Einde inhoudsopgave
Verordening (EG) Nr. 987/2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels
Artikel 11 Gegevens voor de vaststelling van de woonplaats
Geldend
Geldend vanaf 01-05-2010
- Bronpublicatie:
16-09-2009, PbEU 2009, L 284 (uitgifte: 30-10-2009, regelingnummer: 987/2009)
- Inwerkingtreding
01-05-2010
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
16-09-2009, PbEU 2009, L 284 (uitgifte: 30-10-2009, regelingnummer: 987/2009)
- Vakgebied(en)
Internationale sociale zekerheid / Algemeen
1.
Indien tussen de organen van twee of meer lidstaten een verschil van mening bestaat over de vaststelling van de woonplaats van een persoon op wie de basisverordening van toepassing is, stellen deze organen in onderlinge overeenstemming het centrum van de belangen van de betrokkene vast op basis van een algemene beoordeling van alle beschikbare informatie met betrekking tot relevante feiten. Hiertoe behoren onder meer, in voorkomend geval:
- a)
de duur en de continuïteit van de aanwezigheid op het grondgebied van de betrokken lidstaten;
- b)
de persoonlijke situatie van de betrokkene, waaronder:
- i)
de aard en de specifieke kenmerken van de uitgeoefende werkzaamheden, met name de plaats waar deze gewoonlijk worden uitgeoefend, het stabiele karakter van de werkzaamheden of de duur van een arbeidsovereenkomst;
- ii)
de gezinssituatie en de familiebanden;
- iii)
de uitoefening van onbezoldigde werkzaamheden;
- iv)
in het geval van studenten, de bron van hun inkomsten;
- v)
de huisvestingssituatie, met name hoe permanent deze is;
- vi)
de lidstaat waar de betrokkene geacht wordt te wonen voor belastingdoeleinden.
2.
Indien de organen het na afweging van de in lid 1 genoemde, op relevante feiten gebaseerde criteria niet eens kunnen worden, wordt de intentie van de betrokkene, zoals deze blijkt uit de feiten en omstandigheden, met name de redenen om te verhuizen, voor de vaststelling van zijn woonplaats als doorslaggevend beschouwd.