RvdW 2019/421
Opzegbaarheid duurovereenkomst; ontbreken wettelijke of contractuele regeling opzegging; voldoende zwaarwegende grond vereist?; heffing precariobelasting voldoende grond?; onderscheid wederpartij en andere vennootschap.
HR 29-03-2019, ECLI:NL:HR:2019:446
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
29 maart 2019
- Magistraten
Mrs. C.A. Streefkerk, M.V. Polak, T.H. Tanja-van den Broek, C.E. du Perron, M.J. Kroeze
- Zaaknummer
17/05810
- Conclusie
A-G mr. E.B. Rank-Berenschot
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht / Algemeen
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2019:446, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 29‑03‑2019
ECLI:NL:PHR:2019:66, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 25‑01‑2019
Beroepschrift, Hoge Raad, 09‑02‑2018
Beroepschrift, Hoge Raad, 11‑12‑2017
- Wetingang
Art. 6:248 BW
Essentie
Opzegbaarheid duurovereenkomst; ontbreken wettelijke of contractuele regeling opzegging; voldoende zwaarwegende grond vereist?; heffing precariobelasting voldoende grond?; onderscheid wederpartij en andere vennootschap.
Samenvatting
De overeenkomsten van 1923 en 1976 voor onbepaalde tijd die geen wettelijke of contractuele regeling van de opzegging bevatten, zijn in beginsel opzegbaar. Volgens vaste rechtspraak kunnen op grond van art. 6:248 lid 1 BW de eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de aard en inhoud van de overeenkomsten en de omstandigheden van het geval meebrengen dat opzegging slechts mogelijk is indien daarvoor een voldoende zwaarwegende grond bestaat. Nu in de overeenkomsten ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.