Verdrag betreffende het verbod op en de onmiddellijke actie voor de uitbanning van de ergste vormen van kinderarbeid
Artikel 7
Geldend
Geldend vanaf 19-11-2000
- Bronpublicatie:
17-06-1999, Trb. 2000, 52 (uitgifte: 23-05-2000, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
19-11-2000
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
17-06-1999, Trb. 2000, 52 (uitgifte: 23-05-2000, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
International Labour Organization
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Verdragenrecht
Internationaal strafrecht / Bijzondere onderwerpen
Arbeidsrecht / Bijzondere onderwerpen arbeidsrecht
1.
Elk Lid neemt alle noodzakelijke maatregelen teneinde de doeltreffende tenuitvoerlegging en handhaving te verzekeren van de bepalingen ter uitvoering van dit Verdrag met inbegrip van het voorzien in en de toepassing van strafsancties of, waar van toepassing, andere sancties.
2.
Elk Lid neemt, rekening houdend met het belang van onderwijs voor de uitbanning van kinderarbeid, doeltreffende en aan tijd gebonden maatregelen teneinde:
- a.
de tewerkstelling van kinderen in de ergste vormen van kinderarbeid te voorkomen;
- b.
de noodzakelijke en passende onmiddellijke bijstand te verlenen om kinderen aan de ergste vormen van kinderarbeid te onttrekken en te voorzien in hun resocialisatie en maatschappelijke integratie;
- c.
de toegang te verzekeren tot kosteloos basisonderwijs, en, waar mogelijk en passend, tot beroepsonderwijs voor alle kinderen die aan de ergste vormen van kinderarbeid zijn onttrokken;
- d.
vast te stellen welke kinderen in het bijzonder tot risicogroepen behoren en met hen in contact te treden; en
- e.
rekening te houden met de bijzondere situatie van meisjes.
3.
Elk Lid wijst de bevoegde autoriteit aan die verantwoordelijk is voor de tenuitvoerlegging van de bepalingen ter uitvoering van dit Verdrag.