De voetnoten heb ik weggelaten.
HR, 20-09-2022, nr. 21/03188
ECLI:NL:PHR:2022:833
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
20-09-2022
- Zaaknummer
21/03188
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2022:833, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 20‑09‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:1594
Conclusie 20‑09‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Caribische zaak. Art. 11 Landsverordening melding ongebruikelijke transacties. Motiveringsklacht over niet onverwijld doen van melding. Conclusie strekt tot verwerping. Samenhang met 21/03190 en 21/03193.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer21/03188 C
Zitting 20 september 2022
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: de verdachte.
Inleiding
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: het Hof) heeft bij vonnis van 21 januari 2021 het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (hierna: het Gerecht) van 11 april 2019, voor zover aan het oordeel van het Hof onderworpen, bevestigd met aanvulling van gronden. Bij laatstgenoemd vonnis is de verdachte wegens “opzettelijk handelen in strijd met het bepaalde bij artikel 11 van de Landsverordening melding ongebruikelijke transacties, strafbaar gesteld bij artikel 23, lid 1, van deze Landsverordening, begaan door een rechtspersoon” veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van NAf 3.500,-, met een proeftijd van twee jaren.
Er bestaat samenhang met de zaken 21/03190 en 21/03193. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
Namens de verdachte heeft C.W. Noorduyn, advocaat te Den Haag, één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel
4. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring van het niet onverwijld doen van de melding van de ongebruikelijke transactie ontoereikend is gemotiveerd, mede in aanmerking genomen hetgeen namens de verdachte daaromtrent naar voren is gebracht. Aangevoerd wordt dat uit hetgeen namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, volgt dat zij zich steeds op het standpunt heeft gesteld dat door de rechtspersoon wel degelijk “onverwijld” een melding van de transactie van 17 augustus 2017 is gedaan, “te weten op het moment dat het de rechtspersoon duidelijk werd en kon worden dat deze transactie als ongebruikelijk viel te kwalificeren”. Volgens de steller van het middel valt uit de bewijsvoering van het Hof “evenwel niet af te leiden dat en waarom het heeft vastgesteld dat sprake is van een niet onverwijld gedane melding.”
5. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 6 en 12 november 2020 blijkt dat de verdediging bij gelegenheid van pleidooi het woord heeft gevoerd zoals is opgenomen in de ter terechtzitting overgelegde pleitnota. Deze pleitnota houdt over de transactie van 17 augustus 2017 onder meer het volgende in:
“Vanaf 1 mei 2016 moet een transactie gebaseerd op de Ministeriele regeling houdende vaststellling indicatoren bedoeld in artikel 10 Landsverordening MOT (inwerking 1/5/2016) onder meer worden gemeld als:
a. Deze aan politie of justitie is gemeld;
b. Het een contante transactie betreft van Naf 25,000,- of meer, waarbij van belang is dat met contant gelijkgesteld is credit card / cheque / debit card / travellers cheque en bank/postwissel;
c. Girale transactie betreft van Naf 500.000,- of meer.
In het kader van deze wijziging zal transactie 8 worden besproken
Transactie 8
• Een op of omstreeks 17 augustus 2017 voorgenomen en/of verrichtte ongebruikelijk transactie van US$ 16,000 (tegenwaarde in Naf 28,640,-) betreffende een cheque onttrekking van de [verdachte] bankrekening met nummer [001] .
[…]
Gesteld kan worden dat gebaseerd op de gewijzigde wetgeving deze cheque gemeld had moeten worden. Dit is door [verdachte] [hiermee wordt hier en hierna gedoeld op de medeverdachte [A] N.V., DP] alsnog direct gedaan op het moment dat [verdachte] en haar directie op de hoogte kwam van de gewijzigde wetgeving.
[verdachte] , de Stichting en hun directeuren waren absoluut niet op de hoogte van de betreffende wetswijziging en hebben daarvan pas tijdens de verhoren eind 2017 en begin 2018 kennis gekregen. Het FIU heeft deze wetswijziging op geen enkele wijze gecommuniceerd met de doelgroep die hiervan op de hoogte moet zijn. Er is geen voorlichtingsbijeenkomst geweest noch heeft er publicatie plaatsgehad in de media. Ook heeft er geen informatie gestaan op de website van de FIU.
[verdachte] staat geregistreerd bij de FIU. Het zou toch voor de hand liggen dat de FIU de bij haar geregistreerde entiteiten op zijn minst informeert over dergelijke belangrijke wijzigingen. Daarnaast mag het verwacht worden dat de community wordt geïnformeerd over dergelijke belangrijke wijzigingen. Hoe verwacht men anders dat het bedrijfsleven gaat voldoen aan de gewijzigde meldingsplicht!
Nogmaals [verdachte] en haar directie zijn op geen enkele wijze op de hoogte gesteld van de wijzigingen in de meldingsplicht.
Dit blijkt ook uit de verklaringen die [betrokkene 1] en [betrokkene 2] hebben afgelegd bij het TBO, waar zij onder meer hebben verklaard:
[betrokkene 1] , 7 januari 2018 , pagina 363:
Cheques en contacten worden gelijkgetrokken, wist u dat?
Nee dat wist ik niet.
Verbalisant leest het artikel voor.
Ik was hier totaal niet van op de hoogte.
[…]
De Eerste Rechter stelt dat ‘een ieder geacht wordt de wet te kennen’. In de praktijk werkt dat niet zo en zeker niet als de verantwoordelijke instanties niet adequaat bereikbaar zijn, informatie verstrekken of communiceren.
Op het moment dat [verdachte] en haar directie op de hoogte kwamen van de wijziging heeft [betrokkene 2] per omgaande contact opgenomen met de FIU omtrent het alsnog melden van transacties die onder de wetswijziging vielen.
[…]
De voornoemde transactie van de cheque van US$ 16,000.-- is zo spoedig mogelijk alsnog gemeld via het meldings systeem dat [betrokkene 2] met goedkeuring van en in overleg met het FIU hanteerde. Hiermee was dus voldaan aan de meldplicht en er dus niet langer sprake was van een handelen in strijd met de Landsverordening MOT (zo die er al was). Het feit dat de melding (alsnog) op correcte wijze is geschied levert een vervolgingsuitsluitingsgrond op. Uitdrukkelijk zij verwezen naar HR 10 februari 2015-HR 2015-253 [ik lees: ECLI:NL:HR:2015:253, DP].”
6. De door het Hof bevestigde bewezenverklaring houdt in dat:
“ [verdachte] op 17 augustus 2017, te Sint Maarten, als degene die beroeps- of bedrijfsmatig een dienst verricht, als bedoeld in art. 1 van de Landsverordening Melding Ongebruikelijke Transacties, opzettelijk in strijd met de verplichting geformuleerd in art. 11 Landsverordening Melding Ongebruikelijke Transacties, een verrichte ongebruikelijke transactie, niet onverwijld nadat het ongebruikelijke karakter van deze transactie bekend is geworden heeft gemeld aan het meldpunt/de Financial Intelligence Unit, immers heeft [A] N.V. (hierna [verdachte] ) en [verdachte] (hierna [verdachte] ) opzettelijk geen melding gedaan van:
- een op 17 augustus 2017 verrichte ongebruikelijke transactie van USD 16.000,--, tegenwaarde in Nafl. 28.640 --, betreffende een cheque onttrekking van de [verdachte] bankrekening met nummer [001] , (PV283922-p.4 en OPV-p.13).”
7. De door het Hof overgenomen bewijsoverwegingen van het Gerecht houden onder meer het volgende in:
“Transactie van 17 augustus 2017
Met betrekking tot het niet - onverwijld - melden van deze transactie heeft de verdediging aangevoerd dat de transactie niet is gemeld omdat verdachte, [verdachte] en haar directie niet op de hoogte waren van de gewijzigde wet- en regelgeving. Het Gerecht verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe dat een ieder geacht wordt de wet te kennen. Met betrekking tot verdachte en [verdachte] en haar directie geldt een nog sterkere verplichting daartoe, gelet op de aard van de door [verdachte] en verdachte verrichte diensten en gelet op het feit dat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] reeds eerder in een strafzaak waren betrokken wegens soortgelijke feiten. Het had op de weg van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] gelegen zich ervan te blijven vergewissen dat zij op de hoogte waren van de meest recente wet- en regelgeving zodat zij namens [verdachte] en verdachte aan hun wettelijke verplichtingen konden voldoen. Dat de website van de FIU al dan niet op momenten niet goed werkte, zoals door de verdediging is aangevoerd, doet aan die verantwoordelijkheid in het geheel niet af.
De in deze periode geldende Regeling bepaalt onder art. 1 sub a dat een cheque als contante transactie wordt gezien, terwijl in art. 2 lid 1 onder d is bepaald dat alle contante transacties van Naf 25.000,-- of tegenwaarde in vreemde valuta moeten worden gemeld. Deze transactie had dan ook gemeld moeten worden.
Het Gerecht verwerpt het door de verdediging gevoerde verweer dat sprake is van een vervolgingsuitsluitingsgrond, nu namens verdachte, zo spoedig mogelijk nadat de Stichting en haar directie van de nieuwe regelgeving op de hoogte waren geraakt, de transactie alsnog is gemeld. Het arrest waarop de verdediging zich beroept, ziet op WEL onverwijld gemelde transacties, die, gelet op art. 14 van de Landsverordening, niet kunnen dienen als grondslag voor een opsporingsonderzoek of een vervolging, of als bewijs ter zake van een tenlastelegging wegens witwassen of een hieraan ten grondslag liggend misdrijf, of het financieren van terrorisme van degene die deze gegevens of inlichtingen heeft verstrekt. Anders dan de verdediging meent, houdt genoemd art. 14 van de Landsverordening niet in dat het recht tot vervolging wegens handelen in strijd met art. 11 van de Landsverordening melding ongebruikelijke transacties komt te vervallen zodra een ten onrechte niet onverwijld gemelde transactie alsnog wordt gemeld.”1.
8. Anders dan de steller van het middel, heeft het Hof het door de verdediging in hoger beroep gevoerde verweer kennelijk niet zo opgevat dat het inhoudt dat er wel degelijk onverwijld is gemeld omdat er een melding is gedaan toen de rechtspersoon duidelijk werd dat de transactie van 17 augustus 2017 als ongebruikelijk te kwalificeren viel omdat het een transactie betrof van USD 16.000,-- met een tegenwaarde van Nafl. 28.640,-- betreffende een cheque. Het Hof heeft in hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd twee afzonderlijke verweren gelezen, te weten (i) dat de transactie niet onverwijld is gemeld omdat de verdachte, [verdachte] en haar directie niet op de hoogte waren van de gewijzigde wet- en regelgeving en (ii) dat het zo spoedig mogelijk melden van de transactie nadat zij van de nieuwe regelgeving op de hoogte was geraakt, een vervolgingsuitsluitingsgrond oplevert. Ik merk daarbij op dat de uitleg van een verweer is voorbehouden aan de feitenrechter en dat de uitleg van het Hof, gelet op hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd, niet onbegrijpelijk is.2.
9. Voor zover het middel betoogt dat de bewezenverklaring ontoereikend is gemotiveerd omdat het Hof niet is ingegaan op het verweer dat de transactie weldegelijk onverwijld is gemeld, mist het aldus feitelijke grondslag.
10. Voor zover wordt geklaagd dat uit de bewijsmiddelen en de bewijsoverwegingen van het Hof niet kan worden afgeleid dat en waarom sprake is van een niet onverwijld gedane melding, geldt dat het Hof ten aanzien van de transactie van 17 augustus 2017 heeft vastgesteld dat op grond van de in die periode geldende Regeling een cheque als contante transactie wordt gezien, terwijl alle contante transacties van Naf 25.000,-- of een tegenwaarde in vreemde valuta moeten worden gemeld. Op grond daarvan heeft het Hof vastgesteld dat de transactie van 17 augustus 2017 door de verdachte gemeld had moeten worden. In deze overweging ligt besloten dat het Hof van oordeel is dat die melding niet onverwijld heeft plaatsgevonden. Verder heeft het Hof het verweer dat de transactie niet onverwijld is gemeld omdat de verdachte, [verdachte] en haar directie niet op de hoogte waren van de gewijzigde regels, niet onbegrijpelijk verworpen met de overweging dat iedereen – zeker een rechtspersoon als de verdachte die zich bezighoudt met financiële transacties – wordt geacht de wet te kennen. Daarbij merk ik op dat de gewijzigde regelgeving was gepubliceerd in het Afkondigingsblad Sint Maarten 2016, jaargang 2016, nr. 12. De bewezenverklaring van het niet onverwijld doen van de melding van de ongebruikelijke transactie van 17 augustus 2017 is daarmee toereikend door het Hof gemotiveerd.
11. Het middel faalt.
Slotsom
12. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
13. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
14. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 20‑09‑2022
A.J.A van Dorst & M.J. Borgers, Cassatie in strafzaken, Deventer: Wolters Kluwer 2022, p. 283.