type:coll:
Rb. Amsterdam, 18-07-2018, nr. C/13/631678 / HA ZA 17-673
ECLI:NL:RBAMS:2018:4933
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
18-07-2018
- Zaaknummer
C/13/631678 / HA ZA 17-673
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2018:4933, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 18‑07‑2018; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 18‑07‑2018
Inhoudsindicatie
Is rechtspersoon aan te merken als zelfstandig onderdeel van een kerkgenootschap als bedoeld in artikel 2:2 BW?
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/631678 / HA ZA 17-673
Vonnis van 18 juli 2018
in de zaak van
het rechtspersoonlijkheid bezittend kerkgenootschap
BISDOM HAARLEM-AMSTERDAM,
gevestigd te Haarlem,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen
1. de stichting
STICHTING HET ROOMSCH CATHOLIJK MAAGDENHUIS,
gevestigd te Amsterdam,
2. [gedaagde sub 2],
3. [gedaagde sub 3],
4. [gedaagde sub 4],
5. [gedaagde sub 5],
6. [gedaagde sub 6],
7. [gedaagde sub 7],
allen domicilie gekozen hebbende te [woonplaats] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. J. Fleming te Amsterdam.
Eiseres in conventie zal hierna het Bisdom genoemd worden. Gedaagde in conventie onder 1 zal het Maagdenhuis genoemd worden en de gedaagden onder 2 tot en met 7 zullen gezamenlijk de bestuursleden genoemd worden. Gedaagden 1 tot en met 7 worden gezamenlijk aangeduid met het Maagdenhuis c.s.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding van 28 juni 2017, met producties;
- -
de conclusie van antwoord in conventie, tevens voorwaardelijke conclusie van eis in reconventie, met producties;
- -
het tussenvonnis van 24 januari 2018, waarbij de zaak naar de rol is verwezen voor conclusie van antwoord in reconventie en een datum is bepaald voor de comparitie van partijen;
- -
de conclusie van antwoord in reconventie, tevens houdende vermindering van eis, met producties;
- -
het proces-verbaal van comparitie van 31 mei 2018 en de daarin genoemde stukken;
- -
de brief van 19 juni 2018 van het Bisdom met opmerkingen over het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. (
De rechtsvoorganger van) het Maagdenhuis is in 1570 door twee katholieke vrouwen opgericht als weeshuis voor Rooms Katholieke weesmeisjes in Amsterdam. In 1953 is het Maagdenhuis instandhouding van het weeshuis gestaakt. Het gebouw aan het [adres 1] in [plaats 1] , waar het weeshuis was gelegen, is verkocht. Sindsdien kent het Maagdenhuis charitatieve doelstellingen.
2.2.
In 1910 heeft het Maagdenhuis een (eerste) huishoudelijk reglement opgesteld. In 1932 is dit reglement herzien. In 1959 zijn de statuten van het Maagdenhuis voor het eerst op schrift gesteld. De statuten zijn nadien gewijzigd in 1962 en 1970. De laatste statutenwijziging vond plaats in 1983. Voorafgaand aan deze laatste statutenwijziging zijn er meerdere overleggen geweest tussen het Maagdenhuis, het Bisdom en de bisschop. Tijdens die overleggen heeft het Maagdenhuis [naam 1] ( [naam 1] ), als voormalig lid van het bestuur van het Maagdenhuis, gevraagd te adviseren over de verhouding van het Maagdenhuis tot de bisschop en het Bisdom. In een notitie van 12 juni 1980 aan het Maagdenhuis schrijft [naam 1] onder meer:
‘2. Volgens de genoemde 3 stukken (het huishoudelijk reglement 1932, de statuten van 1959 en de statuten 1962, rechtbank) lijkt het, of het R.C. Maagdenhuis als R.K.-instelling van weldadigheid geheel staat onder de heerschappij van de Bisschop van Haarlem. De praktijk was en is anders. Twee hoofdpunten zijn:
- a.
volgens de 3 genoemde stukken worden de bestuursleden, op voordracht van het bestuur, benoemd en ontslagen door de Bisschop.Echter in de “Inventaris van het archief van regenten van het R.C. Maagdenhuis te Amsterdam vanaf 1570” (…) constateert deze op blz. 8:“Altijd is het (college van regenten) een college van leken geweest dat zich zelf door coöptatie aanvulde, terwijl voor de benoeming de bekrachtiging van de Apostolisch Vicaris werd gevraagd, en na het herstel van de hiërarchie, in 1853, die van de Bisschop van Haarlem vereist was”. Dit is in overeenstemming met wat ik in 1945 – toen ik regent werd – vernam van voorzitter [naam 2] , die in 1898 regent werd: “Wij benoemen, de Bisschop bekrachtigt”(…)
- b.
volgens de 3 genoemde stukken geeft het bestuur jaarlijks van zijn finantieel beheer verantwoording aan de Bisschop van Haarlem.Echter de praktijk – welke ik heb meegemaakt – was dat de Deken van Amsterdam namens de Bisschop jaarlijks een bezoek bracht aan het bestuur, waarbij onder het genot van een glaasje wijn en een sigaar (voor de Eerwaarde) van gedachten werd gewisseld (…) en waarbij ook de jaarcijfers ter sprake kwamen, echter slechts in het kader van een wel zeer oppervlakkige “controle”.(…)
3. Gedurende de tijd, dat ik lid van het bestuur was (1945 – 1970) is het altijd de mening van het bestuur geweest, dat – zolang het bestuur naar behoren functioneert (zoals het dit in de afgelopen 410 jaren heeft gedaan) – de Bisschop zich niet heeft in te laten met b.v. benoemingen en finantieel beheer. Ongetwijfeld is dit in de afgelopen eeuwen bij voortduring de mening van het bestuur geweest. In de afgelopen eeuwen was dit eveneens ook altijd de mening van de Bisschop (en van zijn voorgangers, dus vóór 1853 de Apostolisch Vicaris). (…)
4. De juridische positie van het R.C. Maagdenhuis als kerkelijke instelling is onzeker. Indien in de inleiding van de statuten van 1959 als mening van het bestuur wordt gesteld, dat de Wet op de Stichtingen niet op het R.C. Maagdenhuis van toepassing is, zal deze mening wel gegrond zijn geweest op art. 28 lid 1 letter b, houdende dat die wet niet van toepassing is op kerkelijke “stichtingen” en zal de aanduiding “stichting” in de acte zijn opgenomen om als R.K. instelling te vallen onder de zojuist bedoelde kerkelijke “stichtingen”.
Hoe dan ook: wij vonden dat we veiliger waren, indien we als R.K. instelling ook formeel een R.K. instelling waren. We herinnerden ons de Tweede Wereldoorlog, gedurende welke wij alleen bespaard bleven voor een Verwalter, omdat we formeel een Kerkelijke instelling waren. En in 1959 vonden we de socialiserende tendens bij de burgerlijke overheid niet bepaald geruststellend. (…)
Wellicht is ook thans nog vol te houden, dat wij als kerkelijke instelling buiten de burgerlijke wet blijven, nl. indien we zijn te beschouwen als een zelfstandig onderdeel van het R.K. Kerkgenootschap. (…)
5. (…) Wezenlijk is (…), dat het R.C. Maagdenhuis is een R.K. instelling. Alleen omdat dit het geval is, kan er sprake zijn van een invloed van de zijde van de Bisschop. (…)
Er is een verschil tussen uitoefening van macht als heerschappij en uitoefening van macht als dienst. Het is duidelijk, dat met betrekking tot de werkzaamheid van het R.C. Maagdenhuis het de bedoeling is, dat de Bisschop een dienende funktie vervult, nl. om het wezenlijke veilig te stellen. (…)’
2.3.
Op 1 juni 1981 vond een overleg plaats tussen het Bisdom en het Maagdenhuis. In het verslag van dit overleg staat onder meer:
‘Het Maagdenhuisbestuur streeft naar wijziging van de statuten meer in de richting van verzelfstandiging, zonder dat dit een breuk in de verhouding tot het Bisdom zou betekenen.In het onderhoud van 2 april 1979 is van de zijde van het Maagdenhuis gepleit voor een statuut op basis van begrip katholieke- niet kerkelijke stichting. In het aangeboden ontwerp zijn de artikelen die betrekking hebben op het benoemings- en ontslagrecht, en op het recht van goedkeuring op bijna alle financiële beheersdaden, verscherpt. Het bestuur zoekt geen verscherping, maar streeft naar participatie, maar dan over en weer. (…)
Nogmaals wordt als quintessens naar voren gebracht, dat een loshaken van het Bisdom niet verlangd wordt. Een over de schouders meekijken door de Bisschop is een historisch feit en ook heden ten dage geen bezwaar. De essentie van het vraagstuk is evenwel dat naar het inzicht van het Bisdom het R.C. Maagdenhuis kerkelijk vermogen beheert, een kerkelijke stichting is, en dus zijn de Algemene Bepalingen van toepassing.Afstand doen van deze identiteit is volgens de secretaris kerkelijk goed vervreemden. De Bisschop dient voor vervreemding van kerkelijk goed argumenten aan te dragen ten behoeve van de kerkgemeenschap en deze argumenten dienen overtuigend te zijn.’
2.4.
In een notitie aan het Maagdenhuis van 3 november 1981 beschrijft [naam 1] drie knelpunten:
‘1) afkeer van inmenging door de burgerlijke overheid (oud en steeds meer actueel).
2) dito ten aanzien van Kerkelijke overheid (wellicht actueel).
3) bestuur bestaande uit R.K.-leden (actueel).’
2.5.
In de bestuursvergadering van het Maagdenhuis van 1 december 1981 doet [naam 1] verslag van zijn gesprek met de bisschop. In de notulen staat:
‘(…) de Bisschop geeft aan een dienstverlenende relatie en niet een heersende relatie voor te staan.
Opgemerkt wordt dat deze mentaliteit moeilijk in een juridische categorie valt te formuleren.
De heer [naam 1] merkt op dat de Bisschop bereid is een préambule vast te leggen.
Het gaat niet meer om de vraag of het Maagdenhuis al dan niet een kerkelijke Stichting is, maar, sinds het nieuwe Burgerlijk Wetboek, om de vraag of het Maagdenhuis al dan niet een zelfstandig onderdeel is van het R.K. Kerkgenootschap.
Sinds 1907 is het Maagdenhuis zelfstandig, maar onder de parapluie van de kerk, met andere woorden een kerkelijke stichting.
Nu is er een nieuwe vraagstelling: al dan niet zelfstandig onderdeel van het Kerkgenootschap. (…)
Op deze wijze zal het Maagdenhuis een R.K. Kerkelijke Stichting zijn, dit lijkt een stabielere situatie te zijn dan wanneer het R.C. Maagdenhuis een zelfstandig onderdeel van het Kerkgenootschap zou zijn.
Gevraagd wordt of er formules zijn in het canonieke recht waarop het R.C. Maagdenhuis bij eventuele fricties zou kunnen terugvallen.
De heer [naam 1] merkt op dat het te prefereren zou zijn bij frictie een beroep te kunnen doen op het Burgerlijk Recht. (…)’
2.6.
Op 29 april 1983 heeft het Bisdom goedkeuring verleend aan de statutenwijziging, waarna op 5 mei 1983 de gewijzigde statuten (de statuten) zijn vastgesteld. In de statuten is onder meer het volgende opgenomen:
‘VASTSTELLING GEWIJZIGDE STATUTEN
(…)
- -
dat het R.C. Maagdenhuis (…) van ouds is een zelfstandige instelling, gesticht en bestuurd door Rooms Katholieken, met een kapitaal, bijeengebracht door Rooms Katholieken en met een werkzaamheid op Rooms Katholieke grondslag;
- -
dat de zelfstandigheid onder meer hieruit blijkt:a. dat coöptatie als systeem voor het benoemen van bestuursleden ononderbroken heeft gegolden;b. dat het bestuur zijn taak, inclusief beheer van en beschikking over het vermogen, alsook besteden van de inkomsten, in volledige zelfstandigheid heeft uitgeoefend;
- -
dat diegene, aan wie iets is toevertrouwd, daarover ter verantwoording kan worden geroepen opdat in geval van gebleken wanbeleid kan worden ingegrepen;
- -
dat op die grond het bestuur het steeds wenselijk heeft geacht, hetgeen ook verwezenlijkt werd, een zekere formele bevoegdheid van de apostolische vicaris en na het herstel van de Bisschoppelijke hiërarchie in Nederland, van de Bisschop van Haarlem, te erkennen en deze hem toe te kennen;
- -
dat de aldus toegekende bevoegdheid er niet was tot aantasting van de zelfstandigheid van het R.C. Maagdenhuis, maar het karakter had van een dienst van de zijde van de Bisschop van Haarlem, met als consequentie daarvan de mogelijkheid tot ingrijpen, indien daartoe objectief gezien, wegens wanbeleid, een dringende reden zou zijn;
- -
dat het bestuur deze van ouds bestaande situatie wenst voort te zetten en dat de Bisschop van Haarlem bereid blijft tot de vermelde dienst;
- -
dat in de vanaf het jaar negentienhonderdtien bekende reglementen en statuten voor de Bisschop van Haarlem een naar de letter ruime, zelfstandig door hem uit te oefenen bevoegdheid is opgenomen, ruimer dan overeenkomstig het bovenstaande is bedoeld;
- -
dat deze ruimere bevoegdheid nimmer in praktijk is gebracht;
- -
dat immers feitelijk het systeem van coöptatie is blijven gelden, waardoor het bestuur benoemt en de Bisschop van Haarlem bekrachtigt, terwijl de verantwoording, anders dan bedoeld, in feite zelfs wel achterwege bleef;
- -
dat inmiddels het Tweede Vaticaans Oecumenisch Concilie (1962 – 1965) in zijn “Decreet over het lekenapostolaat”, nummer 19 het recht van Rooms Katholieke leken, om instellingen van “barmhartigheid en liefde” op te richten en te leiden, heeft erkend;
- -
dat derhalve de letter van de statuten dient te worden verstaan aldus, dat door een op het bestuur drukkende verantwoordingsplicht, zover gaande als voor de Bisschop van Haarlem nodig is om zijn toetsingsrecht te kunnen uitoefenen aan hem wordt toegekend een in objectiviteit te hanteren marginaal toetsingsrecht en wel om in de samenstelling van het bestuur in te grijpen, voorzover daartoe naar objectief oordeel wegens wanbeleid een dringende reden zou bestaan;
- -
dat tot het waarborgen van objectiviteit, bij ontbreken van een daartoe bevoegde kerkelijke rechter in de Nederlandse Rooms Katholieke Kerkprovincie, het oordeel van de burgerlijke rechter dient te kunnen worden ingeroepen bij meningsverschil over de vraag, of de Bisschop van Haarlem terecht van zijn marginaal toetsingsrecht gebruik heeft gemaakt;
- -
dat het gewenst is gebleken de huidige statuten, met inachtneming van de vorengemelde overwegingen, aan de bestaande situatie aan te passen;
- -
(…)
Artikel 1
- 1.
De stichting draagt de naam: STICHTING HET ROOMSCH CATHOLIJK MAAGDENHUIS.
- 2.
(…)
- 3.
De stichting is een instelling van de Rooms Katholieke Kerk in de zin van canon 100 paragraaf 1 van de Codex Iuris Canonici en van artikel VII van het Reglement voor het Rooms Katholieke Kerkgenootschap in Nederland en bezit als zelfstandig onderdeel volgens het kerkelijk recht rechtspersoonlijkheid, welke ingevolge artikel 2 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek as zodanig is erkend naar Nederlands recht.
Artikel 2
- 1.
De stichting heeft ten doel:a. in de eerste plaats steun te verlenen aan Roos Katholieke ouderzorg missende of tekortkomende kinderen, bij voorkeur uit Amsterdam, zo nodig ook na hun minderjarigheid en aan initiatieven op het gebied van de Rooms Katholieke jeugdzorg;b. voorts huisvesting, verzorging en verpleging te verlenen aan naar het oordeel van het bestuur andere daarvoor in aanmerking komende personen – bij voorkeur bejaarden – zulks eveneens op Rooms Katholieke grondslag, zomede het steunen van initiatieven op dit gebied.
- 2.
(…)
Artikel 3
(…)
3. Leden van het bestuur kunnen slechts zijn zij, die de bestuurszaken binnen de stichting op de grondslag van de Rooms Katholieke levenshouding zullen behartigen.
4. De bestuursleden worden door het bestuur zelf benoemd. Elke benoeming wordt ter bekrachtiging door de Bisschop aan hem voorgelegd.(…)
5. Het bestuurslidmaatschap eindigt:(…)d. na verlening van ongevraagd ontslag door de Bisschop op een door deze te bepalen datum.
6. Een ongevraagd ontslag kan door de Bisschop worden verleend uitsluitend indien daartoe naar objectief oordeel in een bepaald geval wegens wanbeleid een dringende reden zou bestaan. Bij meningsverschil met het bestuur over de vraag of de Bisschop in een bepaald geval terecht van zijn marginaal toetsingsrecht gebruik heeft gemaakt, zal op daartoe door de meest gerede partij gedaan verzoek, door de burgerlijke rechter worden beslist.(…)
8. Indien door welke oorzaak dan ook geen enkel bestuurslid meer in funktie mocht zijn, behoort aan de Bisschop het recht een nieuw bestuur aan te stellen.Intussen gaat onmiddellijk vanaf het ogenblik van het ontbreken van alle bestuursleden het gehele bestuur tijdelijk op de Bisschop over, die alle funkties, bevoegdheden en rechten van het bestuur uitoefent totdat een nieuw bestuur zal zijn aangesteld.
9. De leden van het bestuur verrichten hun werkzaamheden ter Liefde Gods en alzo om niet.
(…)
Artikel 11
1. Een besluit tot wijziging van de statuten of tot ontbinding van de stichting kan slechts worden genomen met een meerderheid van twee/derde der geldig uitgebrachte stemmen in een vergadering, waarin alle bestuursleden aanwezig zijn.(…)
4. Een besluit als bedoeld in het eerste lid van dit artikel wordt niet van kracht dan na schriftelijke goedkeuring door de Bisschop.’
2.7.
Het geciteerde deel van de statuten vóór artikel 1 wordt in het vervolg aangeduid met ‘de considerans’.
2.8.
De toenmalige bisschop, Mgr. [naam bisschop 1] , is op [overlijdensdatum] 1983 overleden. Zijn opvolger, Mgr. [naam bisschop 2] , is kort daarna tot bisschop benoemd. Hij is in [overlijdensdatum] 1998 overleden. De huidige bisschop, Mgr. [naam bisschop 3] (de bisschop), heeft Mgr. [naam bisschop 2] eerst als zogenoemde ‘administrator’ opgevolgd. Op 21 juli 2001 is hij als diocesane bisschop van Haarlem benoemd.
2.9.
De bisschop heeft bij decreet van 10 juli 2013 nieuwe bestuurders (hierna: de nieuwe bestuurders) benoemd. Het decreet luidt, voor zover relevant, als volgt:
‘Overwegende
- -
dat Het Roomsch Catholijk Maagdenhuis een publiekrechtelijke kerkelijke rechtspersoon is, zoals dat volgt uit art. 1 lid 3 van de door mijn voorganger Mgr. Drs. [naam bisschop 1] goedgekeurde statuten van vijf mei 1983 (hierna: de Statuten) en het op deze rechtspersoon toepasselijk canoniek recht;
- -
dat op grond van art. 2:2 van het Burgerlijk Wetboek Het Roomsch Catholijk Maagdenhuis tevens een zelfstandig onderdeel van het R.K. kerkgenootschap is;
- -
(…)
- -
dat volgens art. 3 lid 4 van de Statuten bestuursleden door het bestuur worden benoemd en elke benoeming aan mij ter bekrachtiging wordt voorgelegd;
- -
dat de benoeming van degenen die thans feitelijk Het Roomsch Catholijk Maagdenhuis besturen, niet aan mij ter bekrachtiging is voorgelegd noch door mij is bekrachtigd;
- -
dat deze benoemingen niet rechtsgeldig zijn (vgl. canones 178-179 van de Codex Iuris Canonici (1983));
- -
dat er sinds 2009 verschillende pogingen zijn gedaan om in goed overleg de ontstane situatie minnelijk op te lossen, maar dat deze pogingen helaas niet zijn geslaagd;
- -
dat geconstateerd is dat de personen die thans feitelijk Het Roomsch Catholijk Maagdenhuis besturen het eigen kerkrechtelijk karakter van de instelling, met alle daaraan voor bestuurders, instelling en diocesane bisschop verbonden rechten en plichten, niet erkennen;
- -
(…)
- -
dat op mij de taak rust de Stichting tijdelijk te besturen wanneer door welke oorzaak ook geen enkel bestuurslid in functie is en te voorzien in de aanstelling van een nieuw bestuur (Statuten art. 3 lid 8);
- -
dat hierna te benoemen personen aangegeven hebben bereid te zijn het bestuursambt te aanvaarden;
krachtens de mij in art. 3 lid 8 van de Statuten toegekende bevoegdheid met onmiddellijke ingang tot bestuurders van de Stichting Het Roomsch Catholijk Maagdenhuis te benoemen:
(…)
met de opdracht de Stichting Roomsch Catholijk Maagdenhuis te besturen in overeenstemming met de Statuten en de bepalingen van het canoniek recht; in het bijzonder draag ik de nieuwe bestuursleden op de Statuten van de Stichting aan te passen aan het geldend canoniek recht, met name aan de genoemde Algemene Bepalingen voor Kerkelijke Rechtspersonen en Katholieke Burgerlijke Rechtspersonen, op een zo kort mogelijke termijn, maar in ieder geval binnen een jaar vanaf de datum van dit decreet.
(…)’
2.10.
Bij brief van 23 juli 2013, gericht aan de bisschop, heeft de advocaat van het Maagdenhuis c.s. herroeping van het decreet van 10 juli 2013 verzocht. De bisschop heeft dit verzoek bij decreet van 23 augustus 2013 afgewezen. Tegen deze afwijzing heeft het Maagdenhuis c.s. bij beroepschrift van 6 september 2013 beroep ingesteld bij de Romeinse Congregatie voor de Clerus. De congregatie heeft het beroep afgewezen bij decreet van 9 oktober 2014. Daartegen is beroep ingesteld bij de “Signatura Apostolica”. Het beroep is preliminair afgewezen bij decreet van 6 november 2015. Het daartegen gerichte beroep is eveneens afgewezen.
2.11.
Het Bisdom en de bisschop hebben bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam in kort geding gevorderd (samengevat) het Maagdenhuis te veroordelen om mee te werken aan inschrijving van het Maagdenhuis in het handelsregister als een zelfstandig onderdeel van het R.K. kerkgenootschap, de bestuurders te veroordelen om mee te werken aan het ongedaan maken van hun inschrijving als bestuurders van het Maagdenhuis in het handelsregister en mee te werken aan de feitelijke overdracht van de bestuurstaak aan de door de bisschop benoemde bestuurders.
2.12.
Bij vonnis van 28 augustus 2013 heeft de voorzieningenrechter onder meer overwogen dat niet alleen uit de letterlijke tekst van artikel 1 lid 3 maar ook uit de wijze waarop dit artikel tot stand is gekomen, alsmede uit de overige artikelen van de statuten voorshands volgt dat het Maagdenhuis als een zelfstandig onderdeel van een kerkgenootschap in de zin van artikel 2:2 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) dient te worden aangemerkt. De voorzieningenrechter volgt het Bisdom en de bisschop in hun stelling dat het Maagdenhuis als een publieke kerkelijke rechtspersoon kan worden aangemerkt. Tegen de achtergrond van het feit dat de bisschop in de lange tijd van de geschiedenis van het Maagdenhuis nooit nadrukkelijk heeft gestaan op bekrachtiging van bestuurdersbenoemingen, geen daadwerkelijke bemoeienis heeft getoond met het Maagdenhuis of met de bestuursleden en, hoewel hij van die benoemingen wel op de hoogte was, nimmer kritiek of bezwaren heeft geuit op het functioneren van het Maagdenhuis of op de (individuele) bestuursleden, kan het ontbreken van bekrachtigingen van de benoemingen van de huidige bestuursleden niet bijdragen aan toewijzing van de vorderingen. De voorzieningenrechter weigert de gevraagde voorzieningen omdat eisers onvoldoende (spoedeisend) belang hebben bij toewijzing van de vorderingen.
2.13.
Bij arrest van 26 augustus 2014 heeft het Gerechtshof Amsterdam (het hof) het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd. Het hof overweegt onder meer dat de juridische hoedanigheid van het Maagdenhuis kwestieus is en het gelijk daaromtrent niet zonder meer aan de zijde van het Bisdom en de bisschoppen ligt. Voorts zijn er volgens het hof, indien de conclusie zou moeten zijn dat het Maagdenhuis geen civielrechtelijke stichting is maar rechtspersoonlijkheid ontleent aan de hoedanigheid van een zelfstandig onderdeel van het Rooms Katholieke kerkgenootschap in Nederland, goede argumenten (onder meer: het ontbreken van een kerkelijke benoeming als publiekrechtelijk onderdeel van de R.K. Kerk, de wijze van benoeming van het bestuur (coöptatie), de volledige zeggenschap over het eigen vermogen) om aan te nemen dat het Maagdenhuis geen publieke kerkelijke rechtspersoon is maar de status heeft van een private kerkelijke rechtspersoon.
2.14.
In een uittreksel van 19 mei 2017 uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel met betrekking tot het Maagdenhuis is onder “Rechtsvorm” opgenomen: “Stichting”. Als datum van oprichting is 10 juli 1971 vermeld. Gedaagden onder 2, 3, 5, 6 en 7 staan in deze versie van het uittreksel als bestuursleden van het Maagdenhuis ingeschreven, steeds als (met andere bestuurders) gezamenlijk bevoegd.
2.15
Op 22 juni 2017 is gedaagde [gedaagde sub 3] als bestuurder afgetreden.
3. Het geschil
in conventie
3.1.
Het Bisdom vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad en na vermindering van eis:
- a.
voor recht te verklaren dat het Maagdenhuis een zelfstandig onderdeel is van het R.K. kerkgenootschap;
- b.
voor recht te verklaren dat geen van de gedaagden 2 en 4 t/m 7 het ambt van bestuurder van het Maagdenhuis rechtsgeldig heeft verkregen;
- c.
voor recht te verklaren dat de nieuwe bestuurders het ambt van bestuurder van het Maagdenhuis rechtsgeldig hebben verkregen;
- d.
gedaagden 1 en 2 en 4 t/m 7 te gebieden om binnen 10 dagen na betekening van het te wijzen vonnis (i) de nieuwe bestuurders volledige en onvoorwaardelijke toegang tot de administratie van het Maagdenhuis te verlenen en (ii) met de nieuwe bestuurders in overleg te treden om deze bestuurders in staat te stellen het bestuurderschap uit te oefenen;
- e.
het Maagdenhuis te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2.
Het Maagdenhuis c.s. voert gemotiveerd verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
In voorwaardelijke reconventie
3.4.
Het Maagdenhuis c.s. vordert voorwaardelijk dat, indien en voor zover de vordering sub a) van het petitum wordt toegewezen, de rechtbank voor recht verklaart dat het Maagdenhuis een zelfstandig onderdeel is waarbij geldt:
- -
dat het bestuur bevoegd is zijn taak, inclusief beheer van en beschikking over het vermogen, in volledige zelfstandigheid uit te oefenen;
- -
dat aan de bisschop en het Bisdom zijn toegekend een in objectiviteit te hanteren marginaal toetsingsrecht om in de samenstelling van het bestuur in te grijpen, voor zover daartoe naar objectief oordeel wegens wanbeleid een dringende reden bestaat; en
- -
dat de Bisschop en het Bisdom slechts gerechtigd zijn om bekrachtiging aan een bestuurdersbenoeming te onthouden voor zover daartoe naar objectief oordeel op grond van een marginale toets wegens wanbeleid een dringende reden bestaat.
3.5.
Het Bisdom voert gemotiveerd verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie en in voorwaardelijke reconventie
4.1.
De rechtbank ziet in de samenhang tussen de over en weer in conventie en voorwaardelijke reconventie ingestelde vorderingen aanleiding om deze gezamenlijk te bespreken.
Ontvankelijkheid
4.2.
Het Bisdom stelt in deze procedure op te treden in eigen naam en tevens als lasthebber van de bisschop en van de nieuwe bestuurders. Het Maagdenhuis c.s. heeft in reactie daarop aangevoerd dat het Bisdom geen belang heeft bij zijn vorderingen en daarom niet-ontvankelijk is. Het Bisdom heeft geen belang bij zijn vordering onder a) omdat de vraag of het Maagdenhuis een zelfstandig onderdeel van de R.K. Kerk is, slechts van belang is voor het kerkgenootschap de R.K. Kerk. Het Bisdom heeft volgens het Maagdenhuis c.s. evenmin belang bij de vorderingen onder b), c) en d) van het petitum omdat de statuten slechts aan de bisschop bepaalde bevoegdheden toekennen.
4.3.
De rechtbank volgt het Maagdenhuis c.s. hierin niet. Op de comparitie heeft het Bisdom zijn eigen belang bij de gevraagde verklaringen voor recht toegelicht. De R.K. Kerk is diocesaan ingericht en bestaat uit zogenaamde particuliere kerken. Dat houdt in dat zij gevormd wordt door de mensen die in een gebied wonen, met aan het hoofd de plaatselijke bisschop. Het Maagdenhuis c.s. heeft dit niet betwist. De stellingen van het Bisdom impliceren dat het Maagdenhuis als zelfstandig onderdeel van de R.K. Kerk een onderdeel is van het Bisdom Haarlem-Amsterdam. Daarmee is het belang van het Bisdom bij de gevorderde verklaringen voor recht gegeven.
4.4.
Op de comparitie van partijen heeft het Maagdenhuis c.s. naar voren gebracht dat gedaagde sub 6, [gedaagde sub 6] , per 22 februari 2018 haar functie als bestuurder van het Maagdenhuis heeft neergelegd. Het Maagdenhuis c.s. heeft de rechtbank verzocht het Bisdom niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vorderingen voor zover die gericht zijn tegen [gedaagde sub 6] . Het Bisdom heeft niet weersproken dat [gedaagde sub 6] geen bestuurder van het Maagdenhuis meer is, zodat het Bisdom niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn vorderingen voor zover die zijn gericht tegen gedaagde sub 6. De omstandigheid dat het Bisdom zijn eis tegen gedaagde [gedaagde sub 3] heeft ingetrokken nadat bekend is geworden dat deze is teruggetreden, dient (eveneens) te leiden tot niet-ontvankelijk verklaring ten aanzien van laatstgenoemde.
Zelfstandig onderdeel?
4.5.
Het Bisdom verwijst ter onderbouwing van zijn stelling dat sprake is van een zelfstandig onderdeel in de eerste plaats naar de tekst van artikel 1 lid 3 van de statuten, dat een uitdrukkelijke uitwerking vormt van de artikelen 3 lid 2 en 6 sub f van de Algemene Bepalingen voor katholieke instellingen op pastoraal, charitatief of maatschappelijk gebied of op het terrein van onderwijs of vorming in de R.K. Kerkprovincie in Nederland in 1978 (Algemene Bepalingen 1978). Het kerkelijk karakter van het Maagdenhuis volgt volgens het Bisdom daarnaast uit de geschiedenis, het huishoudelijk reglement van 1910 en 1932 en de statuten van 1959. Ook verwijst het Bisdom naar de notitie van [naam 1] en daarop gevolgde stukken ter voorbereiding op de statutenwijziging (zie hiervoor 2.2 tot en met 2.5). Tot slot heeft de Signatura Apostolica in hoogste instantie, in overeenstemming met de beslissingen van de bisschop en van de Congregatie voor de Clerus, het publiekrechtelijke karakter van het Maagdenhuis bevestigd.
4.6.
Het Maagdenhuis c.s. betwist dat zij een zelfstandig onderdeel van de R.K. Kerk vormt. Dit onderbouwt het Maagdenhuis c.s. door te verwijzen naar de geschiedenis, waaruit volgt dat het Maagdenhuis altijd zelfstandig heeft gefunctioneerd. Net als het Bisdom verwijst het Maagdenhuis c.s. naar de notitie van [naam 1] en andere stukken die verband houden met de totstandkoming van de statutenwijziging van 1983. Vervolgens wijst het Maagdenhuis c.s. erop dat de considerans bij de statuten de zelfstandigheid van het Maagdenhuis ten opzichte van de R.K. Kerk bevestigt. Ten aanzien van de kerkelijke rechtsgang wijst het Maagdenhuis c.s. erop dat zij toepasselijkheid van het canonieke recht op de aan de orde zijnde rechtsvragen niet erkent. Bovendien had de in de kerkelijke rechtsgang aan de orde zijnde vraag slechts betrekking op de bestuurdersbenoemingen en niet op de aard van het Maagdenhuis.
4.7.
De rechtbank stelt voorop dat ingevolge artikel 2:2 lid 1 BW als rechtspersoon ook worden aangemerkt de zelfstandige onderdelen van kerkgenootschappen. Of een bepaald onderdeel van een kerkgenootschap als een zelfstandig onderdeel in de zin van het artikel beschouwd moet worden staat ter beoordeling van de burgerlijke rechter (zie bijvoorbeeld Hoge Raad 13 mei 1938, NJ 1939, 247 en ook MvA II, 11005, 11416, nr. 7 p. 3). De rechtbank is dan ook niet gebonden aan hetgeen in de gevoerde kerkelijke procedures is bepaald over het rechtskarakter van het Maagdenhuis. De criteria op basis waarvan moet worden beoordeeld of sprake is van een zelfstandig onderdeel van een kerkgenootschap zijn kerkrechtelijk (MvA II, 17725, nr. 7, p. 11). Die criteria vloeien voort uit het statuut en eventueel de reglementen van het individuele kerkgenootschap.
4.8.
Onder het statuut moet worden begrepen het geheel van regels dat het kerkgenootschap zichzelf geeft voor de normering van verhoudingen die het kerkgenootschap, volgens het civiele recht, autonoom kan regelen. Het kerkelijk recht bepaalt de inhoud van die regels. In het geval van het Maagdenhuis behoren in ieder geval de statuten tot het statuut. Artikel 1, derde lid van de statuten bevat een verwijzing naar de Codex Iuris Canonici (CIC) en het Reglement voor het Rooms Katholieke Kerkgenootschap in Nederland. Voorts golden ten tijde van de statutenwijziging de Algemene Bepalingen 1978. Deze zijn in 1994 herzien en in 1995 opnieuw vastgesteld onder de naam Algemene Bepalingen voor kerkelijke rechtspersonen en katholieke burgerlijke rechtspersonen in de R.-K. Kerkprovincie in Nederland (Algemene Bepalingen 1995). Naar het oordeel van de rechtbank dient gelet op het voorgaande onder ‘het statuut’ te worden begrepen de statuten alsmede de hier genoemde kerkelijke regels. De rechtbank zal vervolgens aan de hand van het statuut beoordelen of sprake is van een zelfstandig onderdeel als bedoeld in artikel 2:2 BW.
4.9.
Bij die beoordeling staat voorop dat in artikel 1 lid 3 van de statuten met zoveel woorden is bepaald dat het Maagdenhuis als zelfstandig onderdeel van het R.K. Kerkgenootschap rechtspersoonlijkheid bezit. De tekst van artikel 1 lid 3 komt woordelijk overeen met hetgeen is aanbevolen in de toelichting op artikel 6 sub f van de Algemene Bepalingen 1978 waarin staat: ‘(…) is het wenselijk dat statuten uitdrukkelijk bepalen dat „de kerkelijke vereniging/stichting is een instelling van de Rooms-Katholieke Kerk in de zin van canon 100, par. 1 van de Codex Iuris Canonici en van artikel VII van het Reglement voor het R.K. Kerkgenootschap in Nederland, en bezit als zelfstandig onderdeel volgens het kerkelijk recht rechtspersoonlijkheid, welke ingevolge artikel 2 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek als zodanig is erkend naar Nederlands recht”. Deze uitgebreide, voor juristen wellicht gedeeltelijk overbodige formulering is wenselijk om aan te geven, waarop de rechtspersoonlijkheid stoelt en tot welke categorie de betreffende kerkelijke instelling behoort.’
4.10.
Voorts is van belang dat artikel 1 lid 3 van de statuten naar de CIC verwijst. Zowel in de CIC van 1917 als in die van 1983 zijn bepalingen opgenomen die de rechtspersoonlijkheid binnen de kerk regelen. Volgens canon 100 van de CIC 1917 verkrijgen lagere rechtspersonen rechtspersoonlijkheid binnen de kerk van rechtswege of door bijzondere toekenning van het bevoegde kerkelijk gezag door middel van een decreet voor een religieus of charitatief doel. Artikel 3 lid 2 van de Algemene Bepalingen 1978 bepaalt dat erkenning kan geschieden door goedkeuring van de statuten. Volgens het Bisdom heeft toewijzing van rechtspersoonlijkheid overeenkomstig deze regels plaatsgevonden doordat bij iedere statutenwijziging bij decreet (eerst mondeling en laatstelijk schriftelijk) aan het Maagdenhuis rechtspersoonlijkheid is verleend. De rechtbank kan het Bisdom daarin niet zonder meer volgen, in de eerste plaats omdat de stelling dat bij mondeling decreet aan het Maagdenhuis rechtspersoonlijkheid is verleend niet nader is onderbouwd. Daarnaast maakt de schriftelijke goedkeuring van de statuten van 29 april 1983 geen melding van daardoor te verlenen kerkelijke rechtspersoonlijkheid. Of het Maagdenhuis middels die goedkeuring(en) kerkelijke rechtspersoonlijkheid heeft verkregen is daardoor niet eenduidig vast te stellen.
4.11.
De Algemene Bepalingen 1995 verstaan onder kerkelijke rechtspersoon “een overeenkomstig het kerkelijk recht opgerichte rechtspersoon die als zelfstandig onderdeel van het R.-K. Kerkgenootschap in de zin van artikel VII van het Reglement voor het R.-K. Kerkgenootschap in Nederland rechtspersoonlijkheid bezit naar Nederlands recht krachtens artikel 2 van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.” Het Maagdenhuis is niet overeenkomstig het kerkelijk recht opgericht, zodat geen sprake kan zijn van een kerkelijke rechtspersoon als hier bedoeld.
4.12.
Het Bisdom heeft ook gewezen op artikel 39 van de Algemene Bepalingen 1995. Uit dat artikel kan echter niet eenduidig worden afgeleid dat het Maagdenhuis een publieke kerkelijke rechtspersoon is. Op grond van dit artikel zouden alle ten tijde van de invoering van de Algemene Bepalingen 1995 bestaande kerkelijke instellingen in de zin van artikel 6 van de Algemene Bepalingen 1978 als publieke kerkelijke rechtspersoon worden beschouwd, tenzij zij binnen drie jaar hun statuten wijzigen teneinde een private kerkelijke rechtspersoon te worden. Het Maagdenhuis c.s. heeft verwezen naar een uitspraak van de kerkelijke rechtbank van beroep van het Aartsbisdom Utrecht van 6 januari 2009, waarin is geoordeeld dat artikel 39 niet als constituerend voor het publieke karakter van bestaande kerkelijke rechtspersonen opgevat moet worden. Het Bisdom heeft dat niet bestreden.
4.13.
Kijkend naar de statuten valt voorts op dat deze bepalingen bevatten die typisch zijn voor civiele stichtingen, zoals over naam, doel, besluitvorming en vertegenwoordigingsbevoegdheid van bestuurders. Bovendien bevatten de statuten, met name de considerans, diverse bepalingen die wijzen op een grote mate van zelfstandigheid ten opzichte van de R.K. Kerk, hetgeen niet goed samen lijkt te gaan met de vaststelling in diezelfde statuten dat sprake is van een zelfstandig onderdeel.
4.14.
Voorgaande overwegingen brengen de rechtbank tot de conclusie dat uit het statuut niet eenduidig volgt of het Maagdenhuis een zelfstandig onderdeel van de R.K. Kerk is. De rechtbank zal daarom de overige relevante omstandigheden van het geval betrekken bij de beoordeling of sprake is van een zelfstandig onderdeel.
Toetsing van omstandigheden – juridische kwalificatie door het Maagdenhuis
4.15.
Over het juridische karakter van het Maagdenhuis is in de statuten van 1959 bepaald dat “bedoeld Algemeen Bestuur weliswaar van mening is dat bedoelde wet op Stichtingen (de Wet op Stichtingen van 31 mei 1956, rechtbank) op de instelling niet van toepassing is, omdat deze is een Kerkelijke instelling en evenzeer een instelling van weldadigheid als bedoeld in de Armenwet, doch dat het wezen van de instelling overeenstemt met de definitie welke bedoelde wet van een stichting in het algemeen geeft”.
4.16.
[naam 1] schrijft over deze bepaling in de statuten van 1959 in zijn notitie van 12 juni 1980 dat uit veiligheidsoverwegingen, in welk verband de Tweede Wereldoorlog wordt genoemd, ervoor gekozen is op te nemen dat het Maagdenhuis een kerkelijke instelling is. Dat het Maagdenhuis hechtte aan zelfstandigheid ten opzichte van zowel de burgerlijke als de kerkelijke overheid blijkt ook uit de notitie van [naam 1] van 3 november 1981. Of het Maagdenhuis is te beschouwen als een zelfstandig onderdeel in de zin van artikel 2:2 BW is volgens [naam 1] onzeker, omdat de burgerlijke rechter vrij is in zijn oordeel, of een stichting al dan niet onder de burgerlijke wet valt.
4.17.
In de bestuursvergadering van het Maagdenhuis van 1 december 1981 is het besluit genomen om de statuten te laten voorafgaan door een considerans, waartoe de bisschop zich bereid had verklaard. Over het juridisch karakter van het Maagdenhuis staat in de notulen dat het Maagdenhuis een R.K. kerkelijke stichting zal zijn, hetgeen een stabielere situatie lijkt te zijn dan wanneer het Maagdenhuis een zelfstandig onderdeel van het kerkgenootschap zou zijn. In het vervolg van deze notitie is als een van de punten die in de considerans moet worden opgenomen geformuleerd ‘in continuïteit met de historie van 400 jaar is het R.C. Maagdenhuis zelfstandig onderdeel van het R.K. Kerkgenootschap, waarbij historisch de dienende funktie van het Episcopaat vastligt’. Desgevraagd ter zitting kon (de advocaat van) het Maagdenhuis voor deze ogenschijnlijke tegenstrijdigheid geen verklaring geven.
Toetsing van de omstandigheden – relatie tot de bisschop
4.18.
Voor de vraag of sprake is van een zelfstandig onderdeel is ook de verhouding tussen het Maagdenhuis en de bisschop van belang. Beide partijen onderbouwen hun stellingen met verwijzingen naar de formele bevoegdheden van de bisschop en hoe daaraan in de praktijk vorm is gegeven. De rechtbank stelt allereerst vast dat in het huishoudelijk reglement van 1910 voor de bisschop bevoegdheden zijn opgenomen. Zo diende de bisschop toezicht te houden op het bestuur en diende hij goedkeuring te verlenen aan de balans en winst- en verliesrekening, wijzigingen van het reglement, diende hij bepaalde besluiten goed te keuren en had hij het recht regenten te benoemen en te ontslaan. In het huishoudelijk regelement van 1932 zijn soortgelijke bepalingen opgenomen. In de statuten van 1959 en 1962 is een bevoegdheid voor de bisschop opgenomen het bestuur, na inzending van een niet-bindende voordracht door het bestuur, te benoemen en te ontslaan. Ook is daarin aan de bisschop het recht toegekend de jaarstukken goed te keuren.
4.19.
[naam 1] gaat in zijn notitie van 12 juni 1980 in op deze formele bevoegdheden van de bisschop. Ten aanzien van de benoemingen van het bestuur omschrijft [naam 1] de praktijk als: ‘Wij benoemen, de Bisschop bekrachtigt’. Over de verantwoording van het financieel beheer schrijft [naam 1] : ‘Echter de praktijk – welke ik heb meegemaakt – was dat de Deken van Amsterdam namens de Bisschop jaarlijks een bezoek bracht aan het bestuur, waarbij onder het genot van een glaasje wijn en een sigaar (voor de Eerwaarde) van gedachten werd gewisseld (om een verheven term te geven aan een beleefdheidsbezoek) en waarbij ook de jaarcijfers ter sprake kwamen, echter slechts in het kader van een wel zeer oppervlakkige “controle”.’ Volgens [naam 1] is het duidelijk, dat met betrekking tot de werkzaamheid van het Maagdenhuis het de bedoeling is, dat de bisschop een dienende functie vervult, die inhoudt dat hij in geval van misbruik kan ingrijpen.
De considerans
4.20.
In de considerans die onderdeel uitmaakt van de statuten wordt de zelfstandigheid van het Maagdenhuis ten opzichte van de bisschop benadrukt. Met zoveel woorden staat daar dat de bevoegdheden die voor de bisschop voortvloeiden uit de reglementen en statuten vanaf 1910 op papier ruimer waren dan bedoeld was en bovendien nooit in praktijk zijn gebracht. Die zelfstandigheid blijkt onder meer uit de omstandigheid dat coöptatie als systeem voor het benoemen van bestuursleden ononderbroken heeft gegolden en uit de volledige zelfstandigheid waarmee het bestuur zijn taak, waaronder het beheer van en beschikking over het vermogen en besteden van inkomsten, heeft uitgeoefend. Verder geeft de considerans er blijk van dat de formele bevoegdheid van de bisschop er niet was tot aantasting van de zelfstandigheid van het Maagdenhuis maar het karakter had van een dienst.
4.21.
Naar het oordeel van de rechtbank komt aan de considerans en aan de notities en verslagen die weergeven wat partijen hebben besproken voorafgaand aan de totstandkoming van de statuten een zwaarwegend gewicht toe. De considerans vormt een weergave van de uitvoerige gesprekken die partijen voorafgaand aan de statutenwijziging hebben gevoerd over de wijze waarop zij hun verhoudingen vorm wensten te geven. Met de tekst van de considerans hebben beide partijen uitdrukkelijk ingestemd. Ook is van belang dat de gesprekken over de statutenwijziging plaatsvonden na de invoering van Boek 2 van het nieuwe BW. De Overgangswet van Boek 2 BW bepaalde dat de bestaande kerkelijke stichtingen, die onder de Wet op Stichtingen 1956 ongemoeid waren gelaten, gedurende drie jaren gelegenheid kregen zich aan de regels van Boek 2 BW aan te passen. Er diende een keuze te worden gemaakt voor een civiele stichting of voor een rechtspersoonlijkheid bezittend zelfstandig onderdeel van het kerkgenootschap. Deze keuze is ook uitdrukkelijk onderwerp van gesprek geweest in de gesprekken over de nieuwe statuten (zie hiervoor 2.5).
4.22.
Gelet op het belang van de considerans kunnen de statuten daarvan niet los worden gezien. Reeds daarom kan niet doorslaggevend zijn dat artikel 1 lid 3 van de statuten bepaalt dat het Maagdenhuis een zelfstandig onderdeel van de R.K. Kerk is. Hetgeen partijen voorafgaand aan de statutenwijziging besproken hebben hinkt nu en dan op twee gedachten. Enerzijds wordt vanuit de zijde van het Maagdenhuis benadrukt dat zij onderdeel is van de R.K. Kerk en anderzijds ligt de nadruk sterk op onafhankelijkheid van die kerk. Waar melding wordt gemaakt van het Maagdenhuis als kerkelijke instelling lijkt dat te zijn ingegeven door de wens bescherming te zoeken tegen de burgerlijke overheid. Bij deze stand van zaken is van belang dat van de zijde van het Bisdom, middels goedkeuring van de considerans, is bevestigd dat de bisschop weliswaar op papier een formele rol was toegekend, maar dat van de bevoegdheden in de praktijk nauwelijks tot geen gebruik werd gemaakt. Bovendien heeft de bisschop, eveneens via goedkeuring van de considerans, ingestemd met de zelfstandigheid van het Maagdenhuis en zijn eigen dienende rol daarbij in de vorm van een marginaal toetsingsrecht. Dit alles overziend brengt de rechtbank tot de conclusie dat niet kan worden vastgesteld dat het Maagdenhuis een zelfstandig onderdeel van de R.K. Kerk is in de zin van artikel 2:2 BW.
4.23.
Voor dat oordeel pleit ook dat de statuten inhoudelijk voldoen aan hetgeen verwacht mag worden van statuten van een civiele stichting. Dat aan de bisschop bevoegdheden worden toegekend is daarmee niet in strijd. Voorts vindt de rechtbank steun voor zijn oordeel in de in artikel 3 lid 4 van de statuten neergelegde bevoegdheid van het bestuur om zelf de bestuursleden te benoemen. Deze bepaling verhoudt zich slecht met de stelling van het Bisdom dat de bestuurders, als orgaan van een zelfstandig onderdeel, een kerkelijk ambt vervullen. Wie voor de invulling daarvan in aanmerking komt dient te worden beslist door de bisschop. In het geval van het Maagdenhuis is de rol van de bisschop echter beperkt tot (weigering van) bekrachtiging van de voordracht of ontslag in geval van wanbeleid. Aan de bisschop is blijkens de considerans slechts een marginaal toetsingsrecht toegekend om in te grijpen in de samenstelling van het bestuur bij objectief vastgesteld wanbeleid. Anders dan door de bisschop is aangevoerd, is naar het oordeel van de rechtbank de in de statuten neergelegde wijze van benoeming niet een door het kerkrecht voorziene wijze van benoeming van een kerkelijke ambtsdrager. Canon 147 van de CIC 1983 bepaalt immers: “Toekenning van een kerkelijk ambt heeft plaats: door vrije toewijzing door de bevoegde kerkelijke overheid; door aanstelling door deze gegeven, als een voordracht voorafgegaan is; door bevestiging of toelating door deze verleend, als een verkiezing of postulatie voorafgegaan is; tenslotte door eenvoudige verkiezing en aanvaarding door de gekozene, als de verkiezing geen bevestiging behoeft”. De benoeming door het bestuur zelf valt naar het oordeel van de rechtbank niet onder een van de genoemde wijzen van verkrijging van een kerkelijk ambt, ook niet indien de benoeming aan de bisschop moet worden voorgelegd ter bekrachtiging. Bovendien bepalen de statuten dat de burgerlijke rechter bevoegd is in geval van meningsverschillen over de vraag of de bisschop terecht van zijn marginaal toetsingsrecht gebruik heeft gemaakt. Omdat de burgerlijke rechter niet mag treden in de beoordeling van geloofskwesties, kan het marginaal toetsingsrecht van de bisschop zich niet uitstrekken tot dergelijke geloofskwesties en dient dat recht dus beperkt te zijn tot de vraag of overeenkomstig de normen van het civiele recht sprake is van wanbeleid.
4.24.
Conclusie van het voorgaande is dat de onder a) gevorderde verklaring voor recht wordt afgewezen. Nu de voorwaarde waaronder de vordering in reconventie is ingesteld – namelijk het toewijzen van de vordering in conventie onder a) niet is vervuld, komt de rechtbank aan de behandeling van die vordering niet toe.
De benoemingen van bestuurders
4.25.
Ten aanzien van de gevorderde verklaring voor recht onder b) overweegt de rechtbank als volgt. Het Bisdom stelt dat het Maagdenhuis de benoemingen van de bestuursleden niet ter bekrachtiging aan de bisschop heeft voorgelegd, terwijl dat wel vereist was op grond van artikel 3 lid 4 van de statuten. Omdat de bekrachtiging overeenkomstig canon 146 van de CIC 1983 conditio sine qua non is voor de verkrijging van het bestuursambt, hebben de bestuurders het bestuurderschap niet verkregen. In de kerkelijke rechtsgang is bovendien vast komen te staan dat de benoemingen van de bestuurders ongeldig zijn en dat het benoemingsdecreet van de bisschop geldig is, aldus steeds het Bisdom.
4.26.
Het Maagdenhuis c.s. wijst er in de eerste plaats op dat het bestuur van het Maagdenhuis sinds de eerste regenten in de 16e eeuw tot op heden altijd in zelfstandigheid op grond van coöptatie in zijn eigen opvolging heeft voorzien, hetgeen wordt bevestigd in de considerans. Na de statutenwijziging van 1983 zijn de nieuwe bestuurdersbenoemingen niet meer expliciet door de bisschop bekrachtigd, hetgeen overeenkomt met de afspraken in de considerans. Volgens het Maagdenhuis c.s. heeft de bisschop middels goedkeuring van de considerans afstand gedaan van zijn recht tot bekrachtiging, althans heeft hij zijn recht verwerkt. De bisschop was door het toezenden van jaarverslagen en brieven van het Maagdenhuis op de hoogte van de benoemingen en heeft deze erkend. De bisschop handelt in strijd met de redelijkheid en billijkheid door alsnog een beroep op zijn bekrachtigingsrecht te doen. Tot slot beroept het Maagdenhuis c.s. zich op stilzwijgende bekrachtiging van de benoeming van de bestuurders.
4.27.
De rechtbank stelt voorop dat hetgeen in de kerkelijke procedure is bepaald niet bindend is voor de beoordeling van de rechtsgeldigheid van de benoemingen. Nu niet kan worden vastgesteld dat het Maagdenhuis een zelfstandig onderdeel is, is evenmin komen vast te staan dat partijen zich hebben geconformeerd aan de kerkelijke rechtsgang. Het Maagdenhuis heeft de bevoegdheid van de kerkelijke instanties ook steeds betwist. Voorts geldt dat de benoemingen van de bestuurders, anders dan het Bisdom stelt, niet nietig zijn vanwege het ontbreken van bekrachtiging. Op grond van artikel 2:14 lid 2 BW is (slechts) nietig een besluit dat ondanks het ontbreken van een door de wet of statuten vereiste voorafgaande handeling van een ander is genomen. Het gaat hier evenwel om een bekrachtiging achteraf, hetgeen de geldigheid van het besluit niet aantast.
4.28.
Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van omstandigheden op grond waarvan het Maagdenhuis c.s. er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de bisschop zich niet op het statutaire bekrachtigingsrecht zou beroepen. In dat verband is van belang dat het bestuur van het Maagdenhuis van oudsher in zelfstandigheid op grond van coöptatie in zijn eigen opvolging heeft voorzien. Uit de notitie van [naam 1] en de considerans volgt dat de bisschop weliswaar formeel bevoegdheden had tot benoeming of bekrachtiging, maar dat daarvan, met uitzondering van de bekrachtiging van een drietal benoemingen in de jaren 1970, 1971 en 1973, nooit gebruik is gemaakt. Ook na de statutenwijziging van 1983 zijn benoemingen van nieuwe bestuursleden door de bisschop niet bekrachtigd. Niet gebleken is dat de bisschop gedurende de lange geschiedenis van het Maagdenhuis op enig moment nadrukkelijk heeft gestaan op bekrachtiging van bestuurdersbenoemingen. Ook de huidige bisschop heeft daar na zijn benoeming in 2001 aanvankelijk niet op gestaan, hoewel deze op de hoogte was van nieuwe benoemingen middels de door het Maagdenhuis toegestuurde jaarverslagen en brieven waarin de bestuursleden waren vermeld. Het is gelet op die omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat de bisschop zich thans op het standpunt stelt dat de bestuurdersbenoemingen niet rechtsgeldig zijn wegens het ontbreken van bekrachtiging. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de bisschop het recht heeft verwerkt zich op het ontbreken van een bekrachtiging te beroepen.
4.29.
Dat de bisschop, zoals het Bisdom heeft aangevoerd, voor 2009 niet op de hoogte was van de gestelde noodzaak van bekrachtiging leidt niet tot een ander oordeel. Daargelaten dat dit standpunt lastig te verenigen is met de uitvoerige discussie die voorafging aan de wijziging van de statuten, komt een eventuele onbekendheid van de bisschop hiermee voor zijn risico en kan dat in dit verband niet aan het Maagdenhuis c.s. worden tegengeworpen.
4.30.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat de gevorderde verklaring voor recht onder b) niet voor toewijzing in aanmerking komt.
4.31.
Ten aanzien van de vordering onder c) overweegt de rechtbank als volgt. De bisschop heeft de benoeming van de nieuwe bestuurders gebaseerd op artikel 3 achtste lid van de statuten. Dit artikel kent aan de bisschop het recht toe een nieuw bestuur aan te stellen indien geen enkel bestuurslid meer in functie mocht zijn. Nu, zoals uit het voorgaande volgt, de bestuurders rechtsgeldig zijn benoemd doet deze situatie zich niet voor. Dat betekent dat de bisschop niet het recht toekwam nieuwe bestuurders te benoemen. De gevraagde verklaring voor recht onder c) wordt afgewezen.
4.32.
De vordering onder d) wordt gelet op het voorgaande eveneens afgewezen.
Proces- en nakosten
4.33.
Het Bisdom zal in conventie als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van het Maagdenhuis begroot op € 1.704,00. Dit bedrag bestaat uit griffierecht van € 618,00 en een bedrag van€ 1.086,00 (2 punten x tarief II) aan salaris advocaat. Nu aan de voorwaarde waaronder de reconventionele vordering was ingesteld, niet is voldaan, zal de rechtbank geen kostenveroordeling in reconventie uitspreken.
4.34.
De nakosten zullen worden toegewezen zoals in het dictum is vermeld.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie en in voorwaardelijke reconventie
5.1.
verklaart het Bisdom niet-ontvankelijk in zijn vorderingen voor zover deze zijn gericht tegen gedaagden sub 3 en 6,
5.2.
wijst de vorderingen voor het overige af,
5.3.
veroordeelt het Bisdom in de proceskosten in conventie, aan de zijde van Maagdenhuis c.s. tot op heden begroot op € 1.704,00,
5.4.
veroordeelt het Bisdom in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat het Bisdom niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.5.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.C.H. Blankevoort, mr. T.H. van Voorst Vader en mr. M. Singeling en in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2018.1.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 18‑07‑2018