Hof Amsterdam, 23-06-2017, nr. 200.218.042
ECLI:NL:GHAMS:2017:3855
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
23-06-2017
- Zaaknummer
200.218.042
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2017:3855, Uitspraak, Hof Amsterdam, 23‑06‑2017; (Wraking)
Uitspraak 23‑06‑2017
Inhoudsindicatie
Wraking
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
zaaknummer : 200.218.042
rolnummer hoofdzaak : 23-005160-12
beslissing van de wrakingskamer van 23 juni 2017
inzake het op 23 juni 2017 ingediende wrakingsverzoek van
[verzoeker]
,
domicilie kiezend ten kantore van zijn raadsman, mr. C.F. Kovinus, gelegen aan de Raadhuisstraat 52d, 1016 DG te Amsterdam,
bijgestaan door: mrs. C.F. Korvinus en P.J. Zandt.
1. Het geding
Het verzoek tot wraking is gedaan op de openbare terechtzitting op 23 juni 2017 in de strafzaak met parketnummer 23-005160-12. Het verzoek strekt tot wraking van mrs. P. Greve, P.A.M. Hoek en A.M. van Amsterdam, raadsheren in de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam (hierna ook: de raadsheren).
De raadsheren hebben op 23 juni 2017 schriftelijk verklaard niet te berusten in het wrakingsverzoek en zij hebben een reactie op het verzoek gegeven.
De mondelinge behandeling van het onderhavige wrakingsverzoek heeft plaatsgevonden op 23 juni 2017 om 14.00 uur. Verzoeker is daarbij in persoon verschenen, bijgestaan door zijn raadslieden, die het verzoek nader hebben toegelicht aan de hand van een overgelegde pleitnota. Ook is verschenen mr. A.M. van Amsterdam. Tevens is verschenen mr. R.C. Tdlohreg, advocaat-generaal bij het gerechtshof Amsterdam, die het woord heeft gevoerd en heeft geconcludeerd tot afwijzing van het wrakingsverzoek.
2. De feiten
2.1
De hoofdzaak betreft het hoger beroep van verzoeker tegen een uitspraak van de rechtbank Haarlem van 16 november 2012 (parketnummer 15/71470-11) waarin verzoeker onder meer is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren wegens - kort gezegd - gekwalificeerde verduistering. De rechtbank heeft daarnaast ook de gevangenneming van de verdachte bevolen.
Namens de verdachte is op 20 november 2012 van dit vonnis hoger beroep ingesteld. Het hoger beroep richt zich tegen de bewezenverklaring van feit1, alsmede tegen de strafoplegging en alle ter terechtzitting in eerste aanleg genomen beslissingen, waaronder het bevel gevangenneming.
Ter terechtzitting in hoger beroep van 21 mei 2015 heeft het hof de voorlopige hechtenis geschorst voor onbepaalde tijd onder voorwaarden, nader omschreven in de beschikking van 21 mei 2015.
2.2
Het extract proces-verbaal van de openbare terechtzitting van 23 juni 2017 vermeldt, voor zover hier van belang, het volgende:
De voorzitter benoemt de onderwerpen die op 19 juni aan de orde zijn gekomen en deelt mee dat het op 19 juni 2017 ingediende wrakingsverzoek op 22 juni 2017 is afgewezen. De voorzitter deelt mede dat het hof inmiddels heeft beraadslaagd over de voorlopige hechtenis en heeft besloten dat de schorsing van het bevel tot gevangenneming van de verdachte wordt opgeheven met ingang van heden en deelt in dat verband mede:
De verdachte is bij vonnis van 16 november 2012 door de meervoudige kamer van de rechtbank Haarlem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, waarbij tevens de gevangenneming van de verdachte is bevolen, waarbij onder meer werd overwogen dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zich aan de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf zal onttrekken. Namens de verdachte is op 30 november 2012 van dit vonnis hoger beroep ingesteld. Het hoger beroep richt zich tegen de bewezenverklaring van feit 1 alsmede de strafoplegging en alle ter terechtzitting in eerste aanleg genomen beslissingen, waaronder het bevel tot gevangenneming. Ter terechtzitting in hoger beroep van 21 mei 2015 is door de raadsman verzocht de voorlopige hechtenis van verdachte op te heffen, subsidiair te schorsen, ten einde hem in staat te stellen naar de zitting te komen en een verklaring af te leggen. Het hof heeft naar aanleiding van het verzoek van de raadsman de voorlopige hechtenis die tegen de verdachte was bevolen, geschorst voor onbepaalde tijd onder voorwaarden als nader omschreven in de beschikking van 21 mei 2015 van dit hof.
De verdachte is ter terechtzitting van 18 november 2015 en 19 juni 2017 verschenen.
Op de terechtzitting van 19 juni 2017 heeft de verdachte, op vragen naar zijn verblijfadres, verklaard dat hij thans in Zwitserland woont. De verdachte heeft zijn adres in Zwitserland niet kenbaar willen maken en verklaard dat verdere correspondentie in de onderhavige strafzaak nog steeds verzonden kan worden naar het kantooradres van zijn raadsman. In de loop van de terechtzitting van 19 juni 2017 zijn vervolgens door het hof de voorwaarden, verbonden aan de schorsing van de voorlopige hechtenis, aan de orde gesteld en is de verdachte voorgehouden dat één van de schorsingsvoorwaarden behelst dat de verdachte ‘iedere wijziging in zijn verblijfadres terstond aan de advocaat-generaal zal doorgeven’. De verdachte heeft de
verhuizing naar Zwitserland niet doorgegeven aan de advocaat-generaal. De verdachte heeft daarop verklaard dat hij thans nog niet in Zwitserland woont, maar verblijft in de woning van de ouders van zijn partner, gelegen aan de [adres] .
Beoordeling
Gelet op het feit dat de verdachte thans niet staat ingeschreven op een adres in Nederland, hij in het verleden wisselende adressen heeft gehad in het buitenland (Frankrijk, Malta, Albanië, Hong Kong en een aangekondigde verhuizing naar China), hij tijdens het opsporingsonderzoek moeilijk traceerbaar is gebleken en ter terechtzitting in eerste aanleg niet is verschenen alsmede gelet op de omstandigheid dat hij ter terechtzitting in hoger beroep van 19 juni 2017, op vragen naar zijn verblijfadres, wisselend heeft verklaard, door eerst te verklaren dat hij in Zwitserlandwoont - zonder zijn woonadres in Zwitserland kenbaar te willen maken - en later, op de vraag waarom hij zijn adres in Zwitserland niet terstond conform de schorsingsvoorwaarde aan de advocaat-generaal heeft doorgegeven, te verklaren dat hij thans nog wél in Nederland verblijft, is het hof van oordeel dat de afweging tussen enerzijds het belang van de verdachte om zijn berechting in vrijheid te kunnen afwachten en anderzijds het strafvorderlijk belang dat verdachte zich niet aan de tenuitvoerlegging van een opgelegde vrijheidsstraf zal onttrekken, dan wel niet voor justitie vindbaar zal zijn, door het hof thans anders worden gewogen.
Overwegende dat er derhalve nog immer een grond voor toepassing van voorlopige hechtenis aanwezig is, en dat, mede gelet op het veroordelend vonnis, tegen verdachte de verdenking en ernstige bezwaren bestaan dat hij zich aan het onder 1 ten laste gelegde, waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, heeft schuldig gemaakt, zal het hof bevelen dat de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte dient te worden opgeheven.
De raadsman mr. Korvinus deelt hierop mede dat de verdediging per heden het hof wraakt omdat hij de beslissing ongehoord vindt.
De raadsman mr. Korvinus wordt in de gelegenheid gesteld zijn wrakingsgrond naar voren te brengen en nader toe te lichten. De raadsman mr. Korvinus deelt daarop mede: De beslissing van het hof geeft blijk van volstrekte vooringenomenheid voor [verzoeker] . Ik zal het verder toelichten ten overstaan van de wrakingskamer. Het wrakingsverzoek richt zich tegen alle leden van het hof.
3. Het wrakingsverzoek
3.1
De raadsheren hebben in hun schriftelijke reactie het volgende aangevoerd:
Afgelopen maandag, 19 juni 2017, is op de eerste zittingsdag bij aanvang van de mondelinge behandeling aan de verdachte gevraagd naar zijn huidige woon- of verblijfplaats waarop hij desgevraagd mededeelde dat hij een woonadres in Zwitserland heeft, dat hij domicilie kiest aan het kantooradres van zijn raadsman, mr. Korvinus en dat alle andere in het dossier bekende adressen inmiddels zijn achterhaald. Op een later moment gedurende de mondelinge behandeling is - na een onderbreking in verband met het raadkameren over het preliminair verweer - en nog voor de behandeling van de onderzoekwensen die aanleiding gaven tot het vorige wrakingsverzoek - door het hof ambtshalve de voorlopige hechtenis en dan specifiek de voorwaarden , waaronder door het hof eerder schorsing van de voorlopige hechtenis is verleend aan de orde gesteld, meer in het bijzonder het opgeven van de verdachte aan het Openbaar Ministerie van wijzingen in zijn woon- of verblijfplaats.
Tegen het einde van voormelde zittingsdag zijn de door de verdediging gedane getuigenverzoeken behandeld, alsmede verzoeken tot het voegen van bepaalde stukken tot het dossier. De beslissing van het hof (een afwijzing) ten aanzien van het verzoek tot voegen van een vaststellingsovereenkomst en achterliggende correspondentie heeft geleid tot een (het eerste) wrakingsverzoek zodat op die zitting een beslissing omtrent de geschorste voorlopige hechtenis alsmede de vraag wat er met de niet verschenen getuigen dient te gebeuren niet meer aan de orde heeft kunnen komen.
Afgelopen donderdag, 22 juni 2017, heeft de wrakingskamer het (eerste) wrakingsverzoek afgewezen. Vanochtend heeft het hof de onderzoek ter zitting hervat. Als eerste is de geschorste voorlopige hechtenis aan de orde gekomen en heeft het hof de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis bevolen. Wij verwijzen naar bijgevoegde beslissing. Deze beslissing was voor de verdediging aanleiding om het tweede, onderhavige wrakingsverzoek te doen.
Wij berusten niet in de wraking. In bijgevoegde beslissing (hof: beschikking opheffing schorsing voorlopige hechtenis) is opgenomen de onderbouwing voor onze beslissing om de schorsing van de voorlopige hechtenis te beëindigen. Van enige vooringenomenheid ten aanzien van die beslissing is geen sprake geweest en valt daaruit (…) evenmin af te leiden.
3.2
Mr. Korvinus heeft aan de hand van een door hem overgelegde pleitnota ter terechtzitting van de wrakingskamer een nadere toelichting op het wrakingsverzoek gegeven, inhoudende - voor zover van belang -:
(…)
Na beraad aangaande de onderzoekswensen heeft het Hof op 19 juni jl. tevens meegedeeld dat het Hof zich ook beraden heeft over het voortduren van de schorsing van de voorlopige hechtenis en dat het Hof naar aanleiding daarvan het standpunt heeft dat er ook voor het Hof geen aanleiding is om ten aanzien van het voortduren van de schorsing van de voorlopige hechtenis een ander standpunt in te nemen, en derhalve heeft het Hof de schorsing van de voorlopige hechtenis van [verzoeker] gehandhaafd.
Vervolgens heeft het wrakingsincident zich voorgedaan met betrekking tot de afwijzendebeslissing van het Hof aangaande de voeging van een afschrift van de vaststellingsovereenkomst. Gelet op al deze omstandigheden en de volgorde van de gebeurtenissen is de beslissing die het Hof hedenochtend heeft genomen, terwijl [verzoeker] wederom ter terechtzitting aanwezig was, volstrekt onbegrijpelijk, aangezien zich sinds de zitting van 19 juni jl. geen enkele wijziging heeft voorgedaan welke aanleiding zou kunnen voor een gewijzigd standpunt van het Hof ten aanzien van de schorsing. Immers het Hof heeft op 19 juni jl. geconstateerd dat er mogelijk sprake zou kunnen zijn van overtreding van de schorsingsvoorwaarden, echter die constatering is op dat moment, in dat stadium, voor het Hof geen reden geweest tot opheffing van de schorsing van[verzoeker] . De enkele omstandigheid dat het Hof is gewraakt is de enige verandering ten aanzien van de stand van zaken op 19 juni jl.
Dit betekent dat de beslissing van het Hof tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis van [verzoeker] , zoals hedenochtend genomen, door geen enkele andere omstandigheid kan zijn ingegeven dan door vooringenomenheid. Dit klemt te meer nu er zich in concreto geen enkele inhoudelijke wijziging heeft voorgedaan met betrekking tot de van [verzoeker] bekende en/of beschikbare gegevens rondom zijn woon en/of verblijfplaats. Er zijn hooguit een paar adressen afgevallen waaraan geen oproeping betekend behoefde te worden, hetgeen toch al niet aan de orde was aangezien [verzoeker] domicilie kiest ten kantore van zijn advocaten. Bovendien is de woonplaats van [verzoeker] bekend. Derhalve is de beslissing tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis - met name in het licht bezien van het eerdere standpunt van het Hof op 19 juni jl. - zodanig onbegrijpelijk dat daarvoor redelijkerwijs geen enkele andere verklaring is te geven dan dat deze beslissing door vooringenomen is ingegeven.
De verdediging verzoekt de wrakingskamer van uw Hof derhalve om de wraking gegrond te verklaren en de wraking toe te wijzen.
3.3
De advocaat-generaal heeft - samengevat - geconcludeerd dat de aangevoerde grond voor de wraking niet kan leiden tot toewijzing van het verzoek.
3.4
De wrakingskamer heeft vervolgens - in aanwezigheid van alle betrokkenen - relevante delen van de geluidsopname van hetgeen ter terechtzitting op 19 juni 2017 is voorgevallen, beluisterd.
3.5
Na beluistering van de geluidsopname door de wrakingskamer heeft mr. Korvinus - voor zover hier van belang - het volgende medegedeeld:
Het door mij ingediende wrakingsverzoek is gestoeld op de stelling dat het hof zich op 19 juni jl. ook heeft beraden over het voortduren van de schorsing van de voorlopige hechtenis en dat het hof naar aanleiding daarvan heeft beslist dat de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte zal worden gehandhaafd. Na het beluisteren van de geluidsopname is gebleken dat het hof op 19 juni 2017 – anders dan ik meende – toch geen beslissing heeft genomen over de voorlopige hechtenis.
Het hof is op 19 juni 2017 in de loop van de zitting niet meer teruggekomen op hetgeen eerder die zitting was besproken over het naleven van de schorsingsvoorwaarden. Kennelijk zag het hof op dat moment geen aanleiding verandering aan te brengen in de schorsing.
Dit betekent dat het hof vandaag een beslissing heeft genomen ten aanzien van de voorlopige hechtenis, waarvoor geen andere reden te vinden is dan het eerdere wrakingsincident. De onbegrijpelijkheid van die beslissing geldt als subsidiaire wrakingsgrond.
4. De beoordeling van het wrakingsverzoek
Op grond van artikel 512 Wetboek van Strafvordering (Sv) kan op verzoek van de verdachte of het openbaar ministerie, elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Naar vaste rechtspraak dient bij de beoordeling van een wrakingsverzoek voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. Bij de beantwoording van de vraag of in een bepaald geval een gerechtvaardigde grond voor vrees voor partijdigheid van de rechter bestaat, is het standpunt van de klagende partij belangrijk, maar niet doorslaggevend. Beslissend is of de twijfel van de klagende partij aan de onpartijdigheid van de rechter of het gerecht, door objectieve factoren wordt gerechtvaardigd.
Voorts geldt dat het niet aan de wrakingskamer is een door de rechter gegeven beslissing inhoudelijk te toetsen. Wraking kan immers niet fungeren als rechtsmiddel tegen onwelgevallige of onjuiste beslissingen. De vrees voor vooringenomenheid kan indien het wrakingsverzoek zich richt op (de motivering van) een gegeven beslissing slechts objectief gerechtvaardigd zijn indien in het licht van de feiten en omstandigheden van het geval, de rechter een beslissing heeft genomen die zo onbegrijpelijk is dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring is te geven dan dat deze door vooringenomenheid is ingegeven.
Ten aanzien van het verzoek tot wraking overweegt de wrakingskamer dat hetgeen verzoeker aan het wrakingsverzoek ten grondslag heeft gelegd, te weten dat het hof reeds op 19 juni 2017 uitdrukkelijk een beslissing heeft gegeven over de voorlopige hechtenis van verzoeker, feitelijk onjuist is, zoals blijkt uit de geluidsopname van de zitting van 19 juni 2017. Het verzoek tot wraking moet reeds op die grond worden afgewezen.
Ten aanzien van de subsidiaire wrakingsgrond geldt het volgende. Op grond van artikel 513, lid 1 Sv dient een wrakingsverzoek te worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Op grond van het derde lid van genoemde bepaling moeten alle feiten of omstandigheden tegelijk worden voorgedragen. De subsidiaire wrakingsgrond is pas ter zitting van de wrakingskamer van 23 juni 2017 aan het einde van de behandeling naar voren gebracht. De wrakingskamer zal op de subsidiaire wrakingsgrond geen acht slaan, nu deze tardief is aangevoerd.
Het verzoek tot wraking van de leden van het hof zal daarom worden afgewezen.
5. De beslissing
Het hof:
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.D.R.M. Boumans, mr. A.N. van de Beek en Mr. M.F.J.M. de Werd, in tegenwoordigheid van mr. J. Mulder, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 juni 2017.