Einde inhoudsopgave
Kaderbesluit 2005/667/JBZ tot versterking van het strafrechtelijk kader voor de bestrijding van verontreiniging vanaf schepen
Artikel 7 Rechtsmacht
Geldend
Geldend vanaf 01-10-2005
- Bronpublicatie:
12-07-2005, PbEU 2005, L 255 (uitgifte: 30-09-2005, regelingnummer: 2005/667/JBZ)
- Inwerkingtreding
01-10-2005
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
12-07-2005, PbEU 2005, L 255 (uitgifte: 30-09-2005, regelingnummer: 2005/667/JBZ)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
1.
Iedere lidstaat vestigt, voorzover het internationale recht dit toelaat, zijn rechtsmacht ten aanzien van de in de artikelen 2 en 3 bedoelde delicten die:
- a)
geheel of gedeeltelijk op zijn grondgebied zijn gepleegd;
- b)
zijn gepleegd in zijn exclusieve economische zone of in een soortgelijke zone die volgens het internationaal recht is ingesteld;
- c)
zijn gepleegd aan boord van een schip dat de vlag van de lidstaat voert;
- d)
zijn gepleegd door een van zijn onderdanen, indien het delict volgens het strafrecht van de plaats van het delict een strafbaar feit uitmaakt, of indien die plaats niet onder enige rechtsmacht valt;
- e)
zijn gepleegd ten behoeve van een rechtspersoon met statutaire zetel op zijn grondgebied;
- f)
zijn gepleegd buiten zijn grondgebied, maar verontreiniging hebben veroorzaakt of dreigen te veroorzaken binnen zijn grondgebied of economische zone, en het schip zich vrijwillig in een haven of offshoreterminal van de lidstaat bevindt;
- g)
zijn gepleegd op volle zee, en het schip zich vrijwillig in een haven of offshoreterminal van de lidstaat bevindt.
2.
Een lidstaat kan besluiten de in:
- a)
lid 1, onder d),
- b)
lid 1, onder e), bedoelde rechtsmachtregel niet dan wel slechts in specifieke gevallen of omstandigheden toe te passen.
3.
Iedere lidstaat stelt het secretariaat-generaal van de Raad in kennis van het in lid 2 bedoelde besluit, in voorkomend geval onder vermelding van de specifieke omstandigheden of gevallen waarin het besluit van toepassing is.
4.
Indien meer dan één lidstaat rechtsmacht heeft met betrekking tot een delict, trachten de betrokken lidstaten hun optreden op passende wijze te coördineren, in het bijzonder met betrekking tot de voorwaarden voor vervolging en de voorwaarden voor wederzijdse hulp.
5.
Daarbij wordt rekening gehouden met de volgende aanknopingspunten:
- a)
het delict is gepleegd op het grondgebied, in de exclusieve economische zone of in een soortgelijke zone van de lidstaat;
- b)
de gevolgen van het delict doen zich voor op het grondgebied, in de exclusieve economische zone of in een soortgelijke zone van de lidstaat;
- c)
het schip vanaf hetwelk het delict is gepleegd, is op doorvaart via het grondgebied, in de exclusieve economische zone of in een soortgelijke zone van de lidstaat;
- d)
de dader van het delict is onderdaan of ingezetene van de lidstaat;
- e)
de rechtspersoon ten voordele waarvan het delict is gepleegd, heeft zijn statutaire zetel op het grondgebied van de lidstaat;
- f)
het schip vanaf hetwelk het delict is gepleegd, voert de vlag van de lidstaat.
6.
Voor de toepassing van dit artikel omvat het grondgebied ook de in artikel 3, lid 1, onder a) en b), van Richtlijn 2005/35/EG bedoelde zone.