Het verbaast dan ook dat in de schriftuur te lezen valt dat na het bekend worden van het arrest bij de verdachte tijdig cassatie is ingesteld.
HR, 17-09-2019, nr. 18/03024
ECLI:NL:HR:2019:1355
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
17-09-2019
- Zaaknummer
18/03024
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:1355, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 17‑09‑2019; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:905
ECLI:NL:PHR:2019:905, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 09‑07‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:1355
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2019-0311
Uitspraak 17‑09‑2019
Inhoudsindicatie
Medeplegen valsheid in geschrift (art. 225.1 Sr). Ontvankelijkheid cassatieberoep. Op 14-5-2018 is namens verdachte cassatieberoep ingesteld tegen bij verstek gewezen “extract-arrest” Hof van 6-6-2003, terwijl uit stukken volgt dat signalering verdachte op 26-4-2007 is afgehandeld vanwege betekening in persoon, verstekmededeling op 26-10-2007 in persoon is uitgereikt aan verdachte en raadsman van verdachte op 13-10-2008 gratieverzoek heeft ingediend. Cassatieberoep ex art. 432.2 Sv tijdig ingesteld? Verdachte n-o in beroep, nu hem in ieder geval ex art. 366 jo. art. 415 Sv op 26-10-2007 in persoon mededeling van uitspraak van Hof is betekend en beroep niet binnen 14 dagen na betekening van deze mededeling is ingesteld.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 18/03024
Datum 17 september 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 6 juni 2003, nummer 23/003278-01, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
hierna: de verdachte.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft S.B. Kleerekooper, advocaat te Hoenderloo, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot het niet-ontvankelijk verklaren van de verdachte in het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Blijkens de stukken is het beroep in cassatie ingesteld op 15 mei 2018, zodat de verdachte - nu hem in ieder geval op de voet van art. 366 in verbinding met art. 415 Sv op 26 oktober 2007 in persoon de mededeling van de uitspraak van het Hof is betekend en het beroep niet binnen veertien dagen na betekening van deze mededeling is ingesteld - in het beroep niet kan worden ontvangen.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 september 2019.
Conclusie 09‑07‑2019
Inhoudsindicatie
Te laat ingesteld cassatieberoep, verdachte n-o.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 18/03024
Zitting 9 juli 2019
CONCLUSIE
E.J. Hofstee
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
hierna: de verdachte.
De verdachte is blijkens het extract-arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 6 juni 2003 (met rolnummer 23/003278-01) bij verstek wegens “medeplegen van valsheid in geschrift” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 weken met aftrek van het voorarrest.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. S.B. Kleerekooper, advocaat te Hoenderloo, heeft een schriftuur ingediend.
Inleiding
3. Vooropgesteld dient te worden dat volgens HR 6 december 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT57 een ‘extract-arrest’ niet is een arrest dat voldoet aan de ingevolge art. 415 Sv toepasselijke wettelijke eisen, in het bijzonder die van art. 365a in verbinding met art. 138b Sv. Ik meen evenwel dat deze rechtspraak geen consequenties heeft voor het onderhavige geval en licht dit als volgt toe.
Ontvankelijkheid van het cassatieberoep
4. Vanaf 14 april 2004 is sprake geweest van een signaleringsdatum ten einde het arrest van het gerechtshof van 6 juni 2003 aan de verdachte te doen betekenen. Uit de stukken van het geding kan worden afgeleid dat het arrest op 26 april 2007 respectievelijk 26 oktober 2007 aan de verdachte is betekend. Voorts blijkt uit de gedingstukken dat de raadsman van de verdachte op 13 oktober 2008 ter zake van het arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 6 juni 2003 met rolnummer 23/003278-01 namens de verdachte een gratieverzoek heeft ingediend bij (de betreffende dienst van) het Ministerie van Justitie en dat de verdachte daartoe een voorstel heeft gedaan aan dit gerechtshof in het adviesformulier. Uit zowel het gratieverzoek (het beslisschema) als het adviesformulier blijkt dat de verdachte toen reeds ermee bekend was dat voormeld arrest van het hof onherroepelijk was (en is).1.Derhalve heeft zich in de onderhavige zaak een omstandigheid voorgedaan waaruit voortvloeit dat meergenoemd arrest de verdachte reeds op 26 april 2007 respectievelijk 26 oktober 2007 en in ieder geval op 13 oktober 2008 bekend was.
5. Nu het beroep in cassatie pas op 15 mei 2018 is ingesteld, is de verdachte ingevolge art. 432, tweede lid, Sv niet-ontvankelijk in het beroep.
6. Deze conclusie strekt tot het niet-ontvankelijk verklaren van de verdachte in het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 09‑07‑2019