Hof Amsterdam, 02-04-2019, nr. 200.231.593/01
ECLI:NL:GHAMS:2019:1123
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
02-04-2019
- Zaaknummer
200.231.593/01
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2019:1123, Uitspraak, Hof Amsterdam, 02‑04‑2019; (Hoger beroep, Beschikking)
- Vindplaatsen
PFR-Updates.nl 2019-0101
Uitspraak 02‑04‑2019
Inhoudsindicatie
De rechtbank heeft de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie gewijzigd en op nihil gesteld, nu de man in Jordanië is veroordeeld tot betaling van schadevergoeding en de bruidsgave aan de vrouw en hij daardoor onvoldoende draagkracht zou hebben. Vernietiging door het hof. De bruidsgave dient niet als uitkering tot levensonderhoud te worden beschouwd, doch heeft eerder het karakter van een in beginsel eenmalig uit te voeren vermogensoverdracht. De man heeft onvoldoende aangetoond dat hij niet over voldoende vermogen beschikt om de schadevergoeding en bruidsgave te voldoen.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.231.593/ 01
zaak- en rekestnummer rechtbank: C/13/624796 / FA RK 17-1346
beschikking van de meervoudige kamer van 2 april 2019 inzake
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. W.J. Eusman te Amsterdam,
en
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. G.M. Haring te Amsterdam.
1. Het verloop van het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 18 oktober 2017 uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
De vrouw is op 17 januari 2018 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 18 oktober 2017.
2.2.
De man heeft op 6 maart 2018 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3.
De vrouw heeft op 20 april 2018 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4.
Bij journaalbericht van 21 augustus 2018 heeft de man nadere stukken ingediend, welke ter griffie van dit hof zijn ingekomen op 22 augustus 2018.
2.5.
De mondelinge behandeling heeft op 6 september 2018 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De advocaten van beide partijen hebben ter zitting pleitnotities overgelegd.
3. De feiten
3.1.
Partijen zijn op [datum] 2009 met elkaar gehuwd te [plaats] , Jordanië. Het huwelijk van partijen is op 31 januari 2014 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 4 september 2013 in de registers van de burgerlijke stand.
De man is [in] 2014 gehuwd met zijn partner en in 2016 van haar gescheiden.
De vrouw is [in] 2017 gehuwd met haar partner.
3.2.
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
3.3.
Bij beschikking inzake voorlopige voorzieningen van 17 oktober 2012 is onder meer de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud bepaald op € 300,- per maand met ingang van 15 november 2012.
3.4.
Bij voornoemde echtscheidingsbeschikking is, onder meer, de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud bepaald op € 413,- per maand met ingang van 4 september 2013.
4. De omvang van het geschil
4.1.
Bij de bestreden beschikking is, op verzoek van de man, met wijziging van de beschikking van 4 september 2013 in zoverre, de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw (hierna ook: partneralimentatie) met ingang van 31 januari 2014 op nihil gesteld.
4.2.
De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen, en, naar het hof begrijpt, het inleidend verzoek alsnog af te wijzen.
4.3.
De man verzoekt in principaal hoger beroep de bestreden beschikking te bekrachtigen en het verzoek van de vrouw af te wijzen. In incidenteel appel verzoekt de man de vrouw te veroordelen in de kosten van de procedure.
4.4.
De vrouw verzoekt in incidenteel hoger beroep het verzoek af te wijzen.
5. De motivering van de beslissing
In het principaal en in het incidenteel hoger beroep:
5.1.
De rechtbank heeft bij zijn bestreden beschikking geoordeeld, kort samengevat, - dat sprake is van een wijziging van omstandigheden nu de Jordaanse rechter de man heeft veroordeeld tot betaling aan de vrouw van de (op grond van de tussen partijen gesloten huwelijksakte verschuldigde) bruidsgave (hierna: de bruidsgave) en schadevergoeding vanwege verstoting (hierna: de schadevergoeding). Vervolgens heeft de rechtbank geoordeeld dat in aanmerking genomen de bruidsgave en de schadevergoeding ten belope van een bedrag van in totaal ongeveer € 30.000,-, derhalve een maandelijkse last van ongeveer € 557,- per maand gedurende 52 maanden, hij onvoldoende draagkracht heeft om aan de vrouw partneralimentatie te betalen, en heeft de rechtbank de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie met ingang van 31 januari 2014 op nihil gesteld.
5.2.
De vrouw stelt in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte de door de man te betalen partneralimentatie op nihil heeft gesteld met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. De eerste grief komt er kort samengevat op neer dat de vrouw naar Jordaans recht schadevergoeding toekomt, dat zij recht heeft op de bruidsgave, en dat deze de onderhoudsverplichting van de man jegens haar onverlet laten. In de tweede en derde grief komt zij, verkort weergegeven, op tegen het oordeel van de rechtbank dat – in aanmerking genomen de bruidsgave van 20.000 Jordaanse Dinar (afgerond ongeveer € 24.900,-) en de schadevergoeding ten bedrage van 6.300 Jordaanse Dinar (afgerond ongeveer € 7.500,-) – de man onvoldoende draagkracht heeft om partneralimentatie te betalen, nu de man dit in eerste aanleg zelf niet heeft aangevoerd en voorts nu deze lasten bij de beoordeling van de draagkracht buiten beschouwing dienen te blijven. De man heeft de verplichting tot betaling van schadevergoeding zelf veroorzaakt door de vrouw te verstoten en de bruidsgave is verschuldigd vanwege de echtscheiding. Hij kan deze schulden bovendien in één keer aflossen, bijvoorbeeld door verkoop van zijn appartement in Jordanië.
De man stelt dat de rechtbank terecht de door hem te betalen partneralimentatie op nihil heeft gesteld. Hij heeft aan zijn verzoek tot nihilstelling ten grondslag gelegd, verkort weergegeven, dat de bruidsgave en de schadevergoeding als onderhoudsbijdrage dienen te worden aangemerkt en hij niet gehouden kan zijn daarnaast ook nog partneralimentatie te betalen. Hij stelt voorts dat indien het hof van oordeel is dat de bruidsgave en de schadevergoeding niet als onderhoudsbijdragen dienen te worden aangemerkt, deze verplichtingen bij de beoordeling van zijn onderhoudsverplichting in mindering op zijn draagkracht dienen te komen. Ten aanzien van het appartement in Jordanië heeft de man ter zitting in hoger beroep verklaard dat deze aan zijn ouders toebehoorde, dat hij geen erfgenaam is en voorts dat deze is belast met een hypothecaire lening van 150.000 à 170.000 Jordaanse Dinar. Hij heeft voorts verklaard dat hij niet over vermogen beschikt.
5.3.
Het hof overweegt als volgt.
5.4.
Nu het hoger beroep dient om fouten en omissies uit de eerste aanleg te herstellen, zal het hof de stelling van de man in hoger beroep dat hij onvoldoende draagkracht heeft om partneralimentatie te betalen, in het navolgende (zo nodig) eveneens bespreken.
5.5.
Tussen partijen is in de onderhavige procedure niet in geschil dat de man aan de vrouw schadevergoeding en de bruidsgave verschuldigd is, en evenmin de hoogte daarvan.
Het hof is van oordeel dat de bruidsgave en de schadevergoeding niet als onderhoudsbijdragen dienen te worden aangemerkt. De vrouw heeft gewezen op de artikelen 39 en verder van het personeel statuut van Jordanië waarin de bruidsgave wordt geregeld, op artikel 155 van het personeel statuut van Jordanië over de schadevergoeding en op de omstandigheid dat in Jordanië de vrouw, naast het recht op schadevergoeding, anders dan in de wachtperiode na de verstoting of annulering van het huwelijk (maximaal een jaar), geen zelfstandig recht op partneralimentatie heeft. In de door de vrouw overgelegde (Nederlandse vertaling van de) huwelijksakte staat dat de bruidsschat van 20.000 Jordaanse Dinar opeisbaar is bij het verstrijken van de wettelijke termijnen, en in de (Engelse vertaling van de) uitspraak van de Jordaanse rechtbank staat: “I (hof: de rechtbank) further ordered the said Defendant to pay such sum of money to the said plaintiff effective from [datum] , 2009 along with legal fees and expenses.’ De man heeft verwezen naar twee uitspraken van de rechtbank Utrecht en een van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, doch deze hebben betrekking op Iraaks respectievelijk Iraans recht en baten de man alleen al niet, omdat een nadere toelichting waarom een bruidsgave/schadevergoeding in Jordanië op gelijke wijze wordt behandeld als in Iraak/Iran ontbreekt. Voorts heeft de man een uitdraai van een website van een advocatenkantoor overgelegd, doch zonder nadere toelichting kan het hof daarin geen aanknopingspunten vinden ter ondersteuning van het standpunt van de man. Gelet op het voorgaande en de omstandigheid dat de hoogte van de bruidsgave al bij de huwelijkssluiting is bepaald, onafhankelijk van de behoefte en draagkracht van partijen bij echtscheiding, is het hof van oordeel dat de bruidsgave eerder het karakter heeft van een in beginsel eenmalig uit te voeren vermogensoverdracht dan een bijdrage in het dagelijkse levensonderhoud van de vrouw. Ten aanzien van de schadevergoeding heeft de vrouw een verklaring overgelegd van de rechtbank te Sweileh, Jordanië, waarin blijkens de Nederlandse vertaling staat dat de door de man aan de vrouw te betalen schadevergoeding geen betrekking heeft op alimentatie, ondanks dat de vergoeding wordt berekend aan de hand van de waarde van de maandelijkse alimentatie welke berekening plaatsvindt volgens de Jordaanse wetten. Daartegenover heeft de man zijn stelling dat de bruidsgave als partneralimentatie moet worden beschouwd onvoldoende onderbouwd. Naar het oordeel van het hof ontbreken concrete aanknopingspunten voor de stelling van de man dat de bruidsgave en de schadevergoeding gelijk zijn te stellen aan partneralimentatie. De man heeft overigens, gelet op het voorgaande, geen omstandigheden gesteld die nopen tot nader onderzoek door het Internationaal Juridisch Instituut, zoals de man heeft verzocht, zodat het hof aan dat verzoek voorbij zal gaan.
5.6.
Het hof is voorts van oordeel dat de verplichtingen van de man jegens de vrouw uit hoofde van de bruidsgave en de schadevergoeding bij de berekening van de draagkracht van de man buiten beschouwing dienen te blijven, en overweegt daartoe als volgt. De schulden zijn bij of na het einde van het huwelijk ontstaan. Verder kunnen de schulden uit vermogen worden afgelost. Daartoe wijst het hof op het volgende. De vrouw stelt dat de man beschikt over voldoende vermogen om de genoemde schulden af te lossen. Hij beschikt volgens haar (onder meer) over een appartement in Jordanië dat te gelde kan worden gemaakt. Zij heeft daartoe verwezen naar een uittreksel uit het register van onroerende zaken van 2 augustus 2016 waaruit zou blijken dat de man eigenaar is van een appartement ter waarde van – toentertijd – 20.240 Jordaanse Dinar (afgerond ongeveer € 25.000,-). De vrouw stelt dat de bruidsgave en de schadevergoedingsplicht eerst opeisbaar zijn geworden na beëindiging van het huwelijk. De man heeft dit niet betwist, zodat ook het hof daarvan uitgaat. Het hof is van oordeel dat de man tegenover de stelling van de vrouw onvoldoende heeft betwist dat hij over voldoende vermogen beschikt dan wel zou kunnen beschikken om de bruidsgave en de schadevergoeding te voldoen. Meer in het bijzonder heeft de man onvoldoende weerlegd dat hij eigenaar is van het appartement in Jordanië, nu hij in het voormelde uittreksel als zodanig is aangeduid. Niet gesteld of gebleken is wat de huidige waarde van dit appartement is. Dat daarop een (forse) hypothecaire lening rust, heeft de man evenmin onderbouwd. Het hof ziet derhalve geen aanleiding om de beschikking waarbij de alimentatieverplichting is vastgesteld, te wijzigen op grond van opeisbaar geworden bruidsgave en vastgestelde schadevergoedingsplicht. Voor het overige heeft de man onvoldoende inzicht gegeven in zijn vermogenspositie.
5.7.
Voor zover de man stelt dat de vrouw door de ontvangst van de bruidsgave en de schadevergoeding geen behoefte meer heeft aan partneralimentatie, overweegt het hof dat inkomen uit vermogen wordt meegenomen bij de bepaling van de behoefte van de onderhoudsgerechtigde en er onder omstandigheden aanleiding kan zijn om in te teren op het vermogen van de onderhoudsgerechtigde. Gelet op de hoogte van het totale door de man aan de vrouw te betalen bedrag acht het hof, gelet op de huidige rentestand, het inkomen dat de vrouw daaruit zal ontvangen verwaarloosbaar. Voorts heeft de man tegenover de gemotiveerde betwisting door de vrouw onvoldoende omstandigheden gesteld noch is daarvan gebleken op grond waarvan de vrouw op dit vermogen zou moeten interen. Het hof ziet niet in waarom de vrouw zou moeten interen op een door toedoen van de man aan haar verschuldigd geworden schadevergoeding of bij het huwelijk aangegane bruidsgave. Dat hierover separate procedures zijn gevoerd in Jordanië doet daaraan niet af.
5.8.
Het voorgaande brengt met zich dat de grieven I, II en III slagen. In verband met de devolutieve werking van het hoger beroep zullen in het navolgende de overige door de man aangevoerde grondslagen voor beëindiging dan wel nihilstelling van de alimentatie worden besproken.
5.9.
De man stelt dat de vrouw zich zodanig grievend jegens hem heeft gedragen, dat dit beëindiging dan wel matiging van de partneralimentatie rechtvaardigt, en voert daartoe het volgende aan. De vrouw heeft zich gewend tot de rechter in Jordanië met een verzoek om partneralimentatie, en heeft daartoe ten overstaan van de Jordaanse rechter verklaard in Nederland geen partneralimentatie te ontvangen. Zij heeft een valse verklaring afgelegd en heeft de Jordaanse rechter niet voldoende geïnformeerd over de echtscheidingsprocedure in Nederland.
De vrouw betwist dat zij zich grievend jegens de man heeft gedragen. Zij weerspreekt dat zij in Jordanië een verzoek tot alimentatie heeft ingediend voor de periode na de echtscheiding en dat zij onder ede een valse verklaring heeft afgelegd. Zij heeft de rechter in Jordanië om vaststelling van de bruidsgave en om schadevergoeding verzocht. Zij heeft ten overstaan van de Jordaanse rechter enkel verklaard dat zij de bruidsgave (nog) niet heeft ontvangen, en heeft daartoe verwezen naar de door haar in eerste aanleg in het geding gebrachte griffierverklaring van de rechtbank te Sweileh van 8 september 2016.
5.10.
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken in het dossier blijkt dat het de vrouw in de door haar gevoerde procedures in Jordanië te doen is geweest om vaststelling van de bruidsgave en om vaststelling van schadevergoeding vanwege verstoting. De man heeft tegenover de gemotiveerde betwisting door de vrouw onvoldoende onderbouwd dat de vrouw in Jordanië een procedure tot vaststelling van partneralimentatie heeft gevoerd en/of dat zij daartoe een valse verklaring zou hebben afgelegd. Ook heeft de man zijn stelling ter zitting in hoger beroep dat de vrouw zowel in de procedures in Jordanië als in de procedure in Nederland onduidelijkheid heeft gecreëerd, onvoldoende onderbouwd. Het hof ziet dan ook geen aanleiding de partneralimentatie op deze door de man aangevoerde grond te beëindigen dan wel te matigen.
5.11.
De man stelt nog dat nihilstelling van de partneralimentatie gerechtvaardigd is nu de vrouw hem er niet van op de hoogte heeft gesteld dat haar inkomen is gewijzigd. Ten tijde van de echtscheiding ontving zij een uitkering op grond van de Participatiewet. Zij heeft al geruime tijd een goede baan in het AMC, zo stelt hij.
De vrouw stelt dat ondanks het inkomen dat zij sinds 2014 verdiende, haar behoefte ongewijzigd is gebleven, nu zij een inkomen uit (tijdelijk) dienstverband heeft genoten ter hoogte van het bijstandsniveau. Zij heeft ter onderbouwing van haar stelling onder meer verwezen naar een door haar zelf opgesteld overzicht van haar inkomsten in de jaren 2013 tot en met 2017 en de jaaropgaven 2014 tot en met 2017.
Het hof overweegt als volgt. De man voert terecht aan dat in beginsel de alimentatiegerechtigde, indien zijn of haar inkomen wijzigt, dit dient te melden aan de alimentatieplichtige, nu dit van invloed kan zijn op de alimentatie die hij of zij ontvangt. In het onderhavige geval is de vraag of, indien de vrouw haar gewijzigde inkomen aan de man zou hebben medegedeeld, dit tot wijziging van de partneralimentatie zou hebben geleid. Uit voornoemde stukken blijkt onder meer het volgende. De vrouw heeft in 2014 een inkomen ontvangen van € 3.185,- uit hoofde van een arbeidsovereenkomst met AMC en € 629,- uit hoofde van een arbeidsovereenkomst met Tandartsenpraktijk [X] , en voorts tot 4 november 2014 een uitkering op grond van de Participatiewet van € 9.907,-. In 2015 heeft zij een inkomen ontvangen van € 3.905,- uit hoofde van haar arbeidsovereenkomst met AMC en € 3.553,- uit hoofde van haar arbeidsovereenkomst met Tandartsenpraktijk [X] . In 2016 heeft zij een bedrag van € 200,- ontvangen uit hoofde van haar arbeidsovereenkomst met het AMC, € 1.511,- uit hoofde van haar arbeidsovereenkomst met Actief Werkt! B.V, € 1.906,- uit hoofde van een WW uitkering en € 2.386,- uit hoofde van haar overeenkomst met About Payrolling. In 2017 heeft zij € 881,- ontvangen uit hoofde van haar arbeidsovereenkomst met Actief Werkt! B.V. en € 2.009,- uit hoofde van haar arbeidsovereenkomst met Adecco. Uit het voorgaande volgt dat het inkomen van de vrouw ook na het beëindigen van de Participatiewet rond het bijstandsniveau is gebleven en haar behoefte gelijk is gebleven. Derhalve vormt de genoemde wijziging van de inkomensbron van de vrouw naar het oordeel van het hof geen grond voor wijziging van de partneralimentatie.
5.12
De man verzoekt nog te bepalen dat de partneralimentatie eindigt met ingang van de dag van het huwelijk van de vrouw en haar echtgenoot. Het hof overweegt dat de alimentatieverplichting van de man jegens de vrouw op grond van artikel 1:160 van het Burgerlijk Wetboek van rechtswege is geëindigd op 22 oktober 2017, zodat de man bij zijn verzoek op dit punt geen belang heeft. Het hof zal het verzoek op dit punt eveneens afwijzen.
5.13.
Grief IV, waarin de vrouw opkomt tegen het oordeel van de rechtbank dat de onderhoudsbijdrage met terugwerkende kracht op nihil dient te worden gesteld, behoeft, gelet op het vorenoverwogene, geen bespreking.
De bestreden beschikking zal worden vernietigd. Het verzoek van de man zal alsnog worden afgewezen.
5.14.
Gezien de uitkomst van de procedure ziet het hof geen aanleiding om de vrouw te veroordelen in de kosten zoals de man in zijn enige grief heeft verzocht. Het hof zal de kosten van de procedure compenseren op na te melden wijze.
5.15.
Dit leidt tot de volgende beslissing.
6. De beslissing
Het hof:
in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de bestreden beschikking en, opnieuw rechtdoende:
wijst het inleidend verzoek alsnog af;
compenseert de kosten van de procedure aldus, dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
wijst af hetgeen meer of anders in hoger beroep is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.M.J. Peters, mr. J. Jonkers en mr. S.F.M. Wortmann, in tegenwoordigheid van mr. T. Mekkelholt als griffier en is op 2 april 2019 uitgesproken in het openbaar.