Rb. Amsterdam, 14-04-2010, nr. 358963 / HA ZA 06-4094
ECLI:NL:RBAMS:2010:BP7564
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
14-04-2010
- Zaaknummer
358963 / HA ZA 06-4094
- LJN
BP7564
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2010:BP7564, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 14‑04‑2010; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 14‑04‑2010
Inhoudsindicatie
Afwijzen verzoek tot horen partijdeskundige, r.o. 2.10
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 358963 / HA ZA 06-4094
Vonnis van 14 april 2010
in de zaak van
1. [A],
wonende te --,
2. [B],
wonende te --,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. J. Bouter,
tegen
1. [C],
wonende te --,
2. [D],
wonende te --,
3. [E],
wonende te --,
4. [F],
wonende te --,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. drs. I.M.C.A. Reinders Folmer.
Partijen zullen hierna [A] c.s. en [C] c.s. genoemd worden, dan wel gedaagden in conventie onder 1 en 2 de familie [C] en gedaagden in conventie onder 3 en 4 de familie [E].
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 17 september 2008
- -
het deskundigenbericht in conventie van 25 februari 2009
- -
de conclusie na deskundigenbericht van [A] c.s. van 10 juni 2009
- -
de antwoordconclusie na deskundigenbericht van [C] c.s. van 8 juli 2009.
- -
het proces-verbaal van getuigenverhoor in reconventie van 24 oktober 2008, 15 december 2008, 24 september 2009 en aanvullend proces-verbaal van 24 september 2009
- -
de akte overlegging productie [C] c.s. van 14 oktober 2009
- -
de antwoordakte na getuigenverhoor in reconventie van [A] c.s. van 11 november 2009.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
In conventie
2.1.
Bij tussenvonnis van 12 maart 2008 is reeds vastgesteld dat [C] c.s. door het snoeien van de bomen van [A] c.s. een onrechtmatige daad heeft gepleegd die aan hem kan worden toegerekend en dat [C] c.s. verplicht is de schade die [A] c.s. daardoor lijdt te vergoeden (rechtsoverweging 4.5). In rechtsoverweging 4.10 van dat tussenvonnis heeft de rechtbank bepaald dat zij het nodig achtte een deskundige te benoemen in verband met de vaststelling van de omvang van de schadevergoedingsplicht. Bij tussenvonnis van 17 september 2008 heeft de rechtbank de heer H.A. van Scherpenzeel (hierna: Van Scherpenzeel) als deskundige benoemd en hem de in dat tussenvonnis opgenomen vragen voorgelegd. Bij rapport van 25 februari 2009 heeft Van Scherpenzeel daarop conform zijn opdracht antwoorden geformuleerd.
2.2.
Van Scherpenzeel heeft de hem gestelde vragen met betrekking tot het uitgangspunt dat gekozen kan worden voor de vaststelling van de schadevergoeding beantwoord: het herstel of de vervanging van de bomen, dan wel berekening van de waardevermindering van de bomen.
Letterlijk herstellen van weggenomen boomdelen is volgens Van Scherpenzeel niet mogelijk. Het ‘herstel’ van de functie van de bomen is wel mogelijk, waarbij Van Scherpenzeel uitgaat van de voorafgaand aan het deskundigenonderzoek door [A] c.s. jegens hem geuite functie van de bomen, te weten het waarborgen van de privacy ten opzichte van de achter de bomen / haag staande huizen. Van Scherpenzeel acht dit in deze zaak het meest objectieve uitgangspunt, dat ook strookt met een van de uitgangspunten van de richtlijnen van de Nederlandse Vereniging van taxateurs van Bomen (hierna: NVTB). De andere mogelijkheid van berekening op basis van beleving / esthetiek acht hij (erg) subjectief. Van Scherpenzeel stelt vast dat er door de snoei van een fors gestoorde functie sprake was, welke weer aanzienlijk hersteld is door groei, op het moment van zijn onderzoek tot een hoogte van 4 à 5 meter. Van Scherpenzeel stelt dat door de bomen tot een hoogte van 6 meter te laten groeien en op de juiste wijze te snoeien – jaarlijks terugsnoeien tot daar waar nog groen loof (naalden) aanwezig is – ter plaatse een groen groeiend scherm gevormd kan worden dat in een periode van 5 à 6 jaar zal voldoen aan de functie die [A] c.s. wenst. Gelet op de bewortelingsdiepte ter plaatse bestaat er bij een stamhoogte van 7 meter van deze bomen een verhoogd risico op om- of scheef waaien. Nu de bomen na de snoei tot ongeveer 2 / 2,5 meter in december 2005 in de hoogte verder zijn gegroeid vanuit de uiteinden van de bovenste zijtakken, is er een sterk verhoogde kans op uitbreken bij harde wind of storm indien een tophoogte van meer dan 6 meter wordt bereikt, zodat Van Scherpenzeel adviseert om de hoogte tot ca. 5 meter te beperken. Nadeel is dat [A] c.s. in de afgelopen periode geen onderhoud aan de bomen heeft verricht, zodat deze haag breder is geworden dan normaal is voor een dergelijke haag en de kosten voor het eerste jaar hoger zijn dan voor de overige jaren. Van Scherpenzeel heeft berekend dat de herstelkosten in deze zin over 5 jaar gespreid EUR 10.215,23 bedragen.
2.3.
Van Scherpenzeel stelt dat vervanging van de thans aanwezige bomen met bomen vergelijkbaar met die van kort voor december 2005, onder gelijke omstandigheden niet mogelijk is, wegens het feit dat vergelijkbare vervangende bomen een dusdanig grote kroonbreedte hebben dat de bomen niet op vergelijkbare afstand gezet kunnen worden en vergelijkbare bomen een kluitgrootte hebben welke niet past in het bestaande grondprofiel en bovendien dat vergelijkbare bomen aan de noordzijde de eerste jaren onvoldoende verankerd staan, zodat bij een harde noord wind een erg groot risico bestaat op om- of scheef waaien.
2.4.
Berekening van de boomwaardevermindering volgens de richtlijnen van de NVTB, waarbij wordt uitgegaan van 75 bomen, komt volgens Van Scherpenzeel op EUR 11.428,00. Daarbij heeft hij als uitgangspunten genomen dat door de snoei 50-70 % kroonschade is geleden, de bomen zouden maximaal 50 % van de resterende levensduur functieverlies ondervinden, zodat rekening gehouden wordt met een waardevermindering van ca. 30 %.
2.5.
Naar aanleiding van aanmerkingen van de zijde van [A] c.s. op zijn rapport stelt Van Scherpenzeel dat snoeien altijd leidt tot verandering van de bomen en dat in het onderhavige geval met name de hoogte van de bomen en daarmee het beeld erg drastisch is gewijzigd, nu de schoonheid van de bomen door de hergroei, ook al is die niet direct vanuit de afgezaagde toppen, maar vanuit de zijtakken, voor een groot deel weer terug is. Van Scherpenzeel merkt tevens op dat een kroonverlies van 70 % in het geval van het onderhavige type coniferen niet tot onherstelbare beschadiging leidt.
2.6.
De rechtbank neemt de hierna genoemde conclusies van Van Scherpenzeel over en maakt die tot de hare. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. Van algemene bekendheid acht de rechtbank dat letterlijk herstel na snoei niet mogelijk is. Vervolgens heeft Van Scherpenzeel de vraag beantwoord of ander herstel of vervanging mogelijk is. Met Van Scherpenzeel acht de rechtbank het herstel van de functie middels onderhoud van de bestaande bomenrij mogelijk. Naast het onderzoek door Van Scherpenzeel naar de functie van de bomenrij ter plekke door navraag bij [A] c.s., is ook objectief genomen door de beplantingswijze en het type bomen, aannemelijk dat de functie van de bomenrij is het vormen van een haag die aan het perceel -- privacy biedt en een ondoorzichtig groen beeld geeft. Van Scherpenzeel becijfert de herstelschade daarvoor op € 10.215,23.
2.7.
[A] c.s. voert tegen de conclusies van Van Scherpenzeel aan dat hij er in zijn rapport geen rekening mee houdt dat de esthetische waarde van de bomen zodanig is aangetast dat van herstel geen sprake kan zijn, enerzijds doordat de bomen nu nooit meer vanuit één stam groeien en anderzijds doordat het zo drastisch snoeien als [C] c.s. heeft gedaan, de schoonheid geheel verloren is gegaan. In verband hiermee dient de vervangingswaarde volgens de berekenmethode NVTB te worden berekend en niet de boomwaardevermindering, aldus [A] c.s.
2.8.
Anders dan [A] c.s. kennelijk tot uitgangspunt neemt, neemt de rechtbank in haar overwegingen mee dat het snoeien van deze haag en daarmee het stoppen van de groei vanuit één stam toch eens had moeten gebeuren, waardoor de hoofdstam zou zijn afgekapt en de haag uit zijtakken zou doorgroeien. Zoals Van Scherpenzeel in zijn rapport toelicht, kon de haag op gezonde wijze en zonder risico van omwaaien niet doorgroeien tot hoger dan 6 meter. De hoofdstam had derhalve op een lagere hoogte dan deze 6 meter moeten worden afgekapt. De vergelijking met alleenstaande bomen, zoals een kerstboom, gaat niet op door de beplantingswijze van de betrokken haag. De rechtbank gaat derhalve uit van de groei en functie als haag, zoals hiervoor reeds is overwogen. Daardoor dient de schade aan en het herstel als haag in de hoogte van de schadevergoeding te worden betrokken en niet die van de afzonderlijke bomen.
2.9.
Voor het overige heeft ook Van Scherpenzeel geconcludeerd tot een fors verstoorde functie na de snoei in 2005. Doch dit type bomen vertoont herstelgroei en is daarmee niet onherstelbaar beschadigd, aldus Van Scherpenzeel. Voorts acht Van Scherpenzeel vervanging en daarmee berekening van de schade naar vervangingswaarde volgens de methode van de NVTB niet reëel. Voor vervanging dienen – ook volgens de partijdeskundige van [A] c.s. - buitenproportionele aanpassingen te worden verricht om op de plantlocatie vergelijkbare bomen te planten. De rechtbank neemt ook deze conclusie van Van Scherpenzeel, dat vervanging niet reëel is, over.
2.10.
[A] c.s. verzoekt de gerechtelijk deskundige Van Scherpenzeel te horen en hem tevens toe te laten tot het doen horen van zijn partijdeskundige en andere getuigen. Daaraan heeft de rechtbank geen behoefte. Van Scherpenzeel heeft de conclusies in zijn rapport zeer helder toegelicht. De aanmerkingen die [A] c.s. bij conclusie na deskundigenbericht heeft gemaakt, zijn gelijk aan die welke hij aan Van Scherpenzeel bij zijn commentaar op het rapport heeft voorgelegd en deze zijn door Van Scherpenzeel op heldere en overtuigende wijze weerlegd.
2.11.
[C] c.s. voert aan dat [A] c.s. een schadebeperkingsplicht heeft, waaraan zij had kunnen voldoen door in redelijkheid van hem te vragen maatregelen te nemen. Op welke maatregelen [C] c.s. hierbij doelt, met name of dat de verzorging van de haag vóór het schadevoorval is, of het onderhoud na het schadevoorval is, is niet duidelijk. [C] c.s. stelt daaromtrent onvoldoende feiten. Om die reden gaat de rechtbank aan dit verweer voorbij.
2.12.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat weliswaar met het rapport van Van Scherpenzeel tevens is vast komen te staan dat [A] c.s. gedurende een periode van acht jaar (van december 2005 tot en met 2013) bomen met een aanvankelijk fors verstoord beeld op zijn erf heeft, hetgeen [A] c.s. ook stelt, en zodoende mogelijk een verminderd genot van de bomen heeft gehad, dat voor vergoeding van vermogensschade aanleiding zou kunnen geven, doch dat dit niet is gevorderd. Overigens zou voor een toekenning van een dergelijke schadevergoeding ook vast moeten komen te staan dat [A] c.s. zelf dit nadeel heeft ondervonden.
2.13.
De door [A] c.s. gevorderde schadevergoeding zal in hoofdsom derhalve worden toegewezen tot een bedrag van € 10.215,23. [C] c.s. voert geen verweer tegen de kosten ter vaststelling van de schade à € 1.428 en € 714,-, zodat ook die bedragen voor vergoeding in aanmerking komen.
2.14.
Aan buitengerechtelijke incassokosten vordert [A] c.s. € 1.788,-, berekend conform het rapport Voorwerk II, voor werkzaamheden bestaande uit uitvoerige correspondentie en overleg met verzekeraar en expert van gedaagden. [C] c.s. betwist deze kosten verschuldigd te zijn. Nu [A] c.s. voldoende heeft gespecificeerd waaruit deze kosten hebben bestaan, en [C] c.s. daartegen onvoldoende gemotiveerd verweer heeft gevoerd, en zij ook redelijk zijn, zullen zij worden toegewezen als gevorderd. De gevorderde wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten is als vermogensschade toewijsbaar vanaf de dag van de dagvaarding of zoveel eerder als de schuldenaar ten aanzien van die kosten in verzuim is en voor zover ze voordien daadwerkelijk zijn gemaakt. [A] c.s. heeft evenwel niet gesteld op welke datum de buitengerechtelijke kosten zijn betaald. De rechtbank zal deze daarom toewijzen vanaf de dag der dagvaarding.
2.15.
Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij wordt [C] c.s. veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van [A] c.s. worden begroot op:
- -
dagvaarding EUR 84,87
- -
vast recht 1.760,00
- -
deskundigen 2.220,06
- -
salaris advocaat 3.129,00 (3,5 punten x factor 1,0 x tarief EUR 894,00)
Totaal EUR 7.193,93.
3. In reconventie
3.1.
Gelet op de beslissingen die reeds in het tussenvonnis van 12 maart 2008 zijn genomen ten aanzien van de vorderingen die mede namens de familie [C] waren ingesteld, resteren thans de vorderingen van de familie [E] ten aanzien van schade aan de bril van de heer [E], aan hun stoel en van immateriële schade wegens huisvredebreuk. De familie [E] heeft die laatste schade nader gesteld op € 10.000,-. Deze vorderingen zijn allen gegrond op het handelen van [A], zodat ze geacht worden tegen hem te zijn ingesteld, hetgeen ook reeds in overweging 4.15 is overwogen. De familie [E] in toegelaten tot bewijslevering van een en ander.
3.2.
De familie [E] heeft als getuigen voorgebracht [G], buurvrouw van de familie [E], [D], eveneens buurvrouw, [C], buurman van de familie [E] en partijgetuige [E] en legt voorts na alle verhoren – ook die in contra-enquête - een op 9 april 2009 bij de notaris afgelegde schriftelijke verklaring over van partij [F]. In contra-enquête heeft [A] c.s. [H], vriendin van en samenwonend met [A], en partijgetuige [A] doen horen.
3.3.
[A] c.s. maakt terecht bezwaar tegen het zo laat in de procedure overleggen van de reeds eerder bij de notaris afgelegde verklaring van mevrouw [F]. Zonder enige noodzaak en daarmee voorkomend dat de gehoorde getuigen kunnen worden geconfronteerd met haar schriftelijke verklaring is deze verklaring op het allerlaatste moment in het geding gebracht. Naast het feit dat het hier om de verklaring van een partij gaat, heeft deze verklaring ook om de hiervoor genoemde reden zo geringe bewijskracht dat de rechtbank geen acht erop zal slaan.
3.4.
Getuige [G] verklaart dat zij in haar eigen huis was toen zij een enorm geschreeuw hoorde bij haar buren, de familie [E]. Naar buiten gegaan in de richting van hun voordeur, durfde zij niet verder te gaan vanwege het luide geschreeuw, dat vanuit het huis van de familie [E] kwam. Zij hoorde de heer [E] binnen rustig praten.
Getuige [D] verklaart dat zij op 4 januari 2006 onderweg was naar huis, toen haar man in paniek belde met de mededeling dat zij niet naar huis moest komen omdat het niet veilig was. Toen zij toch naar huis ging en bij de familie [E] binnen ging, trof zij de familie [E] aan en haar man, niet [A]. De heer [E] had een kapotte bril in zijn hand. Zij zag ook een kapotte stoel.
Getuige [C] verklaart dat hij op 4 januari 2006 in zijn eigen huis of op het terras was toen hij [A] rustig zag telefoneren bij zijn eigen woning en later een enorm geschreeuw hoorde op het pleintje voor zijn woning. Hij zag dat het geschreeuw afkomstig was van [A] die bij de voordeur van [E] stond en dat mijnheer [E] de boel probeerde te sussen. Het geschreeuw kwam bedreigend over omdat het gedurende langere tijd aanhield. Daarop heeft hij de politie gebeld. Toen het wat rustiger werd is hij naar buiten gegaan en bij de familie [E] naar binnen gegaan. [A] was toen al weg. Hij zag bij mijnheer [E] een kapotte bril en een kapotte stoel.
Partijgetuige [E] verklaart dat er op 4 januari 2006 bij zijn huis werd aangebeld en dat hij [A] en een vrouw zag staan. [A] begon meteen te schreeuwen. Hij pakte de bril van zijn neus en gooide die op de straat, waardoor de bril kapot ging. Hij moest een nieuwe bril aanschaffen. Na een aantal minuten buiten te zijn geweest, heeft [A] zich langs [E] heen ongevraagd naar binnen gedrongen, gevolgd door de vrouw. Het geschreeuw ging toen nog steeds door, hij schreeuwde dat het nu echt oorlog was en dat ik nooit meer veilig in mijn huis zou kunnen wonen. Hij gooide een stoel, op een meter afstand van zijn vrouw. Die ging daardoor kapot. Zijn vrouw zat op de grond en was angstig. Hij heeft geprobeerd de rust te bewaren. De politie is gekomen na circa een half uur à drie kwartier.
De volgende dag was er nog een incident toen [E] zelf niet thuis was. Zijn vrouw belde met de melding dat er twee vrouwen om het huis liepen die op de ramen en deuren bonsden en haar uitscholden voor hoer en vroegen of ze wilde vechten. Ook toen is de politie gebeld. Zijn vrouw had al een burn-out onder meer door bedreigingen in haar werk.
Op 7 januari 2006 heeft de heer [E] bij de politie aangifte gedaan van bedreiging, mishandeling en vernieling door de eigenaar van -- te --. Relevante delen van deze aangifte zijn opgenomen onder 2.4 van het tussenvonnis van 12 maart 2008, daarnaast heeft [E] in de aangifte verklaard dat de man een stoel pakte welke in de woonkamer stond en die met opzettelijke kracht op de grond gooide, vlak bij zijn echtgenote die op de grond zat.
3.5.
In tegenverhoor verklaart [H] dat zij en [A] wegens het afzagen van de bomen hebben aangebeld bij het huis van de familie [E] en dat meneer open deed. [A] heeft toen de bril van het gezicht van de heer [E] gepakt en daarbij gezegd: “Vind je dat normaal om aan iemand anders zijn spullen te zitten?”. Die bril is toen gevallen, maar niet gegooid en buiten blijven liggen. Meneer [E] ging in discussie met [A]. Buiten was er nog geen hard geschreeuw. Zij zag aan de lichaamstaal van de heer [E] dat hij met hen wilde praten en al pratend zijn zij naar binnen gegaan. Zij heeft de deur achter hen dicht gedaan. Toen was [A] geïrriteerd en boos. Binnen werd het een heftige discussie, doordat meneer [E] maar bleef zeggen dat hij ons een gunst had gedaan. [A] heeft binnen de spullen van [E] niet aangeraakt, hij zat wel op een stoel in de woonkamer. Er is geen stoel door [A] stuk gegaan. De heer [E] heeft hen niet gevraagd om te vertrekken uit zijn huis.
[A] verklaart als partijgetuige dat hij nadat hij had gezien dat de coniferen haag vernield was, hij met zijn vriendin naar de familie [E] is gegaan en dat hij daar heeft aangebeld. Nadat de heer [E] had opengedaan, heeft hij zijn bril gepakt en daarbij gezegd: “het is niet normaal” of “vind je het normaal om aan andermans spullen te zitten”. De bril is toen daar buiten gevallen, niet gegooid. Het was donker buiten en niemand heeft meer naar de bril omgekeken. Meneer [E] ging zelf naar binnen en aan zijn lichaamstaal was duidelijk dat hij hen binnen wilde laten. Hij liet de deur helemaal open staan. Toen ze buiten waren, heeft [A] hard gepraat, maar niet geschreeuwd. Binnen was hij wel heel boos nadat [E] zei dat hij ons een gunst had gedaan en heeft [A] met harde stem gepraat en geschreeuwd. Meneer [E] bleef rustig praten. [A] heeft geen spullen van [E] vernield. Meneer [E] heeft hen niet gevraagd om weg te gaan, zij zijn uit zichzelf weggegaan. Bij binnengaan heeft [E] ook niet gezegd “kom niet bij mij binnen”of “ga weg”.
3.6.
Gelet op hetgeen daarover door de getuigen is verklaard, wordt de schade aan de bril bewezen geacht. De bril is door [A] van het hoofd van de heer [E] gepakt en is daarna op de grond geraakt. Gelet op het opzet waarmee de bril van het hoofd is gepakt, staat met voldoende zekerheid vast dat die bril door [A] op de grond is gegooid, waardoor die is beschadigd. De schade ten dien aanzien bedraagt de kosten van een nieuwe bril à € 412,- en dat bedrag zal worden toegewezen.
3.7.
Gelet op hetgeen door getuigen [C], [D] en partijgetuige [E] is verklaard en de aangifte van 7 januari 2006 van [E], acht de rechtbank ook bewezen dat één stoel is vernield. Weliswaar hebben [A] en zijn vriendin ontkend die stoel te hebben vernield, doch tegenover de beide getuigen [C] die verder van [E] afstaan, aangevuld met de consistente verklaring van [E], eerst bij de aangifte en later als getuige, hecht de rechtbank aan die verklaringen meer waarde dan aan de verklaring van de vriendin van [A] en zijn eigen verklaring. Te dien aanzien zal de pro rato gevorderde schade van één stoel à € 150,- worden toegewezen.
3.8.
Tevens acht de rechtbank het bewijs geleverd dat [A] huisvredebreuk heeft gepleegd. De verklaringen van getuigen [G] en [C], aangevuld met de verklaringen van [E] als partijgetuige en in de aangifte – die wederom consistent zijn, leiden tot het oordeel dat vast is komen te staan dat [A] buiten al aan het schreeuwen was, waarbij hij de bril van [E] pakte en op de grond gooide en vervolgens op eigen initiatief het huis binnen is gegaan (in de woorden van [E]: “ongevraagd is binnengedrongen” of “mij aan de kant duwde om zich zonder mijn toestemming toegang te verschaffen tot onze woning”) en daar te keer is blijven gaan door te schreeuwen en te dreigen en een stoel heeft gegooid.
De verklaringen van [A] en zijn vriendin zijn op dit punt exact gelijkluidend en daarmee acht de rechtbank ze minder geloofwaardig. Voorts acht de rechtbank niet geloofwaardig dat [E], wiens bril zojuist op de grond was gegooid, wetende dat zijn vrouw die een burn-out had mede door bedreigingen die zij in haar werk had meegemaakt, [A] in huis zou noden en zijn vrouw binnenshuis zou blootstellen aan de schreeuwende [A].
3.9.
De rechtbank acht dit voldoende voor vergoeding van immateriële schade als bedoeld in artikel 6:106 BW. Gelet op het bewezen achten van het pakken en weggooien van de bril van [E] en de dreigende taal die door [A] is geuit, is immers vast komen te staan dat [A] het oogmerk heeft gehad om aan de familie [E] het gevoel van veiligheid in eigen huis te ontnemen hetgeen zich naast het binnendringen en de bewoordingen die hij heeft gebezigd, heeft verwezenlijkt door het afpakken en weggooien van de bril van [E]. Dit alles is als een aantasting in de persoon aan te merken. De schade wordt naar billijkheid vastgesteld op € 500,-.
3.10.
Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij wordt [A] veroordeeld in de proceskosten, waarbij wordt opgemerkt dat het salaris advocaat dat [A] verschuldigd is voor de aanwezigheid op de zitting van 15 december 2008 op de kostenveroordeling in mindering is gebracht, omdat hij en zijn advocaat daar door omstandigheden die voor rekening komen van de familie [E], nodeloos aanwezig zijn geweest. De kosten aan de zijde van de familie [E] worden begroot op:
- -
salaris advocaat 1.564,50 (3,5 punten × factor 0,5 × tarief EUR 894,00)
Totaal EUR 1.564,50.
4. De beslissing
De rechtbank
In conventie
- -
veroordeelt [C] c.s. hoofdelijk, als de een betaalt zal de ander zijn bevrijd, te betalen aan [A] c.s. een bedrag van € 14.145,23 (veertienduizend-honderdvijfenveertig euro en drieëntwintig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 10.215,23 vanaf 9 januari 2006 en over € 1.788,- vanaf heden tot aan de voldoening;
- -
veroordeelt [C] c.s. hoofdelijk, als de een betaalt zal de ander zijn bevrijd, in de kosten van het geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [A] c.s. begroot op € 7.193,93;
- -
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- -
wijst het meer of anders gevorderde af.
In reconventie
- -
veroordeelt [A] te betalen aan de familie [E] een bedrag van € 1.062,- (eenduizendtweeënzestig euro);
- -
veroordeelt [A] in de kosten van het geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de familie [E] begroot op € 1.564,50;
- -
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- -
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.E. de Koning en in het openbaar uitgesproken op 14 april 2010.?