Hof Arnhem, 05-11-2012, nr. P12/0298
ECLI:NL:GHARN:2012:BY2256
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
05-11-2012
- Zaaknummer
P12/0298
- LJN
BY2256
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2012:BY2256, Uitspraak, Hof Arnhem, 05‑11‑2012
Uitspraak 05‑11‑2012
Inhoudsindicatie
Uit het oogpunt van rechtszekerheid verdient het de voorkeur dat reeds de rechter die een terbeschikkingstelling met voorwaarden oplegt zich, ook al is artikel 359, zevende lid van het Wetboek van Strafvordering niet van toepassing, uitlaat over de vraag of de terbeschikkingstelling wordt opgelegd voor een geweldsmisdrijf. Indien na oplegging van een terbeschikkingstelling met voorwaarden op voet van artikel 38c van het Wetboek van Strafrecht alsnog de verpleging van overheidswege wordt bevolen, zal indien de opleggingsrechter zich daarover niet al heeft uitgelaten, de omzettingsrechter dan wel de verlengingsrechter zich alsnog moeten uitlaten over de vraag of er sprake is van een geweldsdelict. In een eerdere beslissing heeft het hof overwogen dat, nu aan de wijzigingen in de wettelijke regeling inzake de terbeschikkingstelling bij wet van 15 december 1993, Stb. 1994, 13 ten grondslag heeft gelegen onder meer de wens, dat de veroordeelde uit het vonnis kan begrijpen of al dan niet een gemaximeerde terbeschikkingstelling is opgelegd, een verdergaand onderzoek naar omstandigheden die niet rechtstreeks kenbaar zijn uit de bewezenverklaring en/of de in de uitspraak gebezigde bewijsmiddelen, bij gelegenheid van een verlengingsprocedure niet past (Gerechtshof Arnhem 30 mei 2011, LJN: BQ6616). Naar het oordeel van het hof is er voor een verdergaand onderzoek ook geen plaats op het moment van omzetting van een terbeschikkingstelling met voorwaarden in een terbeschikkingstelling met dwangverpleging dan wel bij een verlenging van die dwangverpleging
Partij(en)
TBS P12/0298
Beslissing d.d. 5 november 2012
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van
[terbeschikkinggestelde],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
verblijvende in FPA [FPA] te [plaats].
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Breda van 17 februari 2012, houdende verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van een jaar.
Het hof heeft gelet op de stukken, waaronder:
- het vonnis van de rechtbank Breda van 24 november 2005, waarbij de terbeschikkingstelling met voorwaarden werd opgelegd;
- de beslissing van de rechtbank Breda van 30 maart 2009, waarbij alsnog de verpleging van overheidswege is gelast;
- het verlengingsadvies van [kliniek] van 22 november 2011, met daarbij de wettelijke aantekeningen over de periode van het vierde kwartaal van 2010 tot en met het tweede kwartaal van 2011;
- de rapportage pro justitia van 4 november 2011, opgemaakt door [psychiater], psychiater;
- de rapportage pro justitia van 22 november 2011, opgemaakt door [psycholoog], psycholoog;
- de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling van de officier van justitie, ingekomen op 21 december 2011;
- het proces-verbaal van het onderzoek in eerste aanleg;
- de beslissing van 17 februari 2012, waarvan beroep, tot verlenging van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege voor een termijn van één jaar en tot aanhouding van de beslissing over de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging voor een periode van maximaal drie maanden;
- de akte van beroep van de terbeschikkinggestelde van 2 maart 2012;
- het reclasseringsadvies van 16 april 2012, opgemaakt door [reclasseringswerker], werkzaam als reclasseringswerker bij GGZ Centrum Maliebaan;
- de beslissing van de rechtbank Breda van 14 mei 2012, waarbij de verpleging van overheidswege voorwaardelijk is beëindigd;
- de akte van beroep van de terbeschikkinggestelde van 22 mei 2012 waarbij de raadsman het beroep tegen de beslissing verlenging tbs van 17 februari 2012 handhaaft;
- de aanvullende informatie van [kliniek] van 14 september 2012;
- het voortgangs- en adviesverslag opdrachtgever van 27 september 2012, opgemaakt door mevrouw [reclasseringswerker], werkzaam bij GGZ Centrum Maliebaan.
Het hof heeft ter zitting van 1 oktober 2012 gehoord de terbeschikkinggestelde bijgestaan door zijn raadsman mr G.J.P.M. Mooren, advocaat te Hilvarenbeek, en de advocaat-generaal mr G.J. de Haas.
Ontvankelijkheid van het beroep
Het hof verstaat dat de raadsman bij akte van 22 mei 2012 alsnog op het in gevolge het tweede lid van artikel 509v Wet boek van Strafvordering juiste moment beroep heeft willen instellen tegen de verlengingsbeslissing van de rechtbank van 17 februari 2012. Het hof acht het beroep tijdig ingesteld.
Overwegingen
Het standpunt van de kliniek
Uit het advies van [kliniek] van 22 november 2011 blijkt onder meer het volgende
- -
zakelijk weergegeven -:
Kernproblematiek
Bij betrokkene is sprake van ADHD, een persoonlijkheidsstoornis NAO met
antisociale en secundair borderline trekken en een lange periode met misbruik van
verschillende middelen, in gecontroleerde omstandigheden in remissie.
Recidivegevaar
In [vorige verblijfplaats] en in de huidige kliniek kwam betrokkene telkens tot recidives in de vorm van vernielingen. Zonder de beschermende omgeving van een instelling is de kans op terugval in middelengebruik en uiteindelijk fysiek agressieve delicten groot. De gedachte dat betrokkene inmiddels over een aanzienlijk lager recidiverisico zou beschikken, omdat hij overwegend fysiek agressief gedrag vertoonde richting zijn inmiddels overleden moeder is volgens de kliniek voorbarig. Gezien de onvoldoende beïnvloedbare gestoorde impulsregulatie en de hechtingsproblematiek zou het fysiek agressieve gedrag zich ook binnen andere intieme relaties, zoals een partner-relatie kunnen openbaren. Bij ontslag per heden wordt de kans op gewelddadig gedrag zowel op korte als op lange termijn als hoog geschat.
Advies
Betrokkene kent een lange behandelhistorie. Van het behandelaanbod heeft hij echter in beperkte mate geprofiteerd. Betrokkene zal langdurig afhankelijk zijn van externe begeleiding en toezicht. De kliniek adviseert de maatregel met twee jaar te verlengen.
De aanvullende informatie van [kliniek] van 22 november 2012 vermeldt onder meer het volgende - zakelijk weergegeven -:
Tijdens de verlengingszitting van 3 februari 2012 heeft de getuige-deskundige van [kliniek] (psychiater drs. [psychiater]) het volgende verklaard:
De getuige-deskundige kan zich vinden in de rapporten van psychiater [psychiater] en psycholoog [psycholoog]. Verlenging van de tbs met één jaar wordt voldoende geacht. De terbeschikkinggestelde is goed begeleidbaar. Nieuwe medicatie zorgt voor een stabiel beeld. Wanneer de tbs direct zou worden beëindigd en voldoende begeleiding en controle zou ontbreken, zal het recidiverisico zeer snel toenemen. De kliniek adviseert gelet op het bovenstaande - anders dan in haar advies van 22 november 2011 – de tbs-maatregel te verlengen met één jaar.
Het standpunt van de reclassering
Het voortgangs- en adviesverslag opdrachtgever van 27 september 2012, opgemaakt door mevrouw [reclasseringswerker], werkzaam bij GGZ Centrum Maliebaan, vermeldt onder meer het volgende - zakelijk weergegeven -:
Op 14 mei 2012 heeft de rechtbank Breda de verpleging van overheidswege voorwaardelijk beëindigd. Betrokkene is op 23 mei 2012 geplaatst bij FPA [FPA]. De bedoeling is dat hij uiteindelijk zal doorstromen naar begeleid wonen in de omgeving van [plaats]. Betrokkene stelt zich begeleidbaar op en vertelt de reclassering wat hem bezig houdt en wat zijn plannen en wensen zijn. De reclassering is van mening dat betrokkene sinds zijn overplaatsing naar FPA [FPA] vooruit gaat in zijn gedrag en resocialisatie. Betrokkene beschikt over onbegeleide vrijheden. Hij heeft nog geen werk en is op dit moment nog niet toe aan begeleid wonen. Dit maakt dat de reclassering van mening is dat zijn resocialisatie nog niet dusdanig vorm heeft gekregen dat er vanuit gegaan kan worden dat cliënt het zonder begeleiding van de reclassering en FPA [FPA] kan stellen.
(Overgenomen uit de pro justitia rapportage van 17 augustus 2012, opgesteld door [psychiater], psychiater, werkzaam bij het NIFP:)
“Van een duurzaam evenwicht kan nog niet gesproken worden. Dat zal pas blijken als onderzochte ook in staat is geweest een flinke stap te maken in de resocialisatie. Op grond van de hechtings- en persoonlijkheidsproblematiek veronderstelt de psychiater dat onderzochte dan de meeste moeilijkheden heeft balans te houden. Onderzochte zou opnieuw kunnen komen tot middelengebruik en onder invloed van middelen tot delictgedrag.(…) Ten aanzien van de toekomst zijn er de nodige potentiële risicofactoren bij beëindiging van de tbs-maatregel, bijvoorbeeld het mogelijk mislukken van onderzochtes plannen, blootstelling aan destabiliserende factoren en stress en een ervaren gebrek aan steun. Dit hangt samen met het feit dat onderzochte bij beëindiging geen aanspraak meer maakt op zijn huidige behandelplek, noch op ondersteuning door de reclassering. De risicofactoren zouden minder krachtig moeten worden in de loop van een succesvol resocialisatieplan.”
Geadviseerd wordt de tbs-maatregel, waarvan de verpleging van overheidswege voorwaardelijk is beëindigd, met één jaar te verlengen.
Het standpunt van de terbeschikkinggestelde en zijn raadsman
De terbeschikkinggestelde en zijn raadsman hebben primair verzocht de vordering van de officier van justitie af te wijzen.
Ter onderbouwing daarvan is in de eerste plaats betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de tbs-maatregel in de onderhavige zaak niet in duur is gemaximeerd. Nu er volgens de raadsman wel sprake is van een gemaximeerde duur van de terbeschikkingstelling had de rechtbank de vordering van de officier van justitie moeten afwijzen.
In de tweede plaats is onder verwijzing naar de pro justitia rapportages van psychiater [psychiater] en psycholoog [psycholoog] aangevoerd dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen niet langer verlenging van de terbeschikkingstelling eist. Het indexdelict, te weten de (verbale) bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, heeft de terbeschikkinggestelde begaan jegens zijn inmiddels overleden moeder, met wie de terbeschikkinggestelde een ambivalente relatie had.
Subsidiair is gevraagd de verlengingstermijn van één jaar te handhaven, zodat op korte termijn een nieuwe toetsing door de rechtbank kan plaatsvinden.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat sprake is van een in duur gemaximeerde terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Dit impliceert dat de totale duur van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege de vier jaar niet te boven mag gaan. Indien het, theoretisch gezien, na de intussen uitgesproken voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege, zou komen tot een hervatting van de verpleging van overheidswege dan moet volgens de advocaat-generaal rekening worden gehouden met de door de terbeschikkinggestelde reeds ondergane periode van verpleging van overheidswege.
De wetgever heeft aan de beslissing tot voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege niet het motiveringsvereiste van artikel 359, zevende lid van het Wetboek van Strafvordering verbonden. De rechter hoeft zich derhalve in die beslissing niet uit te laten over de vraag of sprake is van een in duur gemaximeerde terbeschikkingstelling.
Ongeacht of sprake is van een al dan niet in duur gemaximeerde terbeschikkingstelling kan het traject van voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege in dit geval ten hoogste negen jaar duren, nu de voorwaardelijke beëindiging is ingegaan na de wetswijziging van 1 januari 2008, waarbij de maximale duur van de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege is verhoogd van drie tot negen jaar.
Gelet op de expiratiedatum van de maatregel, 27 januari 2012, heeft de advocaat-generaal geconcludeerd de tbs-maatregel, waarvan de verpleging van overheidswege voorwaardelijk is beëindigd, te verlengen met twee jaar.
Het oordeel van het hof
Het hof zal de beslissing van de rechtbank om doelmatigheidsredenen vernietigen.
In het onderhavige geval is bij vonnis van de rechtbank Breda van 24 november 2005 een terbeschikkingstelling met voorwaarden opgelegd. Bij beslissing van 30 maart 2009 is alsnog de verpleging van overheidswege bevolen. In die beslissing is niet geoordeeld over de vraag of sprake is van een in duur gemaximeerde verpleging van overheidswege. Daarover is eerst geoordeeld in de beslissing van de rechtbank van 17 februari 2012, waarbij de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege is verlengd met één jaar. Het beroep is gericht tegen deze beslissing. Inmiddels heeft de rechtbank bij beslissing van
- 14.
mei 2012 de verpleging van overheidswege voorwaardelijk beëindigd. Tegen deze beslissing is geen beroep ingesteld.
Gemaximeerde terbeschikkingstelling?
Twee vragen dienen zich in deze zaak aan. In de eerste plaats, welke rechter dient in geval van een terbeschikkingstelling met voorwaarden te beslissen of sprake is van een in duur gemaximeerde terbeschikkingstelling voor het geval dat het tot een omzetting van een terbeschikkingstelling met voorwaarden in een terbeschikkingstelling met dwangverpleging mocht komen. In de tweede plaats, wat is het beslissingskader voor die rechter.
Het hof stelt vast dat door voormelde beslissing van 30 maart 2009 tot omzetting van de terbeschikkingstelling met voorwaarden in een terbeschikkingstelling met dwangverpleging de bepalingen over de verlenging van de terbeschikkingstelling met dwangverpleging van overeenkomstige toepassing zijn, in het bijzonder artikel 38e, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht. Volgens deze bepaling is de totale duur van de terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege beperkt tot vier jaar, tenzij de terbeschikkingstelling is opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen (“een geweldsmisdrijf”). Indien na oplegging van een terbeschikkingstelling met voorwaarden op voet van artikel 38c van het Wetboek van Strafrecht alsnog de verpleging van overheidswege wordt bevolen, zal indien de opleggingsrechter zich daarover niet al heeft uitgelaten, de omzettingsrechter dan wel de verlengingsrechter zich alsnog moeten uitlaten over de vraag of er sprake is van een geweldsdelict.
Het hof merkt op dat het motiveringsvoorschrift van artikel 359, zevende lid van het Wetboek van Strafvordering alleen van toepassing is bij de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging, derhalve niet bij de oplegging van een terbeschikkingstelling met voorwaarden. De opleggingsrechter was dus in de onderhavige zaak niet verplicht om er onder opgave van redenen op te wijzen dat het bewezen verklaarde delict een geweldsmisdrijf is. Het is dan aan de omzettingsrechter of de verlengingsrechter (in hoger beroep) om alsnog zelfstandig te beoordelen of de maatregel van terbeschikkingstelling is opgelegd voor een geweldsdelict en de dwangverpleging al dan niet is gemaximeerd.
Uit het oogpunt van rechtszekerheid verdient het overigens de voorkeur dat reeds de rechter die een terbeschikkingstelling met voorwaarden oplegt zich, ook al is artikel 359, zevende lid van het Wetboek van Strafvordering niet van toepassing, uitlaat over de vraag of de terbeschikkingstelling wordt opgelegd voor een geweldsmisdrijf. Aldus is op voorhand duidelijk of de dwangverpleging al dan niet is gemaximeerd wanneer de rechter later beveelt dat de terbeschikkinggestelde alsnog van overheidswege zal worden verpleegd.
Het hof acht het aangewezen om reeds nu duidelijkheid te geven over de vraag naar de maximale duur van de dwangverpleging voor wanneer een last tot hervatting daarvan mocht worden gegeven, mede nu de rechtbank daarover haar oordeel heeft gegeven in de verlengingsbeslissing waarvan beroep.
Bij vonnis van de rechtbank van 24 november 2005 is de terbeschikkinggestelde onder andere veroordeeld voor louter verbale bedreigingen met enig misdrijf tegen het leven. Dit vonnis betreft een verkort vonnis als bedoeld in artikel 365a, eerste lid Wetboek van Strafvordering, zodat in het vonnis geen bewijsmiddelen zijn opgenomen. Na enig beperkt dossieronderzoek is de rechtbank in haar verlengingsbeslissing van 17 februari 2012 tot de conclusie gekomen dat voldaan is aan het criterium van artikel 38e, eerste lid Wetboek van Strafrecht voor een “geweldsmisdrijf” als geformuleerd in de recente jurisprudentie van het Gerechtshof Arnhem. De rechtbank overwoog daartoe dat de bewezenverklaarde bedreigingen direct vooraf zijn gegaan door geweldshandelingen zoals het vernielen van een ruit, waarvoor de terbeschikkinggestelde bij genoemd vonnis eveneens was veroordeeld. Het hof stelt vast dat de rechtbank in haar oordeel omstandigheden heeft betrokken die niet rechtstreeks kenbaar zijn uit de bewezenverklaring en/of in de uitspraak gebezigde bewijsmiddelen. In een eerdere beslissing heeft het hof overwogen dat, nu aan de wijzigingen in de wettelijke regeling inzake de terbeschikkingstelling bij wet van 15 december 1993, Stb. 1994, 13 ten grondslag heeft gelegen onder meer de wens, dat de veroordeelde uit het vonnis kan begrijpen of al dan niet een gemaximeerde terbeschikkingstelling is opgelegd, een verdergaand onderzoek naar omstandigheden die niet rechtstreeks kenbaar zijn uit de bewezenverklaring en/of de in de uitspraak gebezigde bewijsmiddelen, bij gelegenheid van een verlengingsprocedure niet past (Gerechtshof Arnhem 30 mei 2011, LJN: BQ6616). Naar het oordeel van het hof is er voor een verdergaand onderzoek ook geen plaats op het moment van omzetting van een terbeschikkingstelling met voorwaarden in een terbeschikkingstelling met dwangverpleging dan wel bij een verlenging van die dwangverpleging.
Het hof zal thans met inachtneming van het in genoemde beslissing van 30 mei 2011 gegeven beslissingskader een antwoord geven op de vraag of de terbeschikkingstelling is opgelegd voor een geweldsdelict. In die beslissing heeft het hof een meer beperkte uitleg gegeven aan het begrip geweldsdelict in het geval van overtreding van artikel 285, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht. Voor het aannemen van een geweldsdelict is in dat geval in het algemeen vereist, dat een dreigende uiting voorafgegaan, vergezeld of gevolgd wordt door niet-verbaal handelen dat naar zijn aard agressief is jegens de bedreigde. Uit de bewezenverklaring (bewijsmiddelen en bijzondere bewijsoverwegingen ontbreken) van het vonnis van de rechtbank van 24 november 2005 blijkt slechts van louter verbale bedreigingen. Op grond daarvan komt het hof tot de conclusie dat de dwangverpleging is gemaximeerd. Dit betekent dat, mocht de hervatting van de dwangverpleging worden bevolen, deze beperkt is tot maximaal vier jaar minus de reeds ondergane periode van dwangverpleging.
Verlenging
Gelet op de inhoud van de hierboven vermelde adviezen en de verklaring van de deskundige ter zitting van de rechtbank is het hof van oordeel dat het recidivegevaar nog niet zodanig is verminderd dat de terbeschikkingstelling nu al zou kunnen worden beëindigd. Het hof zal dan ook de terbeschikkingstelling verlengen, maar de duur daarvan beperken tot één jaar zodat de noodzaak van voortduring van de terbeschikkingstelling, waarvan de dwangverpleging inmiddels is beëindigd, op korte termijn opnieuw kan worden getoetst.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt de beslissing van de rechtbank Breda van 17 februari 2012 met betrekking tot de terbeschikkinggestelde [terbeschikkinggestelde].
Verlengt de terbeschikkingstelling met een termijn van een jaar.
Aldus gedaan door
mr Y.A.J.M. van Kuijck als voorzitter,
mr J.P. Bordes en mr W.R. Rosingh als raadsheren,
en drs. R. Poll en drs. M. van Weers als raden,
in tegenwoordigheid van mr I.H.A. Bijl als griffier,
en op 5 november 2012 in het openbaar uitgesproken.
Mr W.R. Rosingh en de raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.