HR, 26-01-2010, nr. 08/00278
ECLI:NL:HR:2010:BK0892
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
26-01-2010
- Zaaknummer
08/00278
- Conclusie
Mr. Knigge
- LJN
BK0892
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BK0892, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 26‑01‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BK0892
ECLI:NL:PHR:2010:BK0892, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑10‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BK0892
- Vindplaatsen
Uitspraak 26‑01‑2010
Inhoudsindicatie
Art. 359.2 Sv, uos. Hetgeen door de raadsvrouw ttz. in hb is aangevoerd m.b.t. de verklaringen van de aangevers kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt. Het Hof is daarvan afgeweken door die verklaringen voor het bewijs te bezigen, maar heeft in strijd met art. 359.2 Sv niet i.h.b. de redenen opgegeven die daartoe hebben geleid. Daarbij neemt de HR in aanmerking dat hetgeen door de verdediging is aangevoerd zich moeilijk laat rijmen met hetgeen het Hof in bewijsmiddel a heeft vastgesteld. Het verzuim leidt tot nietigheid.
26 januari 2010
Strafkamer
nr. 08/00278
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, zitting houdende te Leeuwarden, van 2 november 2007, nummer 24/001044-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren op [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. H.J. Voors, advocaat te Zwolle, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof in strijd met art. 359, tweede lid, Sv heeft nagelaten in het bijzonder de redenen op te geven waarom het is afgeweken van een door de verdediging naar voren gebracht uitdrukkelijk onderbouwd standpunt inzake de verklaringen van beide aangevers.
2.2.1. Ten laste van verdachte heeft het Hof bewezenverklaard dat:
"hij op 01 maart 2006 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan meer personen genaamd [getuige 1] en [getuige 2], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet onder zijn hoede staande dieren, te weten 3 honden (Rotweilers) heeft aangehitst die [getuige 1] en [getuige 2] te bijten en aan te vallen en (dientengevolge) heeft bewerkstelligd, althans dat die honden die [getuige 1] en [getuige 2] hebben aangevallen en in een of meer handen en/of armen en/of benen en in het lichaam hebben gebeten en die [getuige 1] en/of [getuige 2] tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen en/of gestompt terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
2.2.2. Deze bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:
a. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"Het voorval vond plaats op 1 maart 2006. Er vielen over en weer klappen. [Getuige 2] had me in een wurggreep en toen werd het zwart voor mijn ogen. Later zag ik de beet en toen wist ik hoe ik was losgekomen."
b. de verklaring van de getuige [getuige 1] ter terechtzitting in eerste aanleg van 30 maart 2007, voor zover inhoudende:
"Op 1 maart 2006 kwam ik met mijn vriend [getuige 2] op de fiets thuis bij onze woning in [woonplaats]. Ik zag de buurman [verdachte] op de weg lopen met zijn drie rottweilers. Toen we bij ons huis waren hoorden we iemand schreeuwen vanaf de weg. Mijn vriend is naar de weg gelopen. Ik ben vervolgens ook naar de weg gelopen. Op de weg trof ik mijn vriend en de buurman aan. De buurman wilde mij vervolgens slaan. Mijn vriend sprong er tussen en er werd over en weer geslagen. Op een gegeven moment hitste de buurman zijn honden tegen ons op. De buurman zei tegen zijn honden: "toe dan, toe dan". Dit had effect op de honden. De honden vielen mijn vriend aan. Ik wilde mijn vriend helpen maar ik had ook een hond aan mijn been hangen. De buurman heeft mij vol in mijn gezicht geslagen."
c. de verklaring van de getuige [getuige 2] ter terechtzitting in eerste aanleg, voor zover inhoudende:
"Op 1 maart 2006 kwam ik met mijn vriendin [getuige 1] op de fiets bij onze woning in [woonplaats]. Toen we de sleutel in de deur van ons huis wilde steken hoorden we de buurman vanaf de weg schreeuwen. De buurman begon hierop te slaan. Hij heeft mij eerst geslagen en daarna mijn vriendin. Er ontstond vervolgens een worsteling tussen mij en de buurman. De honden liepen om ons heen. Op een gegeven moment heeft de buurman zijn honden tegen ons aangehitst. Hij zei tegen zijn honden: "pak ze, grijp ze, toe dan, toe dan". Dit had invloed op de honden. Ze vielen ons aan. We zijn meermalen gebeten."
d. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 1]:
"Het lukte de buurman om mij een vuistslag ter hoogte van mijn rechter jukbeen en oog te geven. Hij hitste de drie rottweilers ook tegen ons op, door tegen de beesten te roepen. De drie honden vielen mij en mijn vriend aan, waardoor wij behoorlijk ernstige bijtwonden hebben opgelopen. Ik heb bijtwonden aan mijn linker bovenbeen, een bloedende wond aan mijn hand en een wat gezwollen rechter aangezicht."
e. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 2]:
"Daarop begon de buurman te slaan. Hij sloeg met zijn vuist tegen mijn voorhoofd. Dit deed behoorlijk pijn. Ik zag dat hij [getuige 1] een kaakslag gaf en ik hoorde dat hij de drie loslopende rottweilers tegen ons ophitste. De drie honden vielen mij en mijn vriendin aan en ik voelde dat ik door de honden op diverse plaatsten op mijn lichaam werd gebeten. Ondertussen werd ik door de buurman geslagen. Door de mishandeling en de aanval door de drie honden heb ik behoorlijk letsel opgenomen. Over mijn hele lichaam heb ik bijtwonden, namelijk hoofd, nek, bil, rug, buik, borst, benen en arm. Tevens heb ik een bult op mijn voorhoofd, veroorzaakt door de klappen op mijn hoofd, rug en borst."
f. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Op 1 maart 2006, omstreeks 2.35 uur, liep ik met mijn drie honden over de [a-straat] in de richting van mijn woning. Ik werd door de buurman [getuige 2], die naar buiten was gekomen, geroepen. Hij kwam op mij toegelopen. Gelijk daarna kwam zijn vrouw er ook aan lopen. Toen ik met [getuige 2] aan het vechten was, begon [getuige 1] (het hof begrijpt: [getuige 1]) zich er ook mee te bemoeien."
g. een geschrift, inhoudende als verklaring van de forensisch geneeskundige I.M. Moenandar met betrekking tot het letsel van [getuige 1]:
"Onder het rechter oog is er een onderhuidse bloeding (blauw oog) ontstaan als gevolg van een slag met een stomp voorwerp. De verwonding kan heel goed passen bij een vuistslag.
Links op de kin vond ik een krasverwonding veroorzaakt door een hard scherp voorwerp. Kan passend geacht worden bij een verwonding als een krab van een hondennagel.
Op het linker bovenbeen van [getuige 1] vond ik meerdere onderhuidse bloedingen (blauwe plekken). De onderhuidse bloedingen waren cirkel licht ovaalvormig gerangschikt. In drie onderhuidse bloedingen was er centraal een puntvormige verwonding, veroorzaakt door penetratie met een hard scherp voorwerp. De verwondingen op het bovenbeen kunnen passend geacht worden bij een beet van een hond."
h. een geschrift, inhoudende als verklaring van de forensisch geneeskundige I.M. Moenandar met betrekking tot het letsel van [getuige 2]:
"Op de romp waren meerdere krasverwondingen, ontstaan na het krassen met harde scherpe voorwerpen. Deze verwondingen kunnen passend geacht worden bij verwondingen door het krabben van bijvoorbeeld hondennagels.
Op de rechter bil waren er verwondingen ontstaan door het penetreren van scherpe voorwerpen. Deze verwonding kan bijvoorbeeld heel goed passen bij een hondenbeet.
Op de linker bovenarm aan de buitenkant ter hoogte van de elleboog waren er verwondingen ontstaan door het penetreren van scherpe voorwerpen. Deze verwonding kan bijvoorbeeld heel goed passen bij een hondenbeet.
Op de linker arm aan de binnenkant waren er verwondingen in de elleboog die ontstaan door het penetreren van scherpe voorwerpen. Deze verwonding kan bijvoorbeeld heel goed passen bij een hondenbeet.
Op het rechter onderbeen waren er verwondingen die ontstaan door het penetreren van scherpe voorwerpen. Deze verwonding kan bijvoorbeeld heel goed passen bij een hondenbeet.
Op het rechterbeen waren er meerdere forse verwondingen die ontstaan zijn door het penetreren van scherpe voorwerpen. Deze verwondingen kunnen bijvoorbeeld heel goed passen bij hondenbeten."
2.3.1. Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep gehechte pleitnotities heeft de raadsvrouwe van de verdachte aldaar het volgende aangevoerd:
"P.R. maakt afweging tussen verhaal cli aan de ene kant en van [getuige 2] en [getuige 1] aan de andere kant en stelt dat de verklaring van [verdachte] niet geloofwaardig is en dat dus [getuige 2] en [getuige 1] de waarheid spreken. Wie spreekt de waarheid? Niet vast te stellen, niet bij geweest. Is verklaring van [verdachte] ongeloofwaardig? Neen.
Is het wel de vraag wie we geloven en als we dan een kant kiezen dat we dan maar klakkeloos aannemen dat die partij ook de waarheid spreekt?
Verkeerd uitgangspunt: vraag is dan nog steeds of de verklaringen van [getuige 2] en [getuige 1] voldoende overtuigend bewijs opleveren voor bewezenverklaring? En niet maar automatisch aannemen dat die verklaringen dan voldoende zijn voor bewezenverklaring.
Kritisch kijkend naar verklaring [getuige 1] en [getuige 2]:
1. Geen objectieve getuigen, aangevers, hebben zelf belang bij uitkomst van de zaak, maakt verklaring zwakker;
2. wederzijdse beïnvloeding: bewust of onbewust, politie: 2.50 uur: [getuige 1] en 13.30 uur: [getuige 2]. Op zitting verhalen identiek aan verklaring politie, dus voegen niets toe.
3. Tegenstrijdigheden in verklaringen. In Telegraaf: "Uiteindelijk hield ik hem in de houdgreep, en toen spoorde hij zijn drie honden aan ons te pakken te nemen". Bij de politie: niets over houdgreep door [getuige 1] en [getuige 2] en later niets meer van gehoord. Houdgreep/wurggreep overigens wel bevestigd door cliënt.
Steenwijker Courant: "Maar toen ik hem sloeg gebeurde het. Die honden vlogen we zo om de nek". Daar zegt [getuige 2] dus niets over aanhitsen, maar is het alsof de honden aanvielen omdat hun baasje werd aangevallen (logisch). Moment van aanvallen van honden ook verschillend, want in Telegraaf: houdgreep, Steenwijker Courant: toen ik hem sloeg, in overige verklaringen van [getuige 1 en 2]: toen [verdachte] [getuige 1] had geslagen.
4. [Getuige 1 en 2] willen [verdachte] weg hebben. Tijdens incident: "Je gaat hier weg". In St. Courant in juli 2006: "[getuige 2] kan haast niet wachten op de dag, dat [verdachte] vertrokken is van de [a-straat]". Via Woonconcept geprobeerd, en via de media publiciteit gezocht.
5. [Verdachte] [getuige 1] beledigd met "stoephoer".
Redenen genoeg om te twijfelen aan de kracht/betrouwbaarheid verklaringen [getuige 1 en 2], met name nu cli stellig ontkent te zijn begonnen en de honden te hebben aangehitst.
Verklaring cli ook niet ongeloofwaardig:
1. niet bewust gezien wat honden hebben gedaan;
2. 1x zelf [getuige 2] gebeten, is dus geen hondenbeet, zegt niets over andere verwondingen.
Cli heeft alleen nog extra details toegevoegd om Rechter te overtuigen dat het niet zo is gegaan als [getuige 1 en 2] zeggen.
Alles in aanmerking nemende: verklaringen [getuige 1 en 2] te mager om te komen tot overtuiging dat cli inderdaad de agressor is geweest en honden heeft aangehitst.
NB.1. Juli 2006: weer aangifte [getuige 1 en 2] tegen cli: bedreiging: politie niets mee gedaan!
NB.2. Cli. ouder, kleiner, en alleen. Waarom zou hij [getuige 2] aanvallen, terwijl hij nooit agressief is, geen documentatie etc, gaat agressie juist altijd uit de weg). Volstrekt niet logisch.
t.l.l.: (opzettelijk) aanhitsen: niet te bewijzen;
opzettelijk toe te laten: ook niet te bewijzen, gevecht gaande, kun je niet even de honden tot de orde roepen. En cli zich er niet bewust van geweest wat honden deden, dus kun je ook niet opzet hebben.
Honden waarschijnlijk gehandeld uit verdediging van baasje: logisch en reëel!
Opzet op aanval door honden ontbreekt, dus "wegstrepen" in t.l.l.
Blijft over: cli heeft geslagen: bewezen, maar hooguit blauw oog en/of bult als gevolg (geen zw. lich. letsel): hooguit eenvoudige mishandeling."
2.3.2. Blijkens het proces-verbaal van die terechtzitting heeft de raadsvrouwe aldaar voorts nog het volgende aangevoerd:
"Cliënt heeft ter zitting duidelijk kenbaar gemaakt wat er in de nacht van 1 maart 2006 is gebeurd. Bij de politierechter heeft hij zijn verklaring zoals hij die bij de politie heeft afgelegd ook al aangevuld. De advocaat-generaal stelt nu dat mijn cliënt ontkent dat er sprake was van hondenbeten. Mijn cliënt heeft echter verklaard dat het wellicht beten van de honden zijn geweest, maar dat er ook sprake was van andere verwondingen. Cliënt heeft wel gezien dat de honden hebben gebeten. In tegenstelling tot de advocaat-generaal ben ik van mening dat niet duidelijk is wat er nou precies is gebeurd. De slachtoffers hebben met elkaar over de situatie gesproken. Het blijft het woord van de slachtoffers tegen het woord van mijn cliënt.
Het is voorts heel opmerkelijk dat er in de kranten een hele andere versie van het verhaal staat dan dat wat de slachtoffers eerder hebben verklaard. Mijns inziens dienen deze artikelen meegenomen te worden voor het bewijs omdat er verder geen verklaringen zijn van onpartijdige getuigen.
Afgezien van dit voorval hebben de honden van mijn cliënt nog nooit iemand aangevallen. Er werd door omwonenden alleen geklaagd over geluidsoverlast en het feit dat de honden los zouden lopen.
Het is logisch en reëel om te denken dat de honden zo hebben gehandeld omdat ze werden geschopt en omdat mijn cliënt, hun baas, werd aangevallen. Ik ben van mening dat het aanhitsen van de honden door mijn cliënt volstrekt niet te bewijzen valt."
2.4. Hetgeen door de raadsvrouwe ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd met betrekking tot de verklaringen van de aangevers [getuige 1] en [getuige 2] kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als een standpunt dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van het Hof naar voren is gebracht. Het Hof is in zijn arrest van dit uitdrukkelijk onderbouwde standpunt afgeweken door verklaringen van genoemde aangevers voor het bewijs te bezigen, maar heeft - in strijd met art. 359, tweede lid, Sv - niet de redenen opgegeven die daartoe hebben geleid. Daarbij heeft de Hoge Raad in aanmerking genomen dat hetgeen door de verdediging is aangevoerd ten aanzien van genoemde verklaringen op het punt van het aanhitsen van de honden, zich moeilijk laat rijmen met hetgeen het Hof in bewijsmiddel a heeft vastgesteld. Dat verzuim heeft ingevolge art. 359, achtste lid, Sv nietigheid tot gevolg.
2.5. Het middel is derhalve terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem, zitting houdende te Leeuwarden, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 26 januari 2010.
Conclusie 13‑10‑2009
Mr. Knigge
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te Arnhem, zitting houdende te Leeuwarden, op 2 november 2007 van het primair tenlastegelegde vrijgesproken en voor subsidiair: ‘poging tot zware mishandeling’1. veroordeeld tot het verrichten van honderd veertig uren, subsidiair zeventig dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken, met een proeftijd van twee jaren. Voorts zijn de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard.
2.
Tegen deze uitspraak is door verdachte cassatieberoep ingesteld.
3.
Namens verdachte heeft mr. H.J. Voors, advocaat te Zwolle, twee middelen van cassatie voorgesteld.
4.
Het eerste middel klaagt erover dat het Hof ongemotiveerd van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaringen van twee getuigen is afgeweken.
5.
Ten laste van verdachte is bewezenverklaard dat hij:
‘op 01 maart 2006 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan meer personen genaamd [getuige 1] en [getuige 2], opzettelijk zwaar lichamelijk letstel toe te brengen, met dat opzet onder zijn hoede staande dieren te weten 3 honden (Rottweilers) heeft aangehitst die [getuige 1] en [getuige 2] te bijten en aan te vallen en (dientengevolge) heeft bewerkstelligd dat die honden die [getuige 1] en [getuige 2] hebben aangevallen en in een of meer handen en/of armen en/of benen en in het lichaam hebben gebeten en die [getuige 1] en/of [getuige 2] tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen en/of gestompt terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.’
6.
Deze bewezenverklaring steunt hoofdzakelijk op de verklaringen van de beide aangevers, [getuige 2] en zijn vriendin [getuige 1]. Zij verklaarden dat zij, toen zij midden in de nacht op de fiets thuis kwamen, hun buurman (verdachte) op de weg zagen lopen met zijn drie rottweilers, die los rond liepen. Er ontstond een woordenwisseling, die ontaardde in een handgemeen. Op een gegeven moment zou verdachte tegen zijn honden hebben geroepen: ‘pak ze, grijp ze, toe dan, toe dan’. Daarop zouden de honden hen hebben aangevlogen. Deze verklaringen vinden in elk geval in zoverre steun in de verklaringen van de forensisch geneeskundige Moenandar, dat deze bij de aangevers verwondingen constateerden die pasten bij hondenbeten en bij krabben van hondennagels.
7.
Ter terechtzitting van het Hof legde de verdachte een verklaring af die op een aantal punten afweek van die van de aangevers. Hier vooral van belang is dat hij ontkende de honden te hebben aangehitst. Hij verklaarde dat [getuige 2] hem op een gegeven moment in een wurggreep hield en dat het hem toen zwart voor de ogen werd. Als de honden hebben gebeten, moet dat tijdens deze ‘black-out’ (‘ik was bijna dood’) zijn gebeurd. Verdachte concludeerde dat de honden hem spontaan te hulp moeten zijn geschoten: ‘Zij hebben mijn leven gered op die nacht’.
8.
De aan het proces-verbaal van de terechtzitting gehechte pleitnota houdt het volgende in:
‘P.R. maakt afweging tussen verhaal cli aan de ene kant en van [getuige 1 en 2] aan de andere kant en stelt dat de verklaring van [verdachte] niet geloofwaardig is en dat dus [getuige 1 en 2] de waarheid spreken. Wie spreekt de waarheid? Niet vast te stellen, niet bij geweest. Is verklaring van [verdachte] ongeloofwaardig? Neen.
Is het wel de vraag wie we geloven en als we dan een kant kiezen dat we dan maar klakkeloos aannemen dat die partij ook de waarheid spreekt?
Verkeerd uitgangspunt: vraag is dan nog steeds of de verklaringen van [getuige 1 en 2] voldoende overtuigend bewijs opleveren voor bewezenverklaring? En niet maar automatisch aannemen dat die verklaringen dan voldoende zijn voor bewezenverklaring.
Kritisch kijkend naar verklaring [getuige 1 en 2]:
- 1.
Geen objectieve getuigen, aangevers, hebben zelf belang bij uitkomst van de zaak, maakt verklaring zwakker;
- 2.
wederzijdse beïnvloeding; bewust of onbewust, politie: 2.50 uur: [getuige 1] en 13.30 uur: [getuige 2]. Op zitting verhalen identiek aan verklaring politie, dus voegen niets toe.
- 3.
Tegenstrijdigheden in verklaringen. In Telegraaf: ‘Uiteindelijk hield ik hem in de houdgreep, en toen spoorde hij zijn drie honden aan ons te pakken te nemen’. Bij de politie: niets over houdgreep niet door [getuige 1 en 2] en later niets meer van gehoord. Houdgreep/wurggreep overigens wel bevestigd door cliënt.
Steenwijker Courant: ‘Maar toen ik hem sloeg gebeurde het. Die honden vlogen we zo om de nek’. Daar zegt [getuige 2] dus niets over aanhitsen, maar is het alsof de honden aanvielen omdat hun baasje werd aangevallen (logisch). Moment van aanvallen van honden ook verschillend, want in Telegraaf: houdgreep, Steenwijker Courant: toen ik hem sloeg, in overige verklaringen van [getuige 1 en 2]: toen [verdachte] [getuige 1] had geslagen.
- 4.
[Getuige 1 en 2] willen [verdachte] weg hebben. Tijdens incident: ‘Je gaat hier weg’. In St. Courant in juli 2006: ‘[getuige 2] kan haast niet wachten op de dag, dat [verdachte] vertrokken is van de [a-straat]’. Via Woonconcept geprobeerd, en via de media publiciteit gezocht.
- 5.
[Verdachte] [getuige 1] beledigd met ‘stoephoer’.
Redenen genoeg om te twijfelen aan de kracht/betrouwbaarheid verklaringen [getuige 1 en 2], met name nu cli stellig ontkent te zijn begonnen en de honden te hebben aangehitst.
Verklaring cli ook niet ongeloofwaardig:
- 1.
niet bewust gezien van honden hebben gedaan;
- 2.
IX zelf [getuige 2] gebeten, is dus geen hondenbeet, zegt niets over andere verwondingen.
Cli heeft alleen nog extra details toegevoegd om Rechter te overtuigen dat hij het niet zo is gegaan als [getuige 1 en 2] zeggen.
Alles in aanmerking nemende: verklaringen [getuige 1 en 2] te mager om te komen tot overtuiging dat cli inderdaad de agressor is geweest en honden heeft aangehitst.
- NB.1.
Juli 2006: weer aangifte [getuige 1 en 2] tegen cli: bedreiging: politie niets mee gedaan!
- NB.2.
Cli. ouder, kleiner, en alleen. Waarom zou hij [getuige 2] aanvallen, terwijl hij nooit agressief is, geen documentatie etc, gaat agressie juist altijd uit de weg). Volstrekt niet logisch.
t.l.l.: (opzettelijk) aanhitsen: niet te bewijzen;
opzettelijk toe te laten: ook niet te bewijzen, gevecht gaande, kun je niet even de honden tot de orde roepen. En cli zich er niet bewust van geweest wat honden deden, dus kun je ook niet opzet hebben.
Honden waarschijnlijk gehandeld uit verdediging van baasje: logisch en reëel!
Opzet op aanval door honden ontbreekt, dus ‘wegstrepen’ in t.1.1.
Blijft over: cli heeft geslagen: bewezen, maar hooguit blauw oog en/of bult als gevolg (geen zw. lich. letsel): hooguit eenvoudige mishandeling.’
9.
De raadsvrouw heeft ter aanvulling op haar pleitnota blijkens het proces-verbaal nog het volgende opgemerkt:
‘Cliënt heeft ter zitting duidelijk kenbaar gemaakt wat er in de nacht van 1 maart 2006 is gebeurd. Bij de politierechter heeft hij zijn verklaring zoals hij die bij de politie heeft afgelegd ook al aangevuld. De advocaat-generaal stelt nu dat mijn cliënt ontkent dat er sprake was van hondenbeten. Mijn cliënt heeft echter verklaard dat het wellicht beten van de honden zijn geweest, maar dat er ook sprake was van andere verwondingen. Cliënt heeft wel gezien dat de honden hebben gebeten. In tegenstelling tot de advocaat-generaal ben ik van mening dat niet duidelijk is wat er nou precies is gebeurd. De slachtoffers hebben met elkaar over de situatie gesproken. Het blijft het woord van de slachtoffers tegen het woord van mijn cliënt.
Het is voorts heel opmerkelijk dat er in de kranten een hele andere versie van het verhaal staat dan dat wat de slachtoffers eerder hebben verklaard. Mijns inziens dienen deze artikelen meegenomen te worden voor het bewijs omdat er verder geen verklaringen zijn van onpartijdige getuigen.
Afgezien van dit voorval hebben de honden van mijn cliënt nog nooit iemand aangevallen. Er werd door omwonenden alleen geklaard over geluidsoverlast en het feit dat de honden los zouden lopen.
Het is logisch en reëel om te denken dat de honden zo hebben gehandeld omdat ze werden geschopt en omdat mijn cliënt, hun baas, werd aangevallen. Ik ben van mening dat het aanhitsen van de honden door mijn cliënt volstrekt niet te bewijzen valt.’
10.
Naar een nadere bewijsoverweging waarin het Hof uiteenzet waarom het geloof heeft gehecht aan de verklaringen van [getuige 1 en 2] dat de verdachte zijn honden op hen heeft aangehitst, zoekt men in (de aanvulling op) het arrest tevergeefs. Een dergelijke invulling van de motiveringsplicht siert het Hof mijns inziens niet. Hier evenwel is de vraag of het Hof heeft voldaan aan het minimum aan motivering dat de Hoge Raad eist als het om de selectie en waardering van het bewijsmateriaal gaat. Bepalend daarbij is of het Hof hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw is aangevoerd had moeten aanmerken als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt als bedoeld in art. 359 lid 2 Sv. Het antwoord op die vraag hangt vooral af van de kracht van de aangevoerde argumenten. Hoe plausibeler het aangevoerde is, hoe groter de verwondering is die een afwijkend standpunt van het Hof oproept en hoe groter dus de behoefte aan uitleg is.
11.
Een verweer is in het algemeen krachtiger en overtuigender als het steunt op ‘harde’, vaststaande feiten. Dat is bijvoorbeeld het geval als een beroep wordt gedaan op de resultaten van technisch onderzoek. Hier van belang is dat in cassatie tot de vaststaande feiten moeten worden gerekend de feiten die door de feitenrechter zijn vastgesteld. Dat brengt mijns inziens mee dat de overtuigende kracht van een gevoerd verweer (zoals die achteraf, bij de toetsing in cassatie, wordt beoordeeld) mede afhankelijk is van de bewijsconstructie in de bestreden uitspraak. De daarin vastgestelde feiten kunnen de verbazing over het passeren van een bewijsverweer voeden. Zij kunnen, anders gezegd, maken dat het onbegrijpelijk wordt waarom van het door de verdediging ingenomen standpunt — dat steun vindt in die vastgestelde feiten — is afgeweken. De Hoge Raad heeft zich op het standpunt gesteld dat de bestreden uitspraak voldoende aanknopingspunten kan bevatten die maken dat het inzichtelijk is waarom de feitenrechter van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt is afgeweken. Ik meen dat ook de spiegelbeeldige situatie zich kan voordoen. De bestreden uitspraak kan ook ‘aanknopingspunten’ bevatten die juist de vraag oproepen waarom van een ingenomen standpunt is afgeweken.
12.
In casu heeft het Hof als eerste bewijsmiddel de ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring van de verdachte gebezigd, voor zover inhoudende:
‘Het voorval vond plaats op 1 maart 2006. Er vielen over en weer klappen. [getuige 2] had me in een wurggreep en toen werd het zwart voor mijn ogen. Later zag ik de beet en toen wist ik hoe ik los was gekomen.’
13.
Het gebruik van deze verklaring roept de grote vraag op waarom het Hof voorbij is gegaan aan de door de verdediging aangevoerde mogelijkheid dat de honden de beide aangevers uit eigen beweging, om hun in doodsnood verkerende baasje te verdedigen, zijn aangevlogen en waarom het Hof in plaats daarvan geloof heeft gehecht aan de verklaringen van de aangevers dat de verdachte de honden aanhitste. Meent het Hof dat de verdachte, ondanks de wurggreep die hem de adem benam, toch in staat was de honden op de beide aangevers af te sturen? Hoe rijmt het Hof het bewezenverklaarde aanhitsen met het feit dat de verdachte pas achteraf, toen hij de hondenbeet zag, begreep hoe hij was losgekomen? Dat lijkt immers te impliceren dat de aanval van de honden geheel buiten hem om is gegaan. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, is de gedachtegang van het Hof op dit punt niet begrijpelijk.
14.
Ik meen derhalve dat het Hof het aangevoerde, bezien in het licht van de door het Hof voor juist gehouden feiten, bezwaarlijk anders had kunnen opvatten als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt dat tot nadere motivering noopt.
15.
Het middel slaagt.
16.
Het tweede middel klaagt over 's Hofs verwerping van het beroep op noodweer.
17.
De onder punt 8 genoemde pleitnota houdt, direct aansluitend op het aldaar weergegeven betoog (dat uitmondde in de stelling dat alleen eenvoudige mishandeling wegens slaan overbleef) het volgende in:
‘Maar: was zelfverdediging, cli werd aangevallen door 2 personen, die jonger, groter, forser waren, teruggeslagen. Cli had zelf ook letsel: blauw oog, kale plek op hoofd, bont en blauw.
Zelfverdediging: OVAR.’
Het verweer had dus geen betrekking op het tenlastegelegde aanhitsen omdat de raadsvrouwe ervan uitging dat de verdachte daarvan zou worden vrijgesproken. Aangevoerd is alleen dat de klappen die de verdachte uitdeelde gerechtvaardigd werden door noodweer.
18.
Het arrest van het Hof houdt hieromtrent het volgende in:
‘Ter zitting van het hof heeft de raadsvrouw van verdachte namens verdachte een beroep gedaan op noodweer. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het, in het handgemeen tussen verdachte en [getuige 2], [getuige 2] is geweest die de eerste klap uitdeelde. Verdachte heeft zich vervolgens noodzakelijkerwijs verdedigd tegen die ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De raadsvrouw concludeert dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Beide aangevers verklaren dat het verdachte was die als eerste een klap uitdeelde aan [getuige 2]. Het hof acht hun verklaringen betrouwbaar en is dan ook van oordeel dat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen een noodzakelijke verdediging geboden was.
Zou bovendien al worden uitgegaan van de lezing van de verdachte, dan blijkt daaruit niet dat de handelwijze van verdachte, zoals door het hof bewezen geacht, noodzakelijk is geweest ter afwending van de door hem gestelde aanranding. Immers, niet gebleken is dat de verdachte zich niet aan deze aanranding had kunnen onttrekken door weg te lopen.’
19.
De verwerping van het verweer berust derhalve op twee gronden. Beide gronden worden in het middel aangevochten. Met betrekking tot de eerste grond wordt aangevoerd dat, anders dan het Hof stelt, uit de verklaringen van de aangevers niet blijkt dat verdachte als eerste heeft geslagen. Erkend kan worden dat de voor het bewijs gebezigde verklaringen letterlijk gelezen niet inhouden dat de verdachte als eerste heeft geslagen. Ik meen evenwel dat het Hof die verklaringen wel in die zin heeft kunnen uitleggen. Belangrijker is evenwel dat de voor het bewijs gebezigde verklaringen niet beslissend zijn. Het Hof zal mede het oog hebben gehad op de verklaringen die [getuige 1 en 2] tegenover de politie aflegden. Dat daarin niet valt te lezen dat verdachte als eerste sloeg, is door de steller van het middel niet aangevoerd.2.
20.
Nu de klacht over de eerste grond faalt, behoeft de klacht over de tweede grond geen bespreking. Overigens meen ik dat ook die tweede klacht faalt. Het feit dat de verdachte in een wurggreep werd gehouden, maakt het oordeel van het Hof dat de verdachte had kunnen weglopen, niet onbegrijpelijk. Die wurggreep deed zich, ook in de lezing die de verdachte van het gebeuren gaf, pas voor nadat de eerste klappen (waarop het verweer betrekking had) al waren gevallen.
21.
Het tweede middel faalt.
22.
Het eerste middel slaagt. Het tweede middel faalt en zou kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
23.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 13‑10‑2009
Een blik achter de papieren muur leert dat [getuige 1] bij haar aangifte heeft verklaard dat verdachte haar vriend [getuige 2] begon te slaan (dossierp. 8) en dat [getuige 2] heeft verklaard dat na een opmerking van zijn vriendin [getuige 1] verdachte hem begon te slaan (dossierp. 11).