Rb. Rotterdam, 12-01-2011, nr. 10/613451-09
ECLI:NL:RBROT:2011:BP1518
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
12-01-2011
- Zaaknummer
10/613451-09
- LJN
BP1518
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2011:BP1518, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 12‑01‑2011; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 12‑01‑2011
Inhoudsindicatie
Promis. Verdachte heeft een valse aangifte van een inbraak in zijn woning gedaan en vervolgens heeft hij zijn schadeverzekeraar voor bijna 38.000 euro opgelicht. De lezing van de verdachte wordt als ongeloofwaardig terzijde geschoven. De oplichting heeft plaats kunnen hebben doordat de verdachte jegens zijn schadeverzekeraar de valse hoedanigheid van ‘bestolene’ heeft aangenomen. Gelet op de gezondheidstoestand van de verdachte zal geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf of een werkstraf worden opgelegd. Wel wordt de vordering benadeelde partij van de schadeverzekeraar geheel toegewezen. De vordering van de politie Rotterdam-Rijnmond (terzake onnodig gemaakte onderzoekskosten) wordt evenwel afgewezen, gelet op het bepaalde in artikel 6:163 BW.
Partij(en)
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector strafrecht
Parketnummer: 10/613451-09
Datum uitspraak: 12 januari 2011
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1945 te [geboorteplaats],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres [adres],
raadsman mr. P. Hoogenraad, advocaat te Maassluis.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 22 december 2010 en 12 januari 2011.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Dubbelman heeft gerekwireerd tot:
- -
bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
- -
veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen heeft de officier van justitie het standpunt ingenomen dat deze beide geheel toegewezen dienen te worden en dat tevens de schadevergoedingsmaatregel dient te worden opgelegd.
BEWIJSMOTIVERING EN BEWEZENVERKLARING
Vaststaande feiten
Op 27 december 2006 heeft de verdachte [verdachte] zich bij de Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond gemeld om aangifte te doen van een inbraak in zijn woning. De verdachte heeft destijds verklaard dat - tussen 24 december 2006 te 15:00 uur en woensdag 27 december 2006 - uit zijn woning waren weggenomen: een gouden schakelarmband, een witgouden herenring met briljant, een gouden Rolex herenhorloge met leren band, een stalen Jacques Richal herenhorloge en een stalen kluis.
De verdachte was bij [verzekeraar] (hierna: [verzekeraar]) verzekerd tegen inboedelschade. Deze verzekering is afgesloten op 1 november 2006. Op 5 januari 2007 heeft [verzekeraar] een schadeformulier van de verdachte ontvangen, gedateerd op 30 december 2006 en door de verdachte ondertekend, waarop hij schade claimt terzake een inbraak. De schade zou hebben bestaan uit het wegnemen van een kluis met inhoud, te weten de hiervoor genoemde sieraden. Deze schademelding is in behandeling genomen en uiteindelijk is door [verzekeraar] aan de verdachte omstreeks 20 juni 2007 een bedrag van € 37.936,00 aan schadevergoeding uitgekeerd.
Op 20 oktober 2008 heeft [verzekeraar] een anonieme brief van ene ‘Joke’ ontvangen, waarin werd gemeld dat de inbraakschade ten onrechte aan de verdachte zou zijn uitgekeerd. In die brief wordt gesteld dat de verdachte de kluis die zich in zijn woning bevond begin december 2006 in een t.v. doos naar de kelder had verhuisd en dat verdachte deze later had gedumpt op een bepaalde locatie. Naar aanleiding van een onderzoek op een de in de brief globaal beschreven locatie, is inderdaad op die locatie een kluis aangetroffen. Uit technisch onderzoek is gebleken dat die kluis de kluis van de verdachte betrof. Na opening van de kluis bleek deze leeg en vrij van braaksporen te zijn.
[verzekeraar] heeft naar aanleiding van de anonieme brief Brand Technisch Bureau (hierna: BTB) onderzoek laten doen naar de schadeclaim van verdachte. De verdachte heeft tegenover BTB verklaard dat er van de kluis maar een sleutel beschikbaar was en dat deze sleutel lag in de Vlaardingse woning van zijn vriendin, [naam vriendin], eveneens in een kluis. De verdachte heeft die sleutel aan de schade-expert ter beschikking gesteld. De sleutel van de kluis van zijn vriendin zou in zijn woning hebben gelegen.
In de anonieme brief wordt verder gesteld dat de heer [getuige] (een vriend van verdachte) verdachte heeft benaderd voor de verkoop van juwelen en horloges van die [getuige]. Deze heer [getuige] is vervolgens door de politie is getuige gehoord. De heer [getuige] heeft verklaard dat hij de verdachte al jaren kent en hem begin 2006 heeft gevraagd een aantal sieraden voor hem ([getuige]) te verkopen en dat hij de sieraden eind 2006 weer retour heeft gekregen. Het betrof een gouden Rolex horloge, een tennisarmband, een witgouden ring en een 18 karaats gouden armband. De getuige heeft de sieraden, evenals de doosjes waarin deze verpakt zaten, van door de verdachte gemaakte foto’s, die hij ten behoeve van de taxatie had gemaakt, herkend.
Standpunt verdachte
De raadsman van de verdachte heeft ter zake van de beide ten laste gelegde feiten vrijspraak bepleit, omdat het bewijs zou steunen op een anonieme brief van ene ‘Joke’. Voorts heeft de raadsman bepleit dat de verklaring van de getuige [getuige] niet aan het bewijs mee kan werken, nu de politie niet heeft uitgezocht of die [getuige] wellicht zelf de dader van de aangegeven diefstal is geweest.
Beoordeling
De verdachte heeft geen verklaring kunnen geven voor de omstandigheid dat de inhoud van de kluis verdwenen is zonder dat er op de kluis braaksporen zijn aangetroffen, terwijl de verdachte en zijn vriendin de enigen waren die de beschikking hadden over de (enige) kluissleutel. Ter terechtzitting heeft de verdachte hierover verklaard dat de daders dan ook bij zijn vriendin in haar kluis moeten hebben ingebroken en de sleutel daar - na het wegnemen van de kluis van de verdachte - weer moeten hebben teruggelegd.
Van een inbraak in de woning van verdachtes vriendin is echter niet gebleken. De verdachte heeft voorts wisselend verklaard over de herkomst van de sieraden. Zo heeft de verdachte bij de politie bijvoorbeeld eerst verklaard dat hij de herenring zelf had aangeschaft, terwijl hij in het verhoor later aangeeft dat deze ring een erfstuk betrof van zijn vader, dat hij na het overlijden van zijn broer in 2005 in zijn bezit zou hebben gekregen. Daar komt bij dat de getuige [getuige] – drie jaar na dato – de door de verdachte gefotografeerde sieraden herkent als de sieraden die hem in eigendom toebehoorden en dat hij die sieraden aan de verdachte (ter verdere verkoop) had uitgeleend. De verdachte heeft geen aannemelijke verklaring kunnen geven waarom [getuige] aldus heeft verklaard en evenmin voor het feit dat [getuige] beschikt over hetzelfde taxatierapport voor de schakelarmband als dat verdachte heeft gebruikt in het kader van zijn schadeclaim bij [verzekeraar].
Ten slotte verklaart de verdachte wisselend over door wie en wanneer de sieraden zijn getaxeerd en heeft de verdachte enkele weken voorafgaand aan de gestelde inbraak – te weten vanaf 1 november 2006 – de verzekering doen wijzigen.
De door de verdachte geschetste gang van zaken wordt gelet op het voorgaande als ongeloofwaardig terzijde geschoven. De rechtbank heeft de overtuiging bekomen dat de diefstal waarvan door verdachte bij de politie aangifte is gedaan niet heeft plaatsgevonden en dat de verdachte jegens [verzekeraar] de valse hoedanigheid van ‘bestolene’ heeft aangenomen door zelf een inbraak in zijn woning in scène te zetten en vervolgens van die (door hem geënsceneerde) woninginbraak bij de politie (een valse) aangifte te doen, hetgeen tot oplichting van [verzekeraar] heeft geleid, aangezien [verzekeraar] op grond van die door verdachte geënsceneerde woninginbraak en daarop gebaseerde (valse) aangifte bij de politie een door verdachte bij haar ingediende (valse) schadeclaim heeft gehonoreerd en aldus (ten onrechte) is overgegaan tot uitkering van verzekeringspenningen aan verdachte.
Gelet op hetgeen onder ‘beoordeling’ is opgenomen alsmede op de in bijlage II van dit vonnis opgenomen bewijsmiddelen is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
- 1.
hij
op 27 december 2006
te Maassluis
aangifte heeft gedaan dat een strafbaar feit was gepleegd, wetende dat dat
feit niet was gepleegd, immers heeft verdachte toen aldaar ten overstaan van
de adspirant werkzaam bij de Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond opzettelijk in
strijd met de waarheid aangifte gedaan van gekwalificeerde diefstal (diefstal
d.m.v. verbreking);
- 2.
hij
in de periode van 24 december 2006 tot en met 08 januari 2007
te [plaats] en [plaats],
met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse hoedanigheid , [verzekeraar] en/of personeel van
[verzekeraar] heeft bewogen tot de afgifte van verzekeringsgeld(en), hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en in strijd met
de waarheid een schadeformulier (inbraak-aangifte) ingevuld en (met zijn, verdachtes, handtekening) ondertekend, terwijl die in dat aangifteformulier weggenomen
goederen (een kluis, inhoudende sieraden) nimmer zijn weggenomen,
waardoor [verzekeraar] en/of personeel van
[verzekeraar] werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
STRAFBAARHEID FEITEN
De bewezen feiten leveren op:
- 1.
aangifte doen dat een strafbaar feit gepleegd is, wetende dat het niet gepleegd is
- 2.
oplichting
De feiten zijn strafbaar.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
De verdachte is strafbaar.
STRAFMOTIVERING
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft aangifte gedaan van een strafbaar feit (inbraak in zijn woning), terwijl hij wist dat dit feit niet was gepleegd. Verdachte heeft, in een tijd waarin politiecapaciteit schaars is, door zijn handelen de politie onnodig belast en aan het werk gezet. De verdachte heeft dit kennelijk gedaan met het oogmerk om een verzekeringsmaatschappij op te lichten. De verzekeringsmaatschappij in kwestie heeft naar aanleiding van – onder meer – deze valse aangifte, een bedrag van bijna 38.000 euro aan de verdachte betaald. Door aldus te handelen heeft de verdachte de politie misleid en de verzekeringsmaatschappij opgelicht, de kans voor lief genomen dat iemand ten onrechte als verdachte zou worden aangemerkt en in een opsporingsonderzoek betrokken zou raken, alsmede misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer pleegt te worden gesteld in schriftelijke stukken met bewijsbestemming, zoals een door de politie naar aanleiding van een aangifte als de onderhavige opgemaakt ambtsedig proces-verbaal of een schademeldingsformulier. De verdachte heeft daarbij enkel oog gehad voor eigen geldelijk gewin.
Op dergelijke feiten kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van beperkte duur. Gelet echter op de fysieke gezondheidstoestand van de verdachte en de daarmee gegeven onmogelijkheid van het opleggen van een taakstraf in de vorm van een werkstraf zal deze straf geheel voorwaardelijk worden opgelegd.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is verder in aanmerking genomen dat de verdachte blijkens het op zijn naam gesteld uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 29 november 2010 niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.
VORDERING BENADEELDE PARTIJ [VERZEKERAAR] / SCHADEVERGOEDINGSMAATREGEL
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [verzekeraar], gevestigd te [plaats], terzake van de feiten 1 en 2. De benadeelde partij vordert vergoeding van materiële schade tot een bedrag van € 51.592,51. De verdachte heeft de hoogte van deze schade niet betwist.
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij als gevolg van de onder 1 en 2, bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal de vordering worden toegewezen.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht. De officier van justitie heeft bij gelegenheid van haar requisitoir aangegeven het raadzaam te achten vervangende hechtenis aan de verdachte op te leggen voor de duur van 180 dagen. De rechtbank zoekt evenwel aansluiting bij de richtlijnen van het Landelijk Overleg Voorzitters Strafsectoren (LOVS) en zal vervangende hechtenis opleggen voor de duur van 290 dagen.
VORDERING BENADEELDE PARTIJ REGIOPOLITIE ROTTERDAM-RIJNMOND
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond, gevestigd te Rotterdam, terzake van feit 1. De benadeelde partij vordert vergoeding van materiële schade tot een bedrag van € 472,50.
De gevorderde schadevergoeding heeft betrekking op door de politie bestede werkuren aan de aangifte van verdachte, welke aangifte achteraf bezien vals bleek te zijn, omdat de door de verdachte gestelde feiten en omstandigheden nooit hadden plaatsgevonden.
De rechtbank overweegt ten aanzien van deze vordering het navolgende. Art. 51a, eerste lid, Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) bepaalt: "Degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit, kan zich ter zake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij voegen in het strafproces." De vraag rijst wat onder het begrip rechtstreekse schade in art. 51a, eerste lid, Sv dient te worden verstaan. De in art, 51a, eerste lid, Sv bedoelde vordering is een civiele vordering uit onrechtmatige daad (art. 6:162 BW) die wordt beheerst door de regels van het materiële burgerlijke recht. Een van deze regels is neergelegd in art. 6:163 BW waarin wordt bepaald: "Geen verplichting tot schadevergoeding bestaat, wanneer de geschonden norm niet strekt tot bescherming tegen de schade zoals de benadeelde die heeft geleden."
De in dit geval geschonden norm van artikel 188 van het Wetboek van Strafrecht strekt weliswaar tot bescherming tegen het gevaar voor misleiding van politie en justitie, maar niet zonder meer tot bescherming tegen de kosten die daaruit voortvloeien. De door de politie in het kader van strafvordering verrichte werkzaamheden maken immers deel uit van de uitvoering van de wettelijke taak van de politie. Een dergelijke overheidstaak dient in beginsel uit de algemene middelen betaald te worden. Nu dergelijke kosten evenmin in rekening plegen te worden gebracht aan plegers van een strafbaar feit valt, zonder expliciete wettelijke grondslag, niet zonder meer in te zien waarom deze kosten op de voet van artikel 51a Sv wel zouden kunnen worden verhaald op degene die een valse aangifte indient. Daar komt bij dat het in beginsel aan de politie is om, op basis van een prioriteitstelling, te bepalen of, in hoeverre en welke opsporingsmiddelen worden ingezet. Dit maakt dat een rechtstreeks causaal verband tussen de kosten van het politieonderzoek en de valse aangifte niet zonder meer gegeven is.
Het vorenstaande is voor de rechtbank reden de vordering van de Regiopolitie Rotterdam af te wijzen.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden afgewezen,, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, tot op heden bepaald op nihil.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en
spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 6 (zes) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten;
stelt daarbij een proeftijd vast van 2 (twee) jaren; de tenuitvoerlegging kan worden gelast
indien:
- -
de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
wijst de vordering van de benadeelde partij [verzekeraar] toe tot een bedrag van € 51.592,51 en veroordeelt de verdachte tegen kwijting aan [verzekeraar], gevestigd te [plaats] te betalen € 51.592,51 (zegge: eenenvijftigduizendvijfhonderdtweeennegentig euro en eenenvijftig cent);
veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 51.592,51 (zegge: eenenvijftigduizendvijfhonderdtweeennegentig euro en eenenvijftig cent), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 290 (tweehonderdnegentig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
wijst af de vordering van de benadeelde partij Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond;
veroordeelt de benadeelde partij Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Van den Berg, voorzitter,
en mrs. Van Boven en Stalenberg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Balk, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 januari 2011.
Bijlage I bij vonnis van 12 januari 2011:
TEKST TENLASTELEGGING
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
- 1.
hij
op of omstreeks 27 december 2006
te Maassluis
aangifte heeft gedaan dat een strafbaar feit was gepleegd, wetende dat dat
feit niet was gepleegd, immers heeft verdachte toen aldaar ten overstaan van
de adspirant werkzaam bij de Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond opzettelijk in
strijd met de waarheid aangifte gedaan van gekwalificeerde diefstal (diefstal
d.m.v. verbreking);
(art. 188 Wetboek van Strafrecht)
- 2.
hij
in of omstreeks de periode van 24 december 2006 tot en met 08 januari 2007
te [plaats] en/of [plaats], in elk geval in Nederland,
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of
door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van
verdichtsels, [verzekeraar] en/of personeel van
[verzekeraar] heeft bewogen tot de afgifte van verzekeringsgeld(en), in elk geval
van enig goed, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk
weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met
de waarheid een schadeformulier (inbraak-aangifte) heeft ingevuld/heeft doen
invullen en/of (met zijn, verdachtes, handtekening) heeft ondertekend en/of
heeft doen ondertekenen, terwijl die in dat aangifteformulier weggenomen
goed(eren) (een kluis, inhoudende sieraden) nimmer zijn weggenomen,
waardoor [verzekeraar] en/of personeel van
[verzekeraar] werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte;
(art. 326 Wetboek van Strafrecht)
Bijlage II bij vonnis van 12 januari 2011:
BEWIJSMIDDELEN
1
De verklaring van de verdachte op de terechtzitting, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven:
Op 27 december 2006 heb ik in [plaats] aangifte gedaan bij de politie dat er in mijn woning is ingebroken. U toont mij het schadeopgaveformulier. Dat formulier heb ik ingevuld en ondertekend. Ik herken mijn handtekening. Ik kreeg in de loop van het jaar 2007 het bedrag van 37.936 euro uitgekeerd. De sieraden waren van mijn ouders en lagen bij mijn broer. In augustus 2005 kreeg ik de sieraden. In de kluis paste maar een sleutel en die lag bij mijn vriendin thuis in [plaats]. Ik heb iemand anders gevraagd om voor mij de sieraden te laten taxeren.
2
Een ambtsedig proces-verbaal van de politie Rotterdam-Rijnmond, nummer 2006443411-1, als bijlage gevoegd bij het algemeen proces-verbaal, nummer 2009336969-1 opgemaakt en op 1 november 2009 ondertekend door de opsporingsambtenaar [agent 1], voor zover inhoudende de op 27 december 2006 tegenover de verbalisant [agent 2] afgelegde verklaring van [verdachte] (aangever, later verdachte) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven:
Hierbij doe ik aangifte van een inbraak in mijn woning. Deze inbraak heeft plaatsgevonden tussen zondag 24 december te 15:00 uur en woensdag 27 december 2006 te [plaats]. Er zijn sporen van braak: het slot is doorboord. Uit de woning is het volgende weggenomen: een gouden schakelarmband, een witgouden herenring met briljant, een gouden Rolex herenhorloge met leren band, een stalen Jacques Richal herenhorloge en een stalen kluis.
3
Een ambtsedig proces-verbaal van de politie Rotterdam-Rijnmond, nummer 2009041383-3 als bijlage gevoegd bij het algemeen proces-verbaal, nummer 2009336969-1 opgemaakt en op 1 november 2009 ondertekend door de opsporingsambtenaar [agent 1], voor zover inhoudende de op 9 april 2009 tegenover de verbalisante [agent 3] afgelegde verklaring van [verdachte], verdachte voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven:
De armband was van mijn eerste vrouw. Ik heb het Rolex-horloge 15 jaar geleden van mijn vader gekregen. Het andere horloge heb ik zelf gekocht. Ik weet nu weer wat het vierde sieraad was, dat was een ring, een Tiffany ring. Deze heb ik gekocht bij Vester op de Hoogstraat in Schiedam. Deze heb ik volgens mij 20 jaar geleden gekocht. Ik moet u zeggen dat ik de ring van mijn broer [broer] heb gekregen. Dat was de Tiffany-ring.
4
Een ambtsedig proces-verbaal van de politie Rotterdam-Rijnmond, nummer 2009041383-1 als bijlage gevoegd bij het algemeen proces-verbaal, nummer 2009336969-1 opgemaakt en op 1 november 2009 ondertekend door de opsporingsambtenaar [agent 1], voor zover inhoudende de op 4 februari 2009 tegenover de verbalisant [agent 4] afgelegde verklaring van [aangever] (aangever) namens de benadeelde [verzekeraar] voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven:
Ik wil namens [verzekeraar], gevestigd te [plaats], aangifte doen van verzekeringsfraude gepleegd door [verdachte], geboren [geboortedatum] 1945.
5
Een als bijlage bij het algemeen proces-verbaal, nummer 2009336969-1, d.d. 1 november 2009 gevoegd ander geschrift, te weten een concept-aangifte tegen bekende dader (vervolgverklaring) van [verzekeraar] d.d. 19 augustus 2009, opgemaakt en ondertekend door [aangever], voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven:
Kort voor de inbraakschade werd de inhoud van de verzekeringspolis gewijzigd op verzoek van verdachte; de wijzigingsdatum was 1 november 2006. Op 20 oktober 2008 werd door [verzekeraar] een anonieme brief ontvangen, ondertekend met ‘Joke’. Onder andere werd kenbaar gemaakt dat de geclaimde kluis met inhoud op een globaal omschreven locatie zou zijn gedumpt. Vervolgens werd op die locatie een onderzoek verricht, waarbij de kluis in het water aldaar werd aangetroffen. De kluis werd vervolgens geopend en de sieraden werden hierin niet aangetroffen. De kluis bleek leeg te zijn en vrij van sporen van braak of verbreking. De totaalkosten voor het onderzoek bedragen € 51.592,51.
6
Een ambtsedig proces-verbaal van de politie Rotterdam-Rijnmond, nummer 2009041383-2, als bijlage gevoegd bij het algemeen proces-verbaal, nummer 2009336969-1 opgemaakt en op 1 november 2009 ondertekend door de opsporingsambtenaar [agent 1], voor zover inhoudende de op 1 april 2009 tegenover de verbalisant [agent 5] afgelegde verklaring van [getuige] (getuige) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven:
Ik ken de heer [verdachte] al sinds 1981. U vraagt mij of ik meneer [verdachte] heb gevraagd om sieraden van mij te verkopen. Inderdaad. Hij zou hier wel kopers voor hebben. Ik heb hem begin 2006 de sieraden gegeven en eind 2006 heb ik deze weer retour gekregen, want hij kon ze toch niet verkopen. Het ging om een gouden Rolex met een leren band, een tennisarmband (een gouden armband met diamanten erin, als het goed is 48 diamanten van in totaal 7 karaat), een witgouden ring met diamanten Tiffany zetting. Deze is 30 jaar geleden getaxeerd. U toont mij een foto van een kluis met daarin twee doosjes en twee sieraden. Het zwarte horloge lijkt heel erg op de Rolex die ik [verdachte] gegeven heb. Hoogstwaarschijnlijk is het dezelfde. Het blauwe doosje is ook hetzelfde doosje als die ik aan [verdachte] gegeven heb met de gouden ring erin. U toont mij een taxatierapport van een gouden ring. Dat is de ring met de Tiffany zetting. Dat taxatierapport ligt bij mij in de kluis. Er staat dat het in 1985 getaxeerd is. Ik zei 30 jaar geleden, maar 24 jaar kan ook heel goed kloppen. U zegt mij dat u ook een taxatie hebt van een gouden armband met 48 geschakelde diamanten. Dat klopt, dat is dezelfde als die ik aan Karel heb gegeven.
7
Een als bijlage bij het algemeen proces-verbaal, nummer 2009336969-1, d.d. 1 november 2009 gevoegd ander geschrift, te weten een aanvullend rapport, projectnummer 2007.015.001/2 van Brand Technisch Bureau d.d. 10 augustus 2009, opgemaakt en ondertekend door [expert], voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven:
Het op 1 juni 2007 door mij opgemaakte rapport vermeldt onder meer dat het sporenbeeld dat [verdachte] kort na de inbraak op foto had vastgelegd (boorresidu van de uitgeboorde slotcilinder) is terechtgekomen op de drempel van de deur, een sporenbeeld is dat mogelijk kan zijn ontstaan toen de cilinder werd uitgeboord en de deur (op een kier) open stond, hetgeen niet past in het door [verdachte] geschetste inbraakscenario. Vaststaat dat [verdachte] en zijn vriendin als enige de beschikking hadden over de enige passende kluissleutel waarbij [verdachte] als enige in de gelegenheid was een inbraak in scene te zetten.