HR, 08-04-2014, nr. 13/02212
ECLI:NL:HR:2014:856
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
08-04-2014
- Zaaknummer
13/02212
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:856, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 08‑04‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:258
ECLI:NL:PHR:2014:258, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑02‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:856
Beroepschrift, Hoge Raad, 16‑07‑2012
- Wetingang
- Vindplaatsen
NJ 2014/231 met annotatie van
SR-Updates.nl 2014-0163
NbSr 2014/181
Uitspraak 08‑04‑2014
Inhoudsindicatie
Verdachte n-o in h.b. Ex art. 449.1 Sv wordt h.b ingesteld door een verklaring, af te leggen door degene die het rechtsmiddel aanwendt, op de griffie van het gerecht door of bij hetwelk de beslissing is gegeven. Dit geldt ook indien het gaat om een verklaring, af te leggen door een daartoe door de raadsman van de verdachte schriftelijk gevolmachtigde griffiemedewerker. Die volmacht moet dan wel zijn verleend aan een medewerker van de griffie van het gerecht door hetwelk de beslissing waarvan beroep is gegeven. Het gaat hier, in ieder geval wat betreft een advocaat, niet om een onredelijke eis. Uit het vorenoverwogene volgt dat het Hof verdachte terecht n-o heeft verklaard in zijn h.b. op de grond dat dit beroep eerst na het verstrijken van de appeltermijn ter griffie van de juiste instantie is ingesteld. De enkele omstandigheid dat – naar is gesteld – de raadsman binnen die termijn een schriftelijke volmacht heeft verzonden naar de griffie van een ander gerecht, leidt dus niet tot een ander oordeel.
Partij(en)
8 april 2014
Strafkamer
nr. 13/02212
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 26 april 2013, nummer 22/004382-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. P.H.W. Spoelstra, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in het beroep in cassatie.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof de verdachte ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd niet-ontvankelijk heeft verklaard in het ingestelde hoger beroep.
2.2.1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"De advocaat-generaal vordert dat de verdachte niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het hoger beroep, nu hij niet binnen veertien dagen na de uitspraak hoger beroep heeft ingesteld.
Desgevraagd naar zijn standpunt verklaart de raadsman dat hij reeds op 10 september 2012 appel had ingesteld doch bij de verkeerde instantie, namelijk bij de strafgriffie van het gerechtshof. Op basis van de doorzendplicht is vervolgens onmiddellijk bij de strafgriffie van de rechtbank appel ingesteld.
De raadsman legt onder meer zijn brief en faxbericht d.d. 10 september 2012 aan het gerechtshof over aan de voorzitter.
Daartoe in de gelegenheid gesteld door de voorzitter geeft de advocaat-generaal aan dat voornoemde overgelegde brief in haar procesdossier ontbreekt en dat het de raadsman had gesierd de stukken voor de terechtzitting van heden op te sturen. De advocaat-generaal stelt zich bij gelegenheid van repliek op het standpunt dat de appelakte leidend is en dat van een professionele procespartij mag worden verwacht dat hij weet bij welke instantie appel behoort te worden ingesteld.
Bij gelegenheid van dupliek verklaart de raadsman dat hij inderdaad een schaamtevolle vergissing heeft begaan door bij de verkeerde instantie appel in te stellen, doch dat in zijn visie de datum van het instellen van appel leidend moet worden geacht."
2.2.2.
De van voormeld proces-verbaal deel uitmakende aantekening mondeling arrest houdt als motivering van de in het middel genoemde beslissing het volgende in:
"De verdachte is ter terechtzitting in eerste aanleg in persoon verschenen.
De verdachte had derhalve binnen veertien dagen na het op 27 augustus 2012 gewezen vonnis in hoger beroep moeten komen. Namens de verdachte is echter eerst op 13 september 2012 bij de juiste instantie hoger beroep ingesteld, zodat hij daarin niet-ontvankelijk dient te worden verklaard."
2.3.
Ingevolge art. 449, eerste lid, Sv wordt hoger beroep ingesteld door een verklaring, af te leggen door degene die het rechtsmiddel aanwendt, op de griffie van het gerecht door of bij hetwelk de beslissing is gegeven. Dit geldt ook indien het gaat om een verklaring, af te leggen door een daartoe door de raadsman van de verdachte schriftelijk gevolmachtigde griffiemedewerker. Die volmacht moet dan wel zijn verleend aan een medewerker van de griffie van het gerecht door hetwelk de beslissing waarvan beroep is gegeven. Het gaat hier, in ieder geval wat betreft een advocaat, niet om een onredelijke eis.
2.4.
Uit het vorenoverwogene volgt dat het Hof de verdachte terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn hoger beroep op de grond dat dit beroep eerst na het verstrijken van de appeltermijn ter griffie van de juiste instantie is ingesteld. De enkele omstandigheid dat – naar is gesteld – de raadsman binnen die termijn een schriftelijke volmacht heeft verzonden naar de griffie van een ander gerecht, leidt dus niet tot een ander oordeel.
2.5.
Het middel faalt.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren N. Jörg en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 april 2014.
Conclusie 11‑02‑2014
Inhoudsindicatie
Verdachte n-o in h.b. Ex art. 449.1 Sv wordt h.b ingesteld door een verklaring, af te leggen door degene die het rechtsmiddel aanwendt, op de griffie van het gerecht door of bij hetwelk de beslissing is gegeven. Dit geldt ook indien het gaat om een verklaring, af te leggen door een daartoe door de raadsman van de verdachte schriftelijk gevolmachtigde griffiemedewerker. Die volmacht moet dan wel zijn verleend aan een medewerker van de griffie van het gerecht door hetwelk de beslissing waarvan beroep is gegeven. Het gaat hier, in ieder geval wat betreft een advocaat, niet om een onredelijke eis. Uit het vorenoverwogene volgt dat het Hof verdachte terecht n-o heeft verklaard in zijn h.b. op de grond dat dit beroep eerst na het verstrijken van de appeltermijn ter griffie van de juiste instantie is ingesteld. De enkele omstandigheid dat – naar is gesteld – de raadsman binnen die termijn een schriftelijke volmacht heeft verzonden naar de griffie van een ander gerecht, leidt dus niet tot een ander oordeel.
Nr. 13/02212
Mr. Vegter
Zitting 11 februari 2014
Standpunt/conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het cassatieberoep richt zich tegen een beslissing van het Gerechtshof te Den Haag van 26 april 2013. Er is tijdig een schriftuur houdende een middel van cassatie ingekomen.
2. Het middel heeft betrekking op de volgende overweging van het Hof: “De verdachte is ter terechtzitting in eerste aanleg in persoon verschenen. De verdachte had derhalve binnen veertien dagen na het op 27 augustus 2012 gewezen vonnis in hoger beroep moeten komen. De verdachte heeft echter eerst op 13 september 2012 hoger beroep ingesteld, zodat hij daarin niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.” Volgens het middel is de beslissing om verdachte in het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren onjuist, althans onvoldoende gemotiveerd nu tijdig en wel op 10 september 2012 bij faxbericht de griffier bij het Hof ’s-Gravenhage is gemachtigd beroep in te stellen.
Van een administratieve vergissing bij de griffie van het Hof blijkt niet; evenmin blijkt dat de griffier van het Hof de gemachtigde advocaat pas na het verstrijken van de beroepstermijn op de hoogte heeft gesteld van diens vergissing. Wel blijkt dat de daartoe gemachtigde advocaat alsnog op 13 september 2012 naar de Rechtbank Den Haag een faxbericht heeft verzonden met een machtiging aan de griffier om beroep in te stellen. De beslissing van het Hof dat het beroep te laat is ingesteld is juist en toereikend gemotiveerd.
3. Het standpunt is dat verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in het beroep in cassatie nu het middel klaarblijkelijk niet tot cassatie kan leiden.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Beroepschrift 16‑07‑2012
Toevoeging is afgegeven op 9 mei 2013, onder nr. 3HS8559
CASSATIESCHRIFTUUR
AAN DE HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
TE 's‑GRAVENHAGE
Zaaknummer: S 13/02212
Geeft eerbiedig te kennen:
De heer [verdachte], wonende te [woonplaats], verzoeker van cassatie, hierna te noemen ‘[verdachte]’ te dezer zake woonplaats kiezende te 's‑Gravenhage aan het adres Torenstraat 172(2513 BW), ten kantore van mr. P.H.W. Spoelstra, advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden, die als zodanig voor requirant optreedt, namens hem dit cassatieschriftuur ondertekent en door hem tot indiening bepaaldelijk is gevolmachtigd.
Draagt het volgende middel aan tegen een hem treffend arrest van het Gerechtshof 's‑Gravenhage d.d. 26 april 2013, parketnummer 22/004382-12
Procesverloop
1
[verdachte] is bij vonnis van de politierechter van de Rechtbank 's‑Gravenhage, locatie Leiden, d.d. 27 augustus 2012 veroordeeld wegens overtreding van het bepaalde in artikel 107 lid 1 Wegenverkeerswet tot een hechtenis voor de duur van 2 weken.
2
[verdachte] is tegen dit vonnis in beroep gegaan.
3
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 26 april 2013.
4
Bij arrest van het Gerechtshof 's‑Gravenhage van 26 april 2013 is [verdachte] niet ontvankelijk verklaard in zijn beroep wegens termijnoverschrijding.
Middel I
Er is sprake van schending van het recht en/of verzuim van vormen doordat het bepaalde in art., 404, 408, 415, 423, 450 en 451 Sv in strijd met het recht is toegepast doordat het Gerechtshof het tijdig ingestelde, rechtsmiddel ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, als te laat ingediend heeft beoordeeld.
Toelichting:
5
De Rechtbank 's‑Gravenhage, sector kanton, locatie Delft heeft [verdachte] veroordeeld tot een hechtenis voor de duur van 2 weken. Tegen dit vonnis is requirant tijdig in beroep gegaan, te weten 10 september 2012. (productie 1). Dit rechtsmiddel is -onjuist- ingediend bij het Gerechtshof. Eerst op 13 september 2012 is daarvan bij de rechtbank een akte opgemaakt, (productie 2). De akte is opgemaakt nadat de raadsman van requirant door de griffier opmerkzaam was gemaakt van het onjuist ingediende rechtsmiddel. Deze fout is hersteld (productie 3).
Requirant heeft, bij ingesteld beroep van zijn raadsman, bijtijds blijk gegeven van zijn wens om het aan hem door de wet gegeven recht zijn zaak opnieuw door een rechter te doen beoordelen. Het Gerechtshof had het ingestelde beroep als een bijzondere volmacht aan de juiste griffier tot het instellen van het juiste rechtsmiddel dienen te beschouwen. Bovendien behoeft het na ommekomst van de appeltermijn opmaken van een akte rechtsmiddel niet aan de ontvankelijkheid van het beroep in de weg te staan aangezien het rechtsmiddel -zij het onjuist geadresseerd- tijdig is ingediend. (NJ 1983, 433).
Redenen waarom
Het is op deze grond waarom requirant Uw Hoge Raad eerbiedig verzoekt het arrest van het Gerechtshof te 's‑Gravenhage d.d. 26 april 2013 te vernietigen en de zaak terug te verwijzen naar het Gerechtshof te 's‑Gravenhage, althans overeenkomstig het Uw Hoge Raad mogen behagen, kosten rechtens,
's‑Gravenhage 16 juli 2013
P.H.W. Spoelstra, advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden.