CRvB, 21-07-2006, nr. 04-2712 WAO
ECLI:NL:CRVB:2006:AY5143
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
21-07-2006
- Zaaknummer
04-2712 WAO
- LJN
AY5143
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2006:AY5143, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 21‑07‑2006; (Hoger beroep)
Uitspraak 21‑07‑2006
Inhoudsindicatie
WAO-schatting. Zijn geselecteerde functies passend? Medisch onderzoek zorgvuldig?
Partij(en)
04/2712 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 april 2004, 02/5290 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
[betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene).
Datum uitspraak: 21 juli 2006
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. A.M. van den Hurk, advocaat te Amsterdam, een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van betrokkene heeft bij schrijven van 26 mei 2006 een brief van de zenuwarts H. Loen, gedateerd
- 14.
februari 2006, in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juni 2006. Appellant was vertegenwoordigd door mr. I. Damaska. Namens betrokkene is mr. Van den Hurk verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Betrokkene is vanaf 1989 werkzaam geweest als grondwerker gedurende ruim 36 uur per week. Op 21 augustus 2000 heeft betrokkene zijn werkzaamheden vanwege rug- en vermoeidheidsklachten gestaakt. In aansluiting op de wachttijd van
- 52.
weken is hem bij besluit van 20 augustus 2001 met ingang van diezelfde datum een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Dit besluit steunt op een rapport, gedateerd 4 juli 2001, van de verzekeringsarts T. Kloosterman. Na een lichamelijk onderzoek van betrokkene en dossierstudie concludeerde deze dat betrokkene in verband met vermoeidheidsklachten en een verminderde inspanningstolerantie ten gevolge van een cardiale aandoening alsmede in verband met rugklachten beperkingen tot het verrichten van arbeid ondervond. De arbeidsdeskundige W. Elsman is met inachtneming hiervan bij diens rapport van 26 juli 2001 tot de conclusie gekomen dat betrokkene in staat was tot het verrichten van de werkzaamheden behorend bij negen functies, vallend onder de Fb-codes 8463, 7952, 7964, 8364, 7965 en 8538. Na vergelijking van de mediane loonwaarde van de drie hoogst verlonende functies met het voor betrokkene geldende maatmaninkomen, is berekend dat het verlies aan verdienvermogen 20,99% bedraagt, hetgeen heeft geleid tot indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse 15 tot 25%.
In de bezwaarfase is door betrokkene aangevoerd dat ten onrechte geen beperkingen in de psychische belastbaarheid zijn aangenomen. Ter onderbouwing is een brief van de behandelend psychiater A. Lisei van 3 september 2002 overgelegd. Verder is aangevoerd dat de geselecteerde functies medisch en deels ook vanuit arbeidskundig oogpunt niet passend zijn voor betrokkene.
De bezwaarverzekeringsarts H.M.Th. Offermans heeft betrokkene nogmaals onderzocht. Op grond van dit onderzoek, dossierstudie en ingewonnen informatie bij de huisarts W.S. van Randen heeft de bezwaarverzekeringsarts geconcludeerd dat de belastbaarheid van betrokkene door de verzekeringsarts adequaat is ingeschat. De bezwaarverzekeringsarts heeft in de door betrokkene overgelegde brief van psychiater Lisei geen aanleiding gevonden tot het aannemen van beperkingen in de psychische belastbaarheid.
De bezwaararbeidsdeskundige P. de Zeeuw heeft de functies onder de Fb-codes 7965 en 8538 in verband met het eraan verbonden opleidingsniveau bij nader inzien niet geschikt geacht voor betrokkene.
De overige functies zijn onveranderd geschikt bevonden voor betrokkene en daarmee bestaat onveranderd een mate van arbeidsongeschiktheid van 20,99%. Gelet op de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts en bezwaar- arbeidsdeskundige heeft het Uwv bij besluit van 23 oktober 2002 (hierna: het bestreden besluit) het besluit van
20 augustus 2001 ongewijzigd gehandhaafd.
In beroep heeft betrokkene herhaald dat gelet op de visie van de behandelend psychiater Lisei ten onrechte geen psychische beperkingen zijn gesteld, dat de geselecteerde functies gelet op de psychische belasting ongeschikt zijn en voorts dat de functie assemblage-medewerker onder Fb-code 8364 gelet op de vereiste beheersing van de Nederlandse taal niet passend is.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en dit besluit vernietigd wegens strijd met het vereiste van een zorgvuldige voorbereiding en dientengevolge het ontbreken van een deugdelijke motivering. Naar het oordeel van de rechtbank had het Uwv naar aanleiding van de verklaring van de behandelend psychiater Lisei van 3 september 2002 niet zonder een nader onderzoek en zonder specialistische informatie voorbij kunnen gaan aan haar visie met betrekking tot de psychische beperkingen van betrokkene. Het Uwv dient alsnog nader onderzoek te (doen) verrichten naar de psychische beperkingen van betrokkene en op grond van de uitkomst daarvan een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
Ten overvloede heeft de rechtbank overwogen dat zij ernstig betwijfelt of betrokkene, nu hij geen Nederlands kan lezen of schrijven, in staat is tot het volgen van de interne opleiding in de functie modinette 4 onder Fb-code 7952 alsmede of hij in staat is te voldoen aan de vereisten ten aanzien van lezen en schrijven in de functie assemblage-medewerker onder fb-code 8364.
Appellant heeft zich niet met de uitspraak van de rechtbank kunnen verenigen. Aangevoerd is dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en er geen aanleiding bestond voor het opvragen van nadere medische informatie dan wel het vragen van een psychiatrische expertise.
De Raad overweegt als volgt.
De Raad deelt niet het oordeel van de rechtbank dat de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende medische beoordeling onzorgvuldig tot stand is gekomen.
De bezwaarverzekeringsarts heeft betrokkene nadat hij in de bezwaarfase psychische klachten had geuit zelf opnieuw onderzocht, heeft aanvullend informatie opgevraagd bij de huisarts van betrokkene en heeft de door betrokkene overgelegde brief van de behandelend psychiater Lisei van 3 september 2002 in zijn oordeelsvorming betrokken. De Raad is van oordeel dat de bezwaarverzekeringsarts aldus over toereikende gegevens voor een verantwoorde oordeelsvorming en advisering heeft beschikt. Noch in de brief van de huisarts van 15 april 2002 noch in de brief van de behandelend psychiater Lisei van
3 september 2002 ziet de Raad aanknopingspunten voor het oordeel dat het opvragen van nadere informatie bij de behandelend psychiater, naast de van die arts reeds beschikbare gegevens, dan wel het vragen van een psychiatrische expertise, uit een oogpunt van zorgvuldige voorbereiding noodzakelijk was.
De Raad heeft voorts uit de voorhanden zijnde gedingstukken niet kunnen afleiden dat het Uwv de belastbaarheid van betrokkene onjuist heeft beoordeeld, in het bijzonder dat het oordeel omtrent de afwezigheid van beperkingen in de psychische belastbaarheid onjuist zou zijn. De Raad overweegt terzake dat de bezwaarverzekeringsarts bij zijn onderzoek geen aanknopingspunten heeft gevonden voor het aannemen van psychische beperkingen en dat de huisarts in zijn brief van 15 april 2002 geen melding heeft gemaakt van psychische problemen bij betrokkene. De Raad overweegt voorts dat de verklaring van de behandelend psychiater Lisei van 3 september 2002 geen aanknopingspunten biedt voor het aannemen van beperkingen in de psychische belastbaarheid ten gevolge van ziekte of gebrek. Psychiater Lisei geeft een opsomming van de door betrokkene ondervonden psychische klachten maar heeft nagelaten met psychiatrische overwegingen te onderbouwen dat betrokkene beperkingen ondervindt ten gevolge van ziekte of gebrek op psychiatrisch terrein.
De Raad overweegt verder dat hij in het in hoger beroep van de zijde van betrokkene overgelegde schrijven van psychiater Loen van 14 februari 2006 -nog daargelaten dat dit schrijven geen informatie bevat over de psychische gezondheidssituatie van betrokkene op de hier in geding zijnde datum van 20 augustus 2001- evenmin aanknopingspunten in objectief-medische zin heeft aangetroffen die steun kunnen bieden voor het aannemen van psychische beperkingen.
Gelet op de nadere standpuntbepaling van het Uwv in hoger beroep zijn als grondslag voor de onderhavige schatting gehandhaafd de functies assemblage medewerker onder Fb-code 8463, modinette 4 onder Fb-code 7952 en stikster onder Fb-code 7964.
Uitgaande van de door de (bezwaar)verzekeringsarts vastgestelde medische beperkingen is de Raad van oordeel dat deze functies, gelet op het geheel van de daaraan verbonden belastende aspecten, in medisch opzicht geschikt zijn te achten voor betrokkene.
Ook in arbeidskundig opzicht ziet de Raad geen aanleiding voor het oordeel dat evengenoemde functies niet passend zijn. Gezien de door de bezwaararbeidsdeskundige gegeven toelichting in haar rapportage van 19 mei 2004 is de Raad van oordeel dat de te volgen interne bedrijfsopleiding in de functie modinette 4 de mogelijkheden van betrokkene niet te boven gaat.
Een vergelijking van het maatmaninkomen met de op basis van de gehandhaafde functies mogelijk te verwerven inkomsten voert tot de conclusie dat de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene bij het bestreden besluit niet is onderschat.
Vorenstaande overwegingen brengen mee dat het bestreden besluit zorgvuldig is voorbereid, op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag berust en aldus in rechte houdbaar is te achten, in verband waarmee het hoger beroep slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het inleidend beroep alsnog ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.H.A. Uri als griffier, uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2006.
(get.) J. Janssen.
(get.) M.H.A. Uri.