HR, 17-06-2022, nr. 21/01134
ECLI:NL:HR:2022:878
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
17-06-2022
- Zaaknummer
21/01134
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:878, Uitspraak, Hoge Raad, 17‑06‑2022; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2021:210
Aanvraag tot herziening van: ECLI:NL:HR:2021:1331
ECLI:NL:HR:2021:1331, Uitspraak, Hoge Raad, 17‑09‑2021; (Cassatie)
Herziening: ECLI:NL:HR:2022:878
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2021:210, Niet ontvankelijk
- Vindplaatsen
V-N 2022/30.14 met annotatie van Redactie
NTFR 2021/3081
Uitspraak 17‑06‑2022
Inhoudsindicatie
HR: 81.1 RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 21/01134
Datum 17 juni 2022
ARREST
in de zaak van
[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende),
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
betreffende het door belanghebbende ingediende verzoek om herstelling of herziening van het arrest van de Hoge Raad van 17 september 20211.op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch van 29 januari 2021, nr. 15/011702., op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank ZeelandWestBrabant (nr. AWB 13/4901) betreffende een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de kansspelbelasting over de periode 1 november 2008 tot en met 30 april 2013.
1. Het geding in cassatie
1.1
Belanghebbende, vertegenwoordigd door R. Zilver, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal middelen voorgesteld.
1.2
Bij het arrest van 17 september 2021, nr. 21/01134, heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie met toepassing van artikel 8:36a, lid 5, Awb niet-ontvankelijk verklaard met de overweging dat het beroepschrift in cassatie niet digitaal, via het webportaal van de Hoge Raad, was ingediend.
1.3
Belanghebbende heeft bij brief van 29 september 2021 aangevoerd dat zij op 3 mei 2021, de laatste dag van de door de Hoge Raad gestelde termijn, heeft geprobeerd het beroepschrift via de webportaal van de Hoge Raad in te dienen maar dat dat niet was gelukt.
1.4
Uit nader onderzoek is gebleken dat zich op 3 mei 2021 een storing heeft voorgedaan waardoor niet aan belanghebbende is te wijten dat het beroep in cassatie niet binnen de termijn via het webportaal is ingediend. Daarom acht de Hoge Raad termen aanwezig het arrest van 17 september 2021 vervallen te verklaren en het beroep in cassatie alsnog in behandeling te nemen.
1.5
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
1.6
Belanghebbende heeft het beroep schriftelijk doen toelichten door R. Zilver, voornoemd, advocaat te Utrecht.
2. Beoordeling van de middelen
De Hoge Raad heeft de middelen over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze middelen niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van de middelen is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- verklaart het arrest van de Hoge Raad van 17 september 2021, nr. 21/01134, vervallen, en
- verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren J. Wortel en M.T. Boerlage, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2022.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 17‑06‑2022
Uitspraak 17‑09‑2021
Inhoudsindicatie
HR verklaart het beroep in cassatie n-o.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 21/01134
Datum 17 september 2021
ARREST
in de zaak van
[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende), vertegenwoordigd door R. Zilver,
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch van 29 januari 2021, nr. 15/01170, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nr. AWB 13/4901).
1. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie
1.1
In deze zaak is bij aangetekende brief beroep in cassatie ingesteld. Het cassatieberoep is gericht tegen een uitspraak van het Hof van 29 januari 2021. Uit het beroepschrift in cassatie blijkt dat het cassatieberoep namens belanghebbende is ingesteld door een beroepsmatig optredende rechtsbijstandverlener.
1.2
Artikel 1 van het Besluit van 6 maart 2019, Staatsblad 2020, 991., brengt mee dat een beroepsmatig optredende rechtsbijstandverlener verplicht is digitaal te procederen in die gevallen waarin het beroep in cassatie is gericht tegen een uitspraak die op of na 15 april 2020 is bekendgemaakt. Dat is in deze zaak het geval zodat het beroepschrift in cassatie digitaal, via het webportaal van de Hoge Raad, had moeten worden ingediend.
De griffier van de Hoge Raad heeft de indiener van het beroepschrift daarom bij brief van 22 maart 2021 verzocht het beroepschrift in cassatie binnen zes weken via het webportaal van de Hoge Raad in te dienen. Deze brief is aangetekend verzonden en is volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL afgeleverd op het door de gemachtigde van belanghebbende opgegeven adres. De indiener van het beroepschrift heeft niet binnen de gestelde termijn gevolg gegeven aan dat verzoek. Hetgeen de indiener van het beroepschrift heeft aangevoerd in zijn brief van 3 mei 2021 leidt niet tot een ander oordeel, omdat is vastgesteld dat op 3 mei 2021 geen sprake is geweest van de in die brief genoemde storing in het webportaal van de Hoge Raad.
Daarom zal de Hoge Raad met toepassing van artikel 8:36a, lid 5, Awb het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaren.
2. Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 17 september 2021.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 17‑09‑2021
Besluit van 6 maart 2019, houdende vaststelling van het tijdstip van gedeeltelijke inwerkingtreding van de Wet van 13 juli 2016 tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Algemene wet bestuursrecht in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht (Stb. 2016, 288), de Invoeringswet vereenvoudiging en digitalisering procesrecht, het Besluit digitalisering burgerlijk procesrecht en bestuursprocesrecht en het Aanpassingsbesluit vereenvoudiging en digitalisering procesrecht (Inwerkingtredingsbesluit digitaal procederen in bestuursrechtelijke cassatieprocedures).