Rb. Zeeland-West-Brabant, 22-05-2013, nr. AWB-11, 3340
ECLI:NL:RBZWB:2013:4083
- Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum
22-05-2013
- Zaaknummer
AWB-11_3340
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZWB:2013:4083, Uitspraak, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 22‑05‑2013; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Wetingang
- Vindplaatsen
Uitspraak 22‑05‑2013
Inhoudsindicatie
Geheimhoudingskamer (11/3340, 11/3898 en 11/3899) In het hoofdgeding zijn een drietal beschikkingen vaststelling in te halen verlies uit buitenlandse activiteiten in geschil. Ten aanzien van een aantal stukken heeft de inspecteur zich op geheimhouding beroepen, terwijl belanghebbende wil dat deze stukken tot de gedingstukken gaan behoren. De geheimhoudingskamer bepaalt dat een aantal stukken alsnog (deels) door de inspecteur moeten worden overgelegd. De (delen van) stukken die geheim mogen blijven, betreffen persoonlijke gegevens van derden, te beoordelen situaties van andere belastingplichtigen die afwijken van de situatie van belanghebbende en passages die zijn doordrenkt van de persoonlijke opvattingen van de schrijver van het stuk. Ten aanzien van laatstbedoelde passages overweegt de geheimhoudingskamer dat de inspecteur in de voorbereiding van een zaak vrij moet zijn om zijn gedachten ten aanzien van zijn procespositie te bepalen.
Partij(en)
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht, enkelvoudige kamer, geheimhoudingskamer
Locatie: Breda
Procedurenummers: AWB 11/3340, 11/3898 en 11/3899,
uitspraak van 22 mei 2013
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in artikel 8:29, derde lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] B.V., gevestigd te [plaats X],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant, kantoor Eindhoven,
de inspecteur.
De in het (hoofd)geding bestreden uitspraken op bezwaar
De uitspraken van de inspecteur van 19 mei 2011 en 13 juli 2011 op de bezwaren van belanghebbende tegen de volgende aan haar afgegeven beschikkingen:
vaststelling in te halen verlies uit buitenlandse activiteiten over de jaren 2002 tot en met 2004, gedagtekend 3 oktober 2008;
vaststelling in te halen verlies uit buitenlandse activiteiten over het jaar 2005, gedagtekend 29 april 2010;
vaststelling in te halen verlies uit buitenlandse activiteiten over het jaar 2006, gedagtekend 4 april 2011.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 mei 2013. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Rotterdam, tot bijstand vergezeld van [gemachtigden] en namens de inspecteur, [gemachtigden].
1. Beslissing
De rechtbank:
- -
bepaalt dat de beperkte kennisneming van de stukken met de nummers 6, 7, 7A, 8, 11, 20, 21 en 23 gerechtvaardigd is;
- -
bepaalt dat de stukken met de nummers 16 en 22 volledig openbaar dienen te worden gemaakt;
- -
bepaalt dat de stukken 5 en 19, overeenkomstig het overwogene in 2.11, 2.15 en 2.25, gedeeltelijk openbaar dienen te worden gemaakt;
- -
gelast dat de inspecteur binnen vier weken na dagtekening van deze uitspraak, met inachtneming van wat hiervoor is beslist, geschoonde stukken aan de rechtbank overlegt;
- -
houdt iedere verdere beslissing aan.
2. Gronden
2.1.
De meervoudige belastingkamer heeft het onderzoek ter zitting van 12 maart 2013, in de zaken met de procedurenummers 11/3340, 11/3898 en 11/3899, gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd. Ter zitting heeft de rechtbank meegedeeld dat zij voorlopig van mening is dat alle stukken, zoals genoemd in de index van het dossier van de inspecteur, aangemerkt kunnen worden als op de zaak betrekking hebbende stukken als bedoeld in artikel 8:42 van de Awb. Dit betekent dat de inspecteur de stukken met de nummers 5 tot en met 8, 11, 16 en 19 tot en met 23 (nummering van de index van het dossier van de inspecteur) alsnog dient te overleggen.
2.2.
Bij brieven van 13 maart 2013 heeft de meervoudige belastingkamer van de rechtbank partijen geïnformeerd dat zij besloten heeft de zaken te verwijzen naar de geheimhoudingskamer.
Artikel 8:42 van de Awb
2.3.
De geheimhoudingskamer onderschrijft het in 2.1 bedoelde (voorlopig) oordeel van de meervoudige belastingkamer. Het begrip op de zaak betrekking hebbende stukken als bedoeld in artikel 8:42 van de Awb, moet ruim worden uitgelegd en in zijn algemeenheid moet aan een verzoek van een belastingplichtige om een bepaald stuk te overleggen tegemoet worden gekomen als dit stuk van enig belang kan zijn geweest voor de besluitvorming in zijn zaak (vergelijk: Hoge Raad 25 april 2008, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder LJN: BA3823). Op de zaak betrekking hebbende stukken zijn met name stukken die de inspecteur bij het voorbereiden of nemen van een besluit heeft geraadpleegd of die zich op dat moment in het dossier bevonden en betrekking hebben op belanghebbende.
2.4.
Naar het oordeel van de geheimhoudingskamer betekent het overwogene in 2.3 niet dat elk stuk in de zin van artikel 8:42 van de Awb relevant moet zijn geweest voor het afgeven van de onderhavige beschikkingen. Alle in 2.1 bedoelde stukken bevonden zich in het dossier over belanghebbende en hadden, direct of indirect, betrekking op de in het onderhavige geval door de inspecteur te beoordelen situatie. Hierdoor zouden alle in2.1 bedoelde stukken relevant kunnen zijn voor de besluitvorming in de zaken van belanghebbende. De omstandigheid dat een deel van deze stukken ziet op andere belastingplichtigen, doet aan dat oordeel niet af. De geheimhoudingskamer ziet, los van eventuele geheimhoudingsaspecten, geen reden waarom in dit geval zou moeten worden afgezien van het overleggen van de in 2.1 bedoelde stukken.
Artikel 8:29 van de Awb
2.5.
Artikel 8:29 van de Awb luidt, voor zover van belang, als volgt:
“1. Partijen die verplicht zijn inlichtingen te geven dan wel stukken over te leggen, kunnen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, het geven van inlichtingen dan wel het overleggen van stukken weigeren of de bestuursrechter mededelen dat uitsluitend hij kennis zal mogen nemen van de inlichtingen onderscheidenlijk de stukken.
(…)
3. De bestuursrechter beslist of de in het eerste lid bedoelde weigering onderscheidenlijk de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is.
(…)”
2.6.
De inspecteur heeft de in 2.1 bedoelde stukken in ongeschoonde (behoudens de doorhaling van enkele personalia van collega’s en andere belastingplichtigen) versie aan de geheimhoudingskamer overgelegd. Hij heeft zich daarbij beroepen op het bepaalde in artikel 8:29 van de Awb. Hij stelt dat alle in 2.1 bedoelde stukken zijn gebruikt bij de vorming van zijn gedachten over de onderhavige situatie en dat dit proces in vrijheid moet kunnen geschieden om tot een gewogen oordeel te kunnen komen.
2.7.
De geheimhoudingskamer heeft, met toepassing van artikel 8:29 van de Awb, kennis genomen van de in 2.1 bedoelde stukken en heeft deze onderworpen aan een afweging van het belang van belanghebbende bij (on)beperkte kennisneming daarvan tegenover (mogelijk) zwaarwichtige redenen van de inspecteur om daaraan beperkingen te stellen. Slechts indien de door de inspecteur aangevoerde redenen aanzienlijk zwaarder wegen dan het belang van belanghebbende, is sprake van een gerechtvaardigd belang van de inspecteur bij geheimhouding.
2.8.
De inspecteur heeft zich ten aanzien van de in 2.1 bedoelde stukken beroepen op volledige geheimhouding daarvan. De geheimhoudingskamer overweegt dat de in 2.7 omschreven belangenafweging kan meebrengen dat gedeelten van de in 2.1 bedoelde stukken moeten worden overgelegd.
Ten aanzien van de stukken
2.9.
De geheimhoudingskamer zal in het onderstaande de, bij partijen genoegzaam bekend zijnde, nummering van de stukken aanhouden zoals opgenomen in de index van het dossier van de inspecteur.
Stuk 5
2.10.
Ter zitting heeft de inspecteur er op gewezen dat in dit interne memo delen staan die betrekking hebben op een andere belastingplichtige en een specifieke andere te beoordelen situatie. Verder wijst hij er op dat het een concept stuk betreft.
2.11.
De geheimhoudingskamer overweegt dat in de aanhef van dit interne memo, in de eerste, de tweede, de vijfde en de zesde regel, namen van personen staan die niet weggelakt zijn. Naar het oordeel van de geheimhoudingskamer weegt het belang van de inspecteur bij geheimhouding van de persoonlijke gegevens van collega’s aanzienlijk zwaarder dan het belang van belanghebbende bij bekendmaking daarvan. De geheimhoudingskamer neemt daarbij in aanmerking dat deze gegevens voor de zaken van belanghebbende nauwelijks of geen toegevoegde waarde hebben en dat de bescherming van persoonsgegevens een zwaarwegend belang is. Naar het oordeel van de geheimhoudingskamer mogen de namen, als persoonlijke gegevens van derden, geheim blijven. De namen mogen door de inspecteur, door middel van weglakken, uit het memo worden verwijderd.
2.12.
De geheimhoudingskamer overweegt verder dat het interne memo, na de aanhef daarvan, bestaat uit gedeelten tekst waarin de auteur van het memo de bij een andere belastingplichtige te beoordelen situatie (die afwijkt van de situatie bij belanghebbende) schetst en daarover een inhoudelijke uiteenzetting geeft (hierna: deel 1) en uit gedeelten tekst waarin uit rechtspraak en literatuur wordt geciteerd (hierna: deel 2).
2.13.
Naar het oordeel van de geheimhoudingskamer weegt het belang van de inspecteur bij geheimhouding van deel 1 aanzienlijk zwaarder dan het belang van belanghebbende bij bekendmaking daarvan. De geheimhoudingskamer neemt daarbij het volgende in aanmerking. Belanghebbende heeft niet of nauwelijks belang bij kennisneming van een afwijkende casus. Het memo is buitendien niet definitief. En deel 1 is doorspekt van persoonlijke opvattingen van de opsteller van het memo. De geheimhoudingskamer overweegt dat de inspecteur in de voorbereiding van een zaak vrij moet zijn om zijn gedachten ten aanzien van zijn procespositie te bepalen. Naar het oordeel van de geheimhoudingskamer mag deel 1 geheim blijven en mag dit deel door de inspecteur, door middel van weglakken, uit het memo worden verwijderd.
2.14.
Naar het oordeel van de geheimhoudingskamer kan ten aanzien van deel 2 niet worden gezegd dat het belang van de inspecteur bij geheimhouding daarvan aanzienlijk zwaarder weegt dan het belang van belanghebbende bij bekendmaking daarvan. De geheimhoudingskamer neemt daarbij in aanmerking dat (citaten uit) rechtspraak en literatuur openbaar zijn en dat de inspecteur in het geheel geen belang kan hebben bij geheimhouding daarvan. Belanghebbende kan wel belang hebben bij kennisneming van deel 2. De geheimhoudingskamer draagt de inspecteur dan ook op deel 2 openbaar te maken.
2.15.
Het overwogene in 2.11, 2.13 en 2.14 brengt mee dat het weglakken in het interne memo als volgt geschiedt (de geheimhoudingskamer hanteert daarbij de nummering uit het memo):
alle namen in de aanhef mogen worden weggelakt;
nr. 1 en nr. 2 mogen volledig worden weggelakt;
- -
in nr. 3 mag, op pagina 2, de eerste regel worden weggelakt tot “Saracreek”;
- -
in nr. 3 mag, op pagina 3, alle tekst worden weggelakt tot het gedeelte (onder Ad b.) “Aan het Belgische”;
- -
in nr. 4 mag, op pagina 3, de eerste alinea, dus tot de tekst “In NDFR”, worden weggelakt;
- -
in nr. 4 mag het laatste gedeelte, dat begint op pagina 4 na het citaat van bladzijde 303, worden weggelakt;
- -
in nr. 5 mag, op pagina 5, de eerste zin (3 regels) van de eerste alinea worden weggelakt;
- -
in nr. 5 mag, op pagina 8, de laatste alinea, dus na “Einde citaat”, worden weggelakt;
- -
in nr. 6 mogen, op pagina 8, de eerste 2 zinnen van de eerste alinea, dus tot “Ik citeer eerst”, worden weggelakt;
- -
in nr. 6 mag, op pagina 8, de derde alinea (bestaande uit 1 zin), beginnend na “van dubbele belasting verleent.”, worden weggelakt;
- -
in nr. 6 mag, op pagina 10 en 11, alle tekst die niet schuin gedrukt is worden weggelakt;
- -
in de nrs. 7 tot en met 10 mag alle tekst die niet schuin gedrukt is worden weggelakt;
- -
de nrs. 11 en 12 mogen volledig worden weggelakt.
De stukken 6, 7 en 7A
2.16.
Ter zitting heeft de inspecteur er op gewezen dat dit interne memo’s zijn die deels handelen over een andere situatie dan die van belanghebbende en die onderdeel uitmaken van of hebben bijgedragen tot de vorming van zijn gedachten, welk proces in vrijheid moet kunnen geschieden om tot een gewogen oordeel te kunnen komen.
2.17.
Naar het oordeel van de geheimhoudingskamer weegt het belang van de inspecteur bij geheimhouding van de stukken 6, 7 en 7A aanzienlijk zwaarder dan het belang van belanghebbende bij bekendmaking daarvan. De geheimhoudingskamer neemt daarbij in aanmerking dat dit interne stukken zijn die, voor zover deze al niet zien op een situatie die afwijkt van die van belanghebbende, doorspekt zijn van persoonlijke opvattingen van de opsteller daarvan. De geheimhoudingskamer overweegt dat de inspecteur in de voorbereiding van een zaak vrij moet zijn om zijn gedachten ten aanzien van zijn procespositie te bepalen. Naar het oordeel van de geheimhoudingskamer mogen de stukken 6, 7 en 7A volledig geheim worden gehouden.
Stuk 8
2.18.
Ter zitting heeft de inspecteur er op gewezen dat dit twee e-mail berichten zijn van een collega, dat daarin de naam van een andere belastingplichtige voorkomt, dat deze e-mailberichten handelen over een andere situatie dan die van belanghebbende en dat er persoonlijke afwegingen in staan die hij heeft gebruikt bij de vrije vorming van zijn gedachten over de situatie van belanghebbende.
2.19.
Naar het oordeel van de geheimhoudingskamer weegt het belang van de inspecteur bij geheimhouding van stuk 8 aanzienlijk zwaarder dan het belang van belanghebbende bij bekendmaking daarvan. De geheimhoudingskamer neemt daarbij het volgende in aanmerking. Deze gegevens hebben voor de zaken van belanghebbende nauwelijks of geen toegevoegde waarde, mede nu deze een andere belastingplichtige betreffen en handelen over een andere situatie. De privacy van de andere belastingplichtige, wiens naam in stuk 8 wordt genoemd, is een zwaarwegend belang. De e-mailberichten zijn een weergave van de persoonlijke opvattingen van de opsteller daarvan. De geheimhoudingskamer overweegt dat de inspecteur in de voorbereiding van een zaak vrij moet zijn om zijn gedachten ten aanzien van zijn procespositie te bepalen. Naar het oordeel van de geheimhoudingskamer mag stuk 8 volledig geheim worden gehouden.
Stuk 11
2.20.
Ter zitting heeft de inspecteur er op gewezen dat dit een conceptbrief is van een andere inspecteur aan een andere belastingplichtige, over een situatie die afwijkt van die van belanghebbende en dat hij delen van die brief niet heeft gebruikt bij de totstandkoming van zijn gedachten over de zaken van belanghebbende.
2.21.
Naar het oordeel van de geheimhoudingskamer weegt het belang van de inspecteur bij geheimhouding van stuk 11 aanzienlijk zwaarder dan het belang van belanghebbende bij bekendmaking daarvan. De geheimhoudingskamer neemt daarbij het volgende in aanmerking. In stuk 11 staan, op pagina 1, drie namen en een deel van een telefoonnummer (in de versie die de geheimhoudingskamer heeft ontvangen al weggelakt). Ten aanzien van deze gedeelten verwijst de rechtbank naar het overwogene in 2.11. Verder betreft stuk 11 geen definitieve versie en heeft het betrekking op een andere belastingplichtige, die in een andere situatie verkeert dan belanghebbende. Naar het oordeel van de geheimhoudingskamer mag stuk 11 volledig geheim worden gehouden.
Stuk 16
2.22.
Ter zitting heeft de inspecteur er op gewezen dat dit een e-mail bericht aan een collega is, over een andere belastingplichtige die in een situatie verkeert die afwijkt van die van belanghebbende.
2.23.
Naar het oordeel van de geheimhoudingskamer weegt het belang van de inspecteur bij geheimhouding van stuk 16 niet aanzienlijk zwaarder dan het belang van belanghebbende bij bekendmaking daarvan. De geheimhoudingskamer neemt daarbij in aanmerking dat dit e-mailbericht weliswaar aan een collega is gestuurd, maar inhoudelijk een zakelijke weergave van de situatie van belanghebbende zelf betreft, waarin geen inzicht wordt gegeven in de (vrije) gedachtegang van de inspecteur. Naar het oordeel van de geheimhoudingskamer dient stuk 16 volledig openbaar te worden gemaakt.
Stuk 19
2.24.
Ter zitting heeft de inspecteur er op gewezen dat dit een e-mail bericht aan een collega is, waarbij hij stukken toestuurt die al tot de stukken van het geding behoren.
2.25.
Naar het oordeel van de geheimhoudingskamer weegt het belang van de inspecteur bij geheimhouding van stuk 16 (voor het overgrote gedeelte daarvan) niet aanzienlijk zwaarder dan het belang van belanghebbende bij bekendmaking daarvan. De geheimhoudingskamer neemt daarbij in aanmerking dat dit e-mailbericht weliswaar aan een collega is gestuurd, maar inhoudelijk een zakelijke weergave van de situatie van belanghebbende zelf betreft, waarin geen inzicht wordt gegeven in de (vrije) gedachtegang van de inspecteur. De geheimhoudingskamer overweegt dat dit nadrukkelijk anders ligt voor het gedeelte tekst dat in de tweede alinea, welke begint met de woorden “Bijgevoegd vindt je mijn motivering”, tussen haakjes is geplaatst. Dit gedeelte mag worden weggelakt. Naar het oordeel van de geheimhoudingskamer dient stuk 19 voor het overige volledig openbaar te worden gemaakt.
De stukken 20 en 21
2.26.
Ter zitting heeft de inspecteur er op gewezen dat dit interne e-mailberichten zijn, waarin persoonlijke opvattingen staan, welke onderdeel uitmaken van of hebben bijgedragen tot de vorming van zijn gedachten, welk proces in vrijheid moet kunnen geschieden om tot een gewogen oordeel te kunnen komen.
2.27.
Naar het oordeel van de geheimhoudingskamer weegt het belang van de inspecteur bij geheimhouding van de stukken 20 en 21 aanzienlijk zwaarder dan het belang van belanghebbende bij bekendmaking daarvan. De geheimhoudingskamer overweegt dat de inspecteur in de voorbereiding van een zaak vrij moet zijn om zijn gedachten ten aanzien van zijn procespositie te bepalen. Naar het oordeel van de geheimhoudingskamer mogen de stukken 20 en 21 volledig geheim worden gehouden.
Stuk 22
2.28.
Ter zitting heeft de inspecteur nader geconcludeerd dat er geen gewichtige redenen zijn om dit stuk niet integraal in te brengen.
2.29.
Naar het oordeel van de geheimhoudingskamer dient stuk 22, nu zij het in 2.28 weergegeven nader standpunt van de inspecteur onderschrijft, volledig openbaar te worden gemaakt.
Stuk 23
2.30.
Ter zitting heeft de inspecteur er op gewezen dat dit stuk niet alleen een weergave is van een telefoongesprek met de gemachtigde van belanghebbende, maar dat hij hierin ook direct reageert op het besprokene en dat hij vrij moet kunnen zijn bij het vormen van zijn gedachten.
2.31.
Naar het oordeel van de geheimhoudingskamer weegt het belang van de inspecteur bij geheimhouding van stuk 23 aanzienlijk zwaarder dan het belang van belanghebbende bij bekendmaking daarvan. De geheimhoudingskamer overweegt dat de inspecteur in de voorbereiding van een zaak vrij moet zijn om zijn gedachten ten aanzien van zijn procespositie te bepalen. Naar het oordeel van de geheimhoudingskamer mag stuk 23 volledig geheim worden gehouden.
2.32.
Gelet op het vorenstaande is beslist als eerder vermeld. Iedere verdere beslissing, waaronder die over een eventuele proceskostenvergoeding, is aangehouden.
Deze uitspraak is gedaan op 22 mei 2013 door mr. W. Brouwer, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. I. van Wijk, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Tegen deze tussenuitspraak kan niet eerder beroep worden ingesteld dan tegelijk met het hoger beroep tegen de einduitspraak.