuropsychologisch onderzoek nodig is. De rechtbank ziet daarvoor dan ook geen reden.
Vivat heeft voorts aangevoerd dat er geen concrete aanleiding bestaat voor het verrichten van een psychiatrisch deskundigenonderzoek en [Eiser] heeft daarvoor evenmin een reden gegeven. Er is dan ook geen aanleiding om de vraag naar de noodzaak van een dergelijk onderzoek aan de neuroloog voor te leggen.
Een en ander neemt niet weg dat de (beide) deskundigen, indien hun bevindingen daartoe aanleiding geven, kunnen berichten dat zij ter beantwoording van de hun voorgelegde vragen of overigens ter beoordeling van de kwestie het inwinnen van een deskundigenbericht op een ander gebied noodzakelijk of wenselijk achten.
2.11.
Ter zake van de vraagstelling aan de deskundigen geldt het volgende. Met [Eiser] is de rechtbank van oordeel dat in de vraagstelling moet worden opgenomen of het ongeval de huidige, voortdurende gezondheidsklachten van [Eiser] kan hebben veroorzaakt in plaats van de door Vivat voorgestelde vraag of kan worden vastgesteld dat de huidige gezondheidsklachten van [Eiser] door het ongeval zijn veroorzaakt. Dit is in lijn met de onder r.o. 4.11. van het tussenvonnis van 28 oktober 2020 opgenomen overweging dat de nadere voorlichting door de deskundige moet zien op de vraag of de huidige gezondheidsklachten van [Eiser] – dus het tot op heden voortduren van deze klachten – gegeven het feit dat [Eiser] bij een indirecte kettingbotsing als bijrijder is blootgesteld aan een snelheidsverandering van ten hoogste 8,8 km/uur en een versnelling van maximaal 2,8 g op zichzelf door dat ongeval veroorzaakt kunnen worden. Gevraagd moet dus worden naar een concrete, reële mogelijkheid.
2.12.
Vivat stelt in haar laatste akte dat wetenschappelijk onderzoek al de benodigde informatie zou geven over de invloed van de zithouding vanuit biomechanisch perspectief en trekt daaruit de conclusie dat de invloed van de gestelde zithouding ter beoordeling voor moet liggen aan de medisch deskundige in plaats van aan de biomechanisch ingenieur. De rechtbank acht de door Vivat in haar akte weergegeven conclusies uit wetenschappelijk onderzoek, wat daar verder ook van zij, onvoldoende om de vraag ten aanzien van de zithouding niet (mede) aan de biomechanisch ingenieur voor te leggen. Het is aan deze deskundige om, na kennisname van het dossier waar nodig de door Vivat aangehaalde onderzoeken, maar ook eventuele andere onderzoeken, te betrekken bij zijn, op de concrete situatie van [Eiser] toegespitste, onderzoek ten aanzien van de zithouding. Indien nodig kan Vivat de deskundige, in het kader van het geven van opmerkingen of het doen van verzoeken, daarop (nogmaals) wijzen. De omstandigheid dat de daadwerkelijke zithouding van [Eiser] zonder bewijslevering niet is vast te stellen, brengt mee dat de deskundigen naar beide scenario’s zal worden gevraagd.
2.13.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 28 oktober 2020 (zie r.o. 4.9. en 4.11.) vastgesteld dat moet worden uitgegaan van een indirecte kettingbotsing, waarbij [Eiser] als bijrijder is blootgesteld aan een snelheidsverandering van ten hoogste 8,8 km/uur (delta v) en een versnelling van maximaal 2,8g. Daarmee heeft de rechtbank het debat toegespitst op de vraag of de vastgestelde huidige voortdurende gezondheidsklachten van [Eiser] veroorzaakt kunnen zijn door een ‘indirecte kettingbotsing’ met een snelheidsverandering van ten hoogste 8,8 km/uur en een versnelling van maximaal 2,8 g. Aangezien niet kan worden uitgesloten dat het antwoord op die vraag anders luidt indien niet de boven- maar de ondergrens van de snelheidsverandering wordt gehanteerd, zal aan de deskundigen tevens de vraag worden voorgelegd of de huidige gezondheidsklachten van [Eiser] op zich door het ongeval kunnen zijn veroorzaakt, uitgaande van de situatie dat [Eiser] als bijrijder bij een indirecte (ketting)botsing is blootgesteld aan een snelheidsverandering van ten minste 5 km/uur en een versnelling van ten minste 1,58 g.
2.14.
Uit de aktes van partijen volgt dat tussen partijen ook in geschil is van welke gezondheidsklachten moet worden uitgegaan. In r.o. 4.3. van het laatste tussenvonnis heeft de rechtbank reeds geoordeeld dat van het bestaan van de huidige subjectieve gezondheidsklachten van [Eiser] kan worden uitgegaan. Daarmee doelt de rechtbank op de in dat tussenvonnis onder 2.6. opgenomen klachten, zijnde nekklachten, concentratieklachten, hoofdpijn, duizeligheid en oorsuizingen.
2.15.
Tot slot acht de rechtbank het volgende nog van belang. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat aan de deskundigen “de nodige vrijheid en zelfstandigheid (dient) te worden gelaten om het onderzoek, waarvoor zij immers verantwoordelijk zijn, op de hun best voorkomende wijze te verrichten (parlementaire geschiedenis Bewijsrecht, p. 334-335 vgl. HR 20 september 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2141 (Halcion II);)”. De rechter laat het daarom aan de deskundigen over hoe zij hun onderzoek inrichten en in hoeverre zij het voor de beantwoording van de vragen nodig achten dat zij daarover eerst met [Eiser] spreken, een en ander met in achtneming van de Leidraad deskundigen in civiele zaken en hetgeen hierna in het dictum is vermeld.
2.16.
De rechtbank wijst erop dat partijen wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek door de deskundigen. De rechtbank zal deze verplichting uitwerken zoals nader onder de beslissing omschreven. Wordt aan een van deze verplichtingen niet voldaan, dan kan de rechtbank daaruit de gevolgtrekking maken die zij geraden acht, ook in het nadeel van de desbetreffende partij.
2.17.
Indien een partij desgevraagd of op eigen initiatief schriftelijke opmerkingen en verzoeken aan de deskundigen doet toekomen, dient zij daarvan terstond afschrift aan de wederpartij te verstrekken.
2.18.
In afwachting van de deskundigenberichten zal iedere verdere beslissing worden aangehouden.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1.
beveelt een onderzoek door een biomechanisch ingenieur en een neuroloog ter beantwoording van de volgende vragen:
1. Kunt u op uw vakgebied aangeven of de huidige gezondheidsklachten van [Eiser] op zich door het ongeval kunnen zijn veroorzaakt, uitgaande van de situatie dat [Eiser] als bijrijder bij een indirecte (ketting)botsing is blootgesteld aan een snelheidsverandering van ten hoogste 8,8 km/uur en een versnelling van maximaal 2,8 g? Kunt u bij uw antwoord ook de conclusies van de biomechanisch ingenieur respectievelijk de neuroloog betrekken? Wilt u uw antwoord motiveren en voorzien van wetenschappelijke literatuur? Wilt u deze vraag eveneens beantwoorden, uitgaande van de situatie dat [Eiser] als bijrijder bij een indirecte (ketting)botsing is blootgesteld aan een snelheidsverandering van ten minste 5 km/uur en een versnelling van ten minste 1,58 g? Bij uw antwoord dient u rekening te houden met de volgende voortdurende gezondheidsklachten van [Eiser] : nekklachten, concentratieklachten, hoofdpijn, duizeligheid en oorsuizingen.
2. Maakt het voor uw antwoord op vraag 1 verschil of [Eiser] ten tijde van de aanrijding in een normale houding in de auto zat en een beetje met zijn vrouw mee keek of er verkeer aan kwam over de rotonde of dat [Eiser] destijds in een ‘in elkaar gezakte en voorovergebogen houding zat en wat om zich heen keek’? Zo ja, tot welk verschil leidt dit?
3. Heeft u verder nog opmerkingen die wenselijk zijn voor een verdere beoordeling van deze kwestie?
3.2.
benoemt tot deskundigen om dit onderzoek te verrichten:
prof. dr. J.S.H.M. Wismans,
verbonden aan SAFETEQ
Lamalaan 3
5691 GJ Son
telefoon: 06-34333355
e-mailadres: jac.wismans@safeteq.com
prof. dr. L.J. Kappelle, neuroloog,
verbonden aan Neuro-Orthopaedisch Centrum
Prof. Bronkhorstlaan 10, 60
3723 MB Bilthoven
telefoon: 030 - 229 42 67
e-mailadres: info@noc.nl
3.3.
bepaalt dat de griffier een kopie van dit vonnis aan de deskundigen zal toezenden,
3.4.
bepaalt dat [Eiser] binnen twee weken na datum van dit vonnis (kopieën van) de overige processtukken in tweevoud aan de rechtbank Gelderland, Team kanton en handelsrecht, zittingsplaats Arnhem, civiele roladministratie, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem zal doen toekomen,
3.5.
bepaalt dat Vivat binnen twee weken na datum van dit vonnis als voorschot op de kosten inclusief omzetbelasting van de deskundigen € 13.394,70 ter griffie van deze rechtbank dient te deponeren door voldoening van de nota die het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak zal toesturen,
3.6.
bepaalt dat de griffier onmiddellijk na betaling van dit voorschot de deskundigen hiervan in kennis zal stellen en dat de deskundigen pas dan met hun onderzoek behoeven te beginnen,
3.7.
bepaalt dat de deskundigen binnen twee weken nadat zij bericht hebben gekregen dat het voorschot is gedeponeerd met de partijen een afspraak moeten hebben gemaakt voor een datum en tijdstip waarop het onderzoek zal plaatsvinden en die datum aan de rechtbank moeten hebben doorgegeven, tenzij een dergelijke afspraak vanwege de aard van het onderzoek naar het oordeel van de deskundige(n) niet nodig is,
3.8.
bepaalt dat de deskundigen tijdens het onderzoek met elkaar in overleg moeten treden en elkaars bevindingen bij hun eigen onderzoek moeten betrekken,
3.9.
bepaalt dat indien een partij of de deskundige(n) de aldus afgesproken datum voor het onderzoek wil(len) wijzigen, die partij of de deskundige(n) daartoe een schriftelijk gemotiveerd verzoek moet(en) doen aan de griffie van de rechtbank, met afschrift aan de andere betrokkenen,
3.10.
bepaalt dat de deskundigen zich met vragen over het onderzoek kunnen wenden tot de rechter-commissaris mr. K. van Vlimmeren-van Ommen,
3.11.
bepaalt dat de deskundigen bij het onderzoek de partijen in de gelegenheid moeten stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat de deskundigen in het schriftelijk bericht moeten doen blijken of aan dit voorschrift is voldaan, onder vermelding in dat bericht van de eventueel gemaakte opmerkingen en/of gedane verzoeken,
3.12.
bepaalt dat de deskundigen uiterlijk op 13 oktober 2021 een schriftelijk en ondertekend conceptrapport zullen inleveren ter griffie van deze rechtbank, waarna schriftelijk nadere instructies van de rechtbank zullen volgen over de indiening van de definitieve rapporten en de declaraties van de deskundigen,
3.13.
verwijst de zaak naar de rolzitting van vier weken na de datum waarop de definitieve rapporten ter griffie zijn ingeleverd voor het nemen van een conclusie na deskundigenbericht aan de zijde van [Eiser] ,
3.14.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. van Vlimmeren-van Ommen, mr. T.P.E.E. van Groeningen en mr. M.M. Klaasen en in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2021.