Einde inhoudsopgave
Wetboek van Strafvordering
Artikel 151e [Verzoek en bevel afgifte celmateriaal]
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2010
- Bronpublicatie:
26-11-2009, Stb. 2009, 475 jo Stb. 2009, 525 (uitgifte: 10-12-2009, kamerstukken: 31391)
12-11-2009, Stb. 2009, 475 jo Stb. 2009, 525 (uitgifte: 20-11-2009, kamerstukken: 31241)
- Inwerkingtreding
01-07-2010
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
25-03-2010, Stb. 2010, 151 (uitgifte: 22-04-2010, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Voorfase
1.
In geval van een misdrijf waarbij uit aanwijzingen blijkt dat besmetting van een slachtoffer met een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen ernstige ziekte kan hebben plaatsgevonden, kan de officier van justitie aan de verdachte verzoeken celmateriaal af te staan ten behoeve van een onderzoek dat tot doel heeft vast te stellen of hij drager is van een dergelijke ziekte. De officier van justitie kan dit verzoek tevens richten aan een ander dan de verdachte, indien uit zodanige aanwijzingen blijkt dat besmetting door misdrijf met behulp van het celmateriaal van die ander is overgebracht op een slachtoffer. De verdachte en de derde tot wie de officier van justitie zich heeft gericht, kunnen van hun instemming met het verzoek om mee te werken aan het afnemen van celmateriaal alleen schriftelijk doen blijken.
2.
Indien degene aan wie het verzoek is gericht, medewerking weigert, kan de officier van justitie in het belang van het onderzoek bevelen dat van hem celmateriaal wordt afgenomen ten behoeve van een onderzoek als bedoeld in het eerste lid. Het bevel kan slechts worden gegeven na schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris op vordering van de officier van justitie.
3.
Het onderzoek, bedoeld in het eerste of tweede lid, wordt uitgevoerd door afname van een hoeveelheid bloed door een arts of een verpleegkundige, tenzij aannemelijk is dat afname van bloed om bijzondere geneeskundige redenen onwenselijk is. In dat geval wordt ander celmateriaal, dat geschikt is voor het onderzoek, afgenomen.
4.
Door een arts of een verpleegkundige wordt zoveel celmateriaal afgenomen als voor het onderzoek, bedoeld in het eerste of tweede lid, noodzakelijk is. Zo nodig wordt het bevel, bedoeld in het tweede lid, met behulp van de sterke arm ten uitvoer gelegd.
5.
De officier van justitie kan opdracht geven aan celmateriaal dat is aangetroffen ter zake van een misdrijf als bedoeld in het eerste lid, een onderzoek als bedoeld in het eerste lid te verrichten. De officier van justitie kan, indien hij van oordeel is dat zich daarvoor zwaarwegende redenen voordoen en er sprake is van een bekende verdachte opdracht geven het onderzoek te verrichten aan ander celmateriaal dan op grond van het eerste of tweede lid is afgenomen of in de vorige volzin bedoeld is. Deze opdracht kan niet worden gegeven bij een bekende persoon die niet wordt verdacht van een misdrijf, bedoeld in het eerste lid.
6.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels omtrent de uitvoering van dit artikel gegeven.