Rb. Den Haag, 19-09-2019, nr. AWB - 18 , 6063
ECLI:NL:RBDHA:2019:11205
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
19-09-2019
- Zaaknummer
AWB - 18 _ 6063
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2019:11205, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 19‑09‑2019; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2020:1190, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
Uitspraak 19‑09‑2019
Inhoudsindicatie
Uitspraak na wraking. Verzuimboete terecht opgelegd, geen avas.
Partij(en)
Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 18/6063
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 september 2019 in de zaak tussen
[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2015 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd. Bij afzonderlijke beschikking is een verzuimboete opgelegd.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 mei 2019.
Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] en
[F] .
De rechtbank heeft bij beslissing van 6 mei 2019 het onderzoek heropend en bepaald dat het onderzoek ter zitting op een nader te bepalen datum zal worden voortgezet.
Eiseres heeft nog diverse brieven ingediend.
De voortzetting van het onderzoek heeft plaatsgevonden op 8 juli 2019.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar dochter [B] . Tot bijstand als tolk in de Engelse taal is verschenen G.A. Bink. Namens verweerder zijn verschenen [A] en [C] .
Ter zitting heeft eiseres een verzoek ingediend tot wraking van de rechter. De rechtbank heeft hierop het onderzoek ter zitting geschorst.
De wrakingskamer van de rechtbank Den Haag heeft het verzoek tot wraking bij beslissing van 8 augustus 2019 afgewezen en heeft bepaald dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. Voorts is daarbij bepaald dat een volgend wrakingsverzoek niet in behandeling zal worden genomen.
Eiseres heeft op kort voor de zitting wederom een brief ingediend en daarbij, naar de rechtbank begrijpt, een verzoek om uitstel van de zitting gedaan. De rechtbank heeft, gelet op de inhoud van deze brief, geen aanleiding gezien om dit verzoek in te willigen.
De voortzetting van het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 september 2019.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar dochter [B] . Tot bijstand als tolk in de Engelse taal is verschenen F.J. Klunder. Tevens was aanwezig mr. J. van der Plas, griffier bij deze rechtbank.
Namens verweerder zijn verschenen [F] en [E]
Voordat de feitelijke behandeling van de zaak een aanvang kon nemen heeft de rechtbank zich genoodzaakt gezien eiseres en haar dochter, wegens wangedrag, uit de zaal van de zitting te laten verwijderen. Het onderzoek is vervolgens buiten aanwezigheid van eiseres en haar dochter voortgezet.
Eiseres heeft na de sluiting van het onderzoek schriftelijk een verzoek tot wraking ingediend. Gelet op de uitspraak van de wrakingskamer van 8 augustus 2019 zal de rechtbank hieraan voorbijgaan.
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres is op 31 maart 2016 uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV 2015.
Op 24 juni 2016 is aan eiseres een herinnering tot het doen van aangifte gestuurd.
Eiseres heeft op 29 juli 2016 een uitstelverzoek gedaan. Dit uitstel is verleend.
Op 2 augustus 2016 is aan eiseres een aanmaning tot het doen van aangifte verstuurd.
Eiseres heeft vervolgens weer om uitstel verzocht. Dit uitstel is verleend tot 1 januari 2017.
Aan eiseres is op 10 maart 2017 een tweede aanmaning verzonden.
2. Omdat de vereiste aangifte niet is ingediend, is met dagtekening 15 juni 2017 ambtshalve aan eiseres een aanslag IB/PVV 2015 opgelegd. De aanslag is vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 0. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is een verzuimboete opgelegd ten bedrage van € 369.
3. Eiseres heeft hiertegen op 18 juli 2017 bezwaar gemaakt. Zij heeft bij brief van10 oktober 2017 verzocht om gehoord te worden. Zowel per post als per e-mail is eiseres hiervoor meerdere keren uitgenodigd. Eiseres heeft niet van deze gelegenheden gebruik gemaakt, ook niet na toezending van het dossier.
4. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres op 27 februari 2018 ongegrond verklaard.
5. Hiertegen heeft eiseres met dagtekening 9 april 2018 bij de rechtbank Gelderland beroep ingesteld. Dit beroep is doorgezonden naar deze rechtbank.
Geschil
6. In geschil is of de verzuimboete terecht is opgelegd.
Beoordeling van het geschil
7. Verweerder heeft de verzuimboete op grond van artikel 67a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) opgelegd. Het eerste lid van dit artikel bepaalt dat de inspecteur een bestuurlijke boete van ten hoogste € 5.278 (tekst 2015) kan opleggen indien de belastingplichtige de aangifte voor een belasting welke bij wege van aanslag wordt geheven niet, dan wel niet binnen de ingevolge artikel 9, derde lid, van de AWR gestelde termijn heeft gedaan. Dit vormt een verzuim ter zake waarvan de inspecteur uiterlijk bij de vaststelling van de aanslag een boete kan opleggen.
8. Vast staat dat eiseres voor het jaar 2015, nadat zij daartoe was uitgenodigd, herinnerd en aangemaand tot het doen van aangifte niet de vereiste aangifte heeft ingediend. In beginsel is dan aan de voorwaarden van artikel 67a, eerste lid, van de AWR voldaan om een verzuimboete op te leggen. Slechts bij afwezigheid van alle schuld (avas) dient oplegging van een boete achterwege te blijven. Avas doet zich voor als een belanghebbende geen enkel verwijt kan worden gemaakt van het niet tijdig indienen van de aangifte. Daarvoor is vereist dat de belanghebbende alle in de gegeven omstandigheden van hem/haar in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat de aangifte tijdig wordt gedaan. De bewijslast ter zake van feiten en omstandigheden waaruit avas volgt, rust op belanghebbende.
9. Eiseres heeft in dit verband aangevoerd dat zij niet voldoende informatie kreeg van de belastingdienst. Eiseres is tot de dood van haar man in 2015 altijd huisvrouw geweest en had geen inkomsten van enige betekenis. Als gevolg van het overlijden van haar echtgenoot moest zij een gezamenlijke aangifte inkomstenbelasting indienen. Vanwege onvoldoende informatie kon zij de aangifte van haar echtgenoot niet invullen en daarom heeft zij de Belastingdienst om informatie en hulp verzocht. Eiseres stelt dat zij deze informatie niet heeft gekregen.
Eiseres heeft bij een nader stuk een uitspraak op bezwaar van 1 oktober 2018 overgelegd met betrekking tot de aanslag IB/PVV 2016, waarin gezien de bijzondere omstandigheden besloten is de boete te laten vervallen.
10. Naar het oordeel van de rechtbank leveren de door eiseres gestelde omstandigheden geen avas op in bovenbedoelde zin. Door verweerder is weersproken dat eiseres voor het invullen van haar eigen aangifte gegevens van wijlen haar man nodig had. Eiseres kon alle gegevens die zij nodig had, voor zover zij die zelf al niet had in de vorm van jaaropgaven etc, verkrijgen via de vooraf ingevulde aangifte van de belastingdienst. Zo eiseres al niet in staat was om op deze wijze aangifte te doen, dan had zij daarbij de hulp van derden kunnen en moeten inroepen. Daarbij komt dat eiseres diverse malen door verweerder is uitgenodigd tot een hoorgesprek waar zij de problemen met het doen van aangifte aan had kunnen geven. Eiseres is niet ingegaan op deze uitnodigingen.
11. De omstandigheid dat de verzuimboete wegens het niet (tijdig) doen van aangifte over het jaar 2016, naar de rechtbank uit de ter zitting door verweerder gegeven toelichting begrijpt, uit coulance, is verminderd naar nihil, maakt niet dat de verzuimboete voor het onderhavige jaar eveneens verminderd of vernietigd zou moeten worden.
12. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C.J.A. Huijgens, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.C. Stroebel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
19 september 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.