Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2003/72/EG aanvulling van het statuut van een Europese coöperatieve vennootschap met betrekking tot de rol van de werknemers
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 18-08-2003
- Bronpublicatie:
22-07-2003, PbEU 2003, L 207 (uitgifte: 18-08-2003, regelingnummer: 2003/72/EG)
- Inwerkingtreding
18-08-2003
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
22-07-2003, PbEU 2003, L 207 (uitgifte: 18-08-2003, regelingnummer: 2003/72/EG)
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht / Europees ondernemingsrecht
Richtlijn van de Raad van 22 juli 2003 tot aanvulling van het statuut van een Europese coöperatieve vennootschap met betrekking tot de rol van de werknemers
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 308,
Gezien het voorstel van de Commissie (1),
Gezien het advies van het Europees Parlement (2),
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (3),
Overwegende hetgeen volgt:
- (1)
Voor het verwezenlijken van de doelstellingen van het Verdrag is bij Verordening (EG) nr. 1435/2003 een statuut van een Europese coöperatieve vennootschap (SCE) vastgesteld.
- (2)
Voornoemde verordening strekt ertoe een uniform wettelijk kader te creëren waarbinnen coöperaties en andere lichamen en natuurlijke personen uit verschillende lidstaten de reorganisatie van hun werkzaamheden op Gemeenschapsniveau in coöperatieve vorm kunnen plannen en uitvoeren.
- (3)
Om de sociale doelstellingen van de Gemeenschap naderbij te brengen, moeten er bijzondere voorschriften worden vastgesteld, met name inzake de rol van de werknemers, om ervoor te zorgen dat de oprichting van een SCE niet gepaard gaat met intrekking of inperking van bestaande praktijken aangaande de rol van de werknemers in de lichamen die aan de oprichting van een SCE deelnemen. Dit doel moet worden nagestreefd door de vaststelling van een geheel van regels op dit gebied, ter aanvulling van de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1435/2003.
- (4)
Omdat de hierboven beschreven doelstellingen van de voorgenomen maatregel onvoldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, aangezien het doel is een geheel van voor de SCE geldende regels betreffende de rol van de werknemers vast te stellen, en derhalve gezien de reikwijdte en de weerslag van de voorgenomen maatregel beter op het niveau van de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen vaststellen. Overeenkomstig het in datzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te bereiken.
- (5)
Vanwege de zeer uiteenlopende regels en praktijken die in de lidstaten bestaan met betrekking tot de wijze waarop de vertegenwoordigers van de werknemers betrokken zijn bij de besluitvorming in coöperaties, is het niet raadzaam te voorzien in slechts één model voor de rol van de werknemers in de SCE.
- (6)
Er moet worden gezorgd voor procedures ten behoeve van transnationale informatie en raadpleging in alle gevallen van oprichting van een SCE, met de nodige aanpassingen in het geval van nieuw opgerichte SCE's waarvan de omvang in termen van het aantal werknemers dat zij in dienst hebben, zulks rechtvaardigt.
- (7)
Indien er binnen één of meer van de lichamen die een SCE oprichten medezeggenschapsrechten bestaan, dienen deze rechten in beginsel gevrijwaard te blijven door overdracht op de SCE zodra die opgericht is, tenzij de partijen anders besluiten.
- (8)
De voor alle SCE's geldende concrete procedures voor transnationale informatie en raadpleging, en in voorkomend geval medezeggenschap, van de werknemers moeten bij voorkeur worden vastgelegd door middel van een overeenkomst tussen de betrokken partijen, of, bij gebreke van een overeenkomst, door toepassing van een geheel van aanvullende regels.
- (9)
De lidstaten moeten de keuze hebben de referentievoorschriften voor medezeggenschap niet toe te passen in geval van fusie, gezien de verscheidenheid aan nationale systemen inzake de rol van de werknemers. Voorzover er op het niveau van de deelnemende lichamen medezeggenschapssystemen en -praktijken bestaan, moeten deze gehandhaafd worden door een aanpassing van de regels betreffende de inschrijving.
- (10)
De stemregels in de bijzondere onderhandelingsgroep die de werknemers bij onderhandelingen vertegenwoordigt, in het bijzonder bij het sluiten van overeenkomsten die een geringere mate van medezeggenschap behelzen dan in één of meer van de deelnemende lichamen bestond, moeten in verhouding staan tot het risico dat bestaande medezeggenschapssystemen en -praktijken worden ingetrokken of ingeperkt. Dit risico is groter in geval van oprichting van een SCE door omzetting of fusie dan door oprichting van een geheel nieuwe SCE.
- (11)
Indien de onderhandelingen tussen de vertegenwoordigers van de werknemers en de bevoegde organen van de deelnemende lichamen geen overeenkomst opleveren, moet ervoor worden gezorgd dat er bepaalde referentievoorschriften op de SCE van toepassing zijn, zodra die is opgericht. Die referentievoorschriften moeten borg staan voor effectieve praktijken op het gebied van transnationale informatie en raadpleging van de werknemers, alsmede voor medezeggenschap van de werknemers in de daarvoor in aanmerking komende organen van de SCE indien er vóór de oprichting van de SCE medezeggenschap in de deelnemende lichamen bestond.
- (2)
Wanneer er geen grond bestaat om de bovengenoemde procedures toe te passen op de lichamen die deelnemen aan de oprichting van een geheel nieuwe SCE, wegens hun geringe omvang in termen van het aantal werknemers dat zij in dienst hebben, moet de SCE worden onderworpen aan de nationale voorschriften inzake de rol van de werknemers die gelden in de lidstaat waar de SCE haar statutaire zetel vestigt, onderscheidenlijk in de lidstaten waar zij dochterondernemingen of vestigingen heeft. Dit doet geen afbreuk aan de verplichting van een reeds opgerichte SCE deze procedures toe te passen indien een significant aantal werknemers hierom verzoekt.
- (13)
Er dienen specifieke voorschriften te gelden voor deelneming door de werknemers aan algemene vergaderingen, voorzover de nationale wetgeving dat toelaat. De toepassing van die voorschriften sluit niet de toepassing uit van andere vormen van deelneming zoals bepaald in deze richtlijn.
- (14)
De lidstaten moeten er door middel van passende bepalingen voor zorgen dat, in geval van structurele veranderingen ingevolge de oprichting van een SCE, in voorkomend geval opnieuw kan worden onderhandeld over de regelingen met betrekking tot de rol van de werknemers.
- (15)
Er moet voor worden gezorgd dat de werknemersvertegenwoordigers die in het kader van deze richtlijn handelen bij de uitoefening van hun functie, dezelfde bescherming en waarborgen genieten als werknemersvertegenwoordigers genieten bij of krachtens de nationale wetgeving en/of de praktijken in het land waarin zij hun dienstbetrekking hebben. Zij mogen geen discriminatie, met inbegrip van intimidatie, ondervinden ten gevolge van het rechtmatig uitoefenen van hun activiteiten en moeten voldoende bescherming tegen ontslag en andere tuchtmaatregelen genieten.
- (16)
Het vertrouwelijke karakter van gevoelige informatie dient gevrijwaard te blijven, ook nadat het mandaat van de werknemersvertegenwoordigers is verstreken, en er moet voor worden gezorgd dat het bevoegde orgaan van de SCE mag weigeren inlichtingen bekend te maken indien zulks het functioneren van de SCE ernstig zou belemmeren.
- (17)
Een SCE en haar dochterondernemingen en vestigingen zijn weliswaar onderworpen aan Richtlijn 94/45/EG van de Raad van 22 september 1994 inzake de instelling van een Europese ondernemingsraad of van een procedure in ondernemingen of concerns met een communautaire dimensie ter informatie en raadpleging van de werknemers (4), maar de bepalingen van die richtlijn en de ter uitvoering van die richtlijn in de nationale wetgeving vastgestelde voorschriften dienen niet voor SCE's en hun dochterondernemingen en vestigingen te gelden, tenzij de bijzondere onderhandelingsgroep besluit geen onderhandelingen te beginnen of reeds begonnen onderhandelingen af te breken.
- (18)
De voorschriften van deze richtlijn mogen geen gevolgen hebben voor andere bestaande inspraakrechten en hoeven geen gevolgen te hebben voor andere bestaande vertegenwoordigingsstructuren die ingevoerd zijn bij het Gemeenschapsrecht en nationale wettelijke voorschriften en praktijken.
- (19)
De lidstaten dienen passende maatregelen te nemen bij niet-naleving van de in deze richtlijn omschreven verplichtingen.
- (20)
Het Verdrag voorziet niet in andere voor de vaststelling van deze richtlijn vereiste bevoegdheden dan die van artikel 308.
- (21)
Het waarborgen van de verkregen rechten van werknemers betreffende hun rol in de besluitvorming van ondernemingen is een grondbeginsel en een van de doelstellingen van deze richtlijn. De vóór de oprichting van SCE's bestaande rechten van de werknemers vormen mede het uitgangspunt voor de bepaling van de wijze waarop gestalte zal worden gegeven aan hun inspraakrechten in de SCE (‘voor en na’-beginsel). Deze benadering dient bijgevolg niet alleen van toepassing te zijn op een nieuw op te richten SCE, maar ook bij structurele veranderingen in een reeds opgerichte SCE en op de lichamen die door de gevolgen van de structurele veranderingen worden getroffen. Indien de statutaire zetel van een SCE naar een andere lidstaat wordt verplaatst, blijft derhalve ten minste hetzelfde niveau van rechten inzake de rol van de werknemers van toepassing. Voorts dient, wanneer de drempel inzake de rol van de werknemers na de inschrijving van een SCE wordt bereikt of overschreden, aan die rechten dezelfde invulling te worden gegeven als het geval geweest zou zijn wanneer de drempel was bereikt of overschreden voordat de inschrijving plaatsvond.
- (22)
De lidstaten kunnen bepalen dat vakbondsvertegenwoordigers lid van een bijzondere onderhandelingsgroep kunnen zijn, ongeacht de vraag of zij werknemers zijn van een lichaam dat deelneemt aan de oprichting van een SCE. De lidstaten moeten er in dit verband met name voor kunnen zorgen dat dit recht bestaat in de gevallen waarin vakbondsvertegenwoordigers overeenkomstig de nationale wetgeving het recht hebben lid te zijn van en hun stem uit te brengen in het toezichthoudend of het bestuursorgaan van een vennootschap.
- (23)
De rol van de werknemers en andere aspecten van de betrekkingen tussen de sociale partners zijn in verschillende lidstaten gebaseerd op zowel de nationale wetgeving als de gebruiken, waaronder in dit verband ook collectieve overeenkomsten op diverse nationale, sectorale en/of bedrijfsniveaus dienen te worden verstaan,
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD: