Hof 's-Gravenhage, 15-07-2009, nr. 200.022.072/01
ECLI:NL:GHSGR:2009:BJ5041
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
15-07-2009
- Magistraten
Mrs. Labohm, Husson, Kamminga
- Zaaknummer
200.022.072/01
- LJN
BJ5041
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2009:BJ5041, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 15‑07‑2009
Uitspraak 15‑07‑2009
Mrs. Labohm, Husson, Kamminga
Partij(en)
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. A.H.J. Strak, te Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. I. Fontijne, te 's‑Gravenhage.
Procesverloop in hoger beroep
De man is op 11 december 2008 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 16 september 2008 van de rechtbank Rotterdam.
De vrouw heeft op 8 mei 2009 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 10 februari 2009 en 25 mei 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Op 5 juni 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn advocaat en de vrouw, bijgestaan door haar advocaat. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
Het procesverloop in eerste aanleg en vaststaande feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting staat — voor zover in hoger beroep van belang — tussen partijen het volgende vast.
Partijen zijn [in 1997] te [plaats] gehuwd.
Partijen hebben één thans nog minderjarig kind:
[K.], geboren [in 1996] te [geboorteplaats].
De man heeft een verzoekschrift ingediend tot echtscheiding met nevenvoorzieningen.
De vrouw heeft een verweerschrift ingediend. Tevens verzoekt zij onder meer ten laste van de man een bijdrage in haar levensonderhoud vast te stellen van € 800,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, vanaf de datum waarop de vrouw beschikt over eigen woonruimte.
De man heeft vervolgens een verweerschrift tegen de zelfstandige verzoeken ingediend.
Bij beschikking van 13 juli 2007 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. De behandeling ten aanzien van de vaststelling van de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw is pro forma aangehouden.
Bij beschikking van 21 april 2008 is de behandeling van de definitieve vaststelling van de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw pro forma aangehouden teneinde partijen in de gelegenheid te stellen nadere gegeven te overleggen.
Bij de bestreden beschikking is met ingang van de datum van de overdracht van de echtelijke woning ten laste van de man aan de vrouw een uitkering tot levensonderhoud toegekend van € 375,- per maand, voor wat betreft de na heden te verschijnen termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen en verstaat dat genoemde uitkering jaarlijks, met ingang van 1 januari van het nieuwe jaar, wordt gewijzigd ingevolge de wettelijk vastgestelde indexering. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
Het hof gaat voor het overige uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
Beoordeling van het hoger beroep
1.
In geschil tussen partijen is de door de man te betalen bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw.
2.
De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de door hem te betalen bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw vast te stellen op nihil.
3.
De vrouw bestrijdt zijn beroep.
4.
De man stelt dat de gedragingen van de vrouw dermate grievend zijn dat in redelijkheid niet van hem verwacht kan worden dat hij een bijdrage levert in de kosten van levensonderhoud ten behoeve van de vrouw. Zij heeft de man onderworpen aan een terreur van onrechtmatige gedragingen, stalking, vernieling, bedreiging en brandstichting, die uiteindelijk hebben geleid tot de huidige detentie van de vrouw in de penitentiaire inrichting Nieuwersluis. Ook nadat zij was veroordeeld is zij evenwel doorgegaan met haar grievende gedragingen. Weliswaar geldt de matigingsbevoegdheid van de rechter op grond van artikel 1:399 van het Burgerlijk Wetboek niet ten aanzien van ex-echtgenoten, echter gedragingen van de onderhoudsgerechtigde echtgenote kunnen wel als afzonderlijke maatstaf een rol spelen bij de vaststelling van de alimentatie.
5.
De vrouw stelt dat de man op de hoogte was van haar grillige gedrag en dat hij daar bij de echtscheiding in zijn reacties naar de vrouw rekening mee had dienen te houden. Haar gedrag is weliswaar grievend geweest, maar op haar beurt heeft zij het gedrag van de man en zijn nieuwe partner eveneens als uiterst grievend ervaren. Dat zij hierop minder adequaat heeft gereageerd, is spijtig, maar kan onder de omstandigheden van dit geval de lotsverbondenheid die ook na beëindiging van het huwelijk nog tussen partijen bestaat, niet opzij zetten.
6.
Het hof overweegt als volgt. De lotsverbondenheid, die ontstaan is door het huwelijk en daarna nog doorwerkt, is de grond voor de verplichting een bijdrage te verstrekken in de kosten van levensonderhoud ten behoeve van de ex-echtgenoot. Het hof is van oordeel dat het gedrag van de vrouw dermate grievend is geweest dat in redelijkheid niet van de man kan worden verwacht dat hij enige bijdrage levert in de kosten van levensonderhoud ten behoeve van de vrouw. Daartoe overweegt het hof als volgt.
7.
Als onbestreden staat vast dat de vrouw zich schuldig heeft gemaakt aan telefoonterreur jegens de man en zijn nieuwe partner, dat zij zijn auto heeft vernield en dat zij een poging tot brandstichting in het huis van de man heeft gedaan. De vrouw is door de rechtbank Rotterdam voor deze feiten veroordeeld. Zij heeft een gevangenisstraf voor de duur van één jaar, waarvan zes maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van twee jaar, opgelegd gekregen. Onder deze feiten en omstandigheden acht het hof het niet redelijk van de man te verlangen dat hij een bijdrage in de kosten van levensonderhoud ten behoeve van de vrouw verstrekt. Het verweer van de vrouw dat partijen zeventien jaar gehuwd zijn geweest, zij een kind uit deze relatie hebben en de man bekend was met haar psychische problemen kunnen niet leiden tot een ander oordeel. Gezien hetgeen hiervoor is overwogen is het hof van oordeel dat het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud ten laste van de man dient te worden afgewezen. Nu de eerste grief slaagt, behoeven de overige grieven geen bespreking.
8.
Mitsdien wordt als volgt beslist.
Beslissing op het incidentele hoger beroep
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het inleidende verzoek van de vrouw alsnog af;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Husson en Kamminga, bijgestaan door mr. Willems als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 juli 2009.