Kennelijk om het te onderscheiden van het dubbel van de dagvaarding waarop een ander adres is vermeld, te weten [a-straat 1] te Amsterdam: op dat dubbel is met de hand geschreven “1B”.
HR, 17-11-2015, nr. 14/05356
ECLI:NL:HR:2015:3326
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
17-11-2015
- Zaaknummer
14/05356
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:3326, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 17‑11‑2015; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:2270, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:2270, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑09‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:3326, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2015-0520
Uitspraak 17‑11‑2015
Inhoudsindicatie
Betekeningsperikelen: dagvaardingstermijn ex art. 413.1 Sv. De appeldagvaarding om te verschijnen op de terechtzitting van 9 juli 2014 is op 2 juli 2014 uitgereikt zodat de in art. 413, eerste lid eerste volzin, Sv voorgeschreven termijn van tien dagen niet in acht is genomen. Onderzoek en uitspraak nietig.
Partij(en)
17 november 2015
Strafkamer
nr. S 14/05356
MD/SG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 9 juli 2014, nummer 23/005130-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het derde middel
2.1.
Het middel klaagt over het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel van het Hof dat de in art. 413, eerste lid, Sv vermelde termijn van tien dagen in acht is genomen.
2.2.
Volgens de akte van uitreiking - gehecht aan het dubbel van de dagvaarding van de verdachte om op de terechtzitting van het Hof van 9 juli 2014 terecht te staan - is de dagvaarding op 2 juli 2014 op het adres [a-straat 1] te Amsterdam uitgereikt op de wijze zoals is voorgeschreven in art. 588, derde lid onder a, Sv. De in art. 413, eerste lid eerste volzin, Sv voorgeschreven termijn van tien dagen is dus niet in acht genomen.
2.3.
Nu de stukken van het geding niets inhouden waaruit zou kunnen volgen dat de verkorting van de termijn heeft plaatsgevonden met toestemming van de verdachte en blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting de verdachte daar niet is verschenen, had het Hof het onderzoek ter terechtzitting op grond van art. 413 Sv in samenhang met art. 265, derde lid, Sv dienen te schorsen. Het Hof heeft het onderzoek ter terechtzitting echter voortgezet nadat verstek tegen de niet verschenen verdachte was verleend.
Dit verzuim strijdt zozeer met een behoorlijke procesorde dat het nietigheid van het onderzoek en de naar aanleiding daarvan gegeven uitspraak oplevert.
2.4.
Het middel is dus terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 november 2015.
Conclusie 22‑09‑2015
Inhoudsindicatie
Betekeningsperikelen: dagvaardingstermijn ex art. 413.1 Sv. De appeldagvaarding om te verschijnen op de terechtzitting van 9 juli 2014 is op 2 juli 2014 uitgereikt zodat de in art. 413, eerste lid eerste volzin, Sv voorgeschreven termijn van tien dagen niet in acht is genomen. Onderzoek en uitspraak nietig.
Nr. 14/05356 Zitting: 22 september 2015 | Mr. Aben Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het gerechtshof Amsterdam heeft bij arrest van 9 juli 2014 de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 23 april 2013 waarbij de verdachte ter zake van “wildplassen” is veroordeeld tot een geldboete van € 120,- te vervangen door twee dagen hechtenis.
2. Deze zaak hangt samen met zaaknummer 14/05353 tegen dezelfde verdachte. In beide zaken zal ik vandaag concluderen.
3. Door de verdachte is cassatie ingesteld. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, een schriftuur ingezonden houdende drie middelen van cassatie.
4. Het eerste middel klaagt dat de niet-ontvankelijkverklaring door het hof van de verdachte in het hoger beroep niet zonder meer begrijpelijk is, omdat de kantonrechter het onderzoek ter terechtzitting had moeten schorsen.
5. Het middel berust op de veronderstelling dat de verdachte uit anderen hoofde gedetineerd was op de dag van de terechtzitting van de kantonrechter, 23 april 2013, en dat de kantonrechter daarom het onderzoek ter terechtzitting had moeten schorsen. Inderdaad vermeldt het proces-verbaal dat van die terechtzitting is opgemaakt als adres van de verdachte “thans gedetineerd in/bij: P.I. Noord Holland Noord – HvB Zwaag”.
6. Uit de op naam van de verdachte gestelde TULP/MIR registratiekaart blijkt echter dat de verdachte op 23 april 2013 niet was gedetineerd. Op grond hiervan moet worden aangenomen dat de vermelding van het detentieadres in het proces-verbaal van de terechtzitting van de kantonrechter op een vergissing berust. Hierdoor komt in zoverre de grondslag aan het middel te ontvallen.
7. Voor de terechtzitting in hoger beroep van 9 juli 2014 gelden analoge beschouwingen. Weliswaar vermeldt het proces-verbaal van die zitting dat de verdachte uit andere hoofde is gedetineerd, vervolgens vermeldt het proces-verbaal dat bij een inzage in de strafrechtsketendatabank (SKDB) is gebleken dat de verdachte op de dag van de terechtzitting niet in een Nederlandse penitentiaire inrichting verbleef. Het daarvan - dienovereenkomstig - opgemaakte formulier bevindt zich bij de stukken die op de voet van art. 435, tweede lid, Sv aan de Hoge Raad zijn gezonden. ’s Hofs kennelijke oordeel dat de verdachte op de dag van de terechtzitting niet was gedetineerd is dus (ook zonder nadere motivering) niet-onbegrijpelijk.
8. Het middel faalt op feitelijke gronden.
9. Het tweede middel klaagt dat geen afschrift van de appeldagvaarding is toegezonden aan het adres dat de verdachte had opgegeven bij het instellen van hoger beroep, zodat het hof de terechtzitting had moeten schorsen.
10. In de toelichting wordt aangevoerd dat het afschrift van de dagvaarding niet is verzonden naar het adres IJsbaanpad 9 te Amsterdam. Bij de stukken die op de voet van art. 435, tweede lid, Sv aan de Hoge Raad zijn gezonden, bevindt zich een akte van uitreiking die is gehecht aan het dubbel van de dagvaarding van de verdachte in hoger beroep alsmede het voor de raadsman bestemde exemplaar waarop met de hand is geschreven "1A”.1.Uit de akte blijkt dat op 1 juli 2014 een afschrift van de appeldagvaarding is toegezonden aan IJsbaanpad 9, 1076 CV Amsterdam dat op het dubbel van deze dagvaarding is vermeld. Dit is het adres dat de verdachte heeft opgegeven bij het instellen van hoger beroep, zoals is bedoeld in art. 588a, eerste lid onder c, Sv.
11. Het middel mist feitelijke grondslag en faalt daarom.
12. Het derde middel klaagt dat de dagvaardingstermijn die is voorgeschreven in art. 413 Sv niet is nagekomen zodat het hof de terechtzitting van het hof ten onrechte niet heeft geschorst.
13. Bij de stukken die op de voet van art. 435, tweede lid, Sv aan de Hoge Raad zijn gezonden, bevindt zich een akte van uitreiking die is gehecht aan het dubbel van de dagvaarding van de verdachte in hoger beroep. Uit de akte blijkt dat de appeldagvaarding op 2 juli 2014 is betekend in overeenstemming met het bepaalde in art. 588, derde lid onder a, Sv. De dag ervoor was al een afschrift van de appeldagvaarding toegezonden aan IJsbaanpad 9, 1076 CV Amsterdam, dat de verdachte had opgegeven bij het instellen van hoger beroep (art. 588a, eerste lid onder c, Sv).
14. Hierbij is niet de termijn van tien dagen in acht genomen die is voorgeschreven in art. 413, eerste lid, Sv. Overigens geldt voor de behandeling van de zaak in hoger beroep door een enkelvoudige kamer geen kortere dagvaardingstermijn van drie dagen zoals bij de behandeling van de zaak door de politierechter.2.
15. De stukken van het geding houden niets in waaruit zou kunnen volgen dat de verkorting van de termijn heeft plaatsgevonden met toestemming van de verdachte terwijl uit het proces-verbaal van de terechtzitting blijkt dat de verdachte daar niet is verschenen. Het hof had het onderzoek ter terechtzitting op grond van art. 413 Sv in samenhang met art. 265, derde lid, Sv moeten schorsen. Het hof heeft het onderzoek ter terechtzitting echter voortgezet nadat verstek tegen de niet verschenen verdachte was verleend. Dit verzuim strijdt zozeer met een behoorlijke procesorde dat het nietigheid van het onderzoek en de naar aanleiding daarvan gegeven uitspraak oplevert.3.
16. Het middel is terecht voorgesteld.
17. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van het bestreden arrest aanleiding behoort te geven.
18. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak ten einde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG