Einde inhoudsopgave
Wegenverkeerswet 1994
Artikel 37 [Uitzonderingen kentekenplicht]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2021
- Bronpublicatie:
20-05-2020, Stb. 2020, 167 (uitgifte: 17-06-2020, kamerstukken: 35188)
- Inwerkingtreding
01-01-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
04-12-2020, Stb. 2020, 506 (uitgifte: 11-12-2020, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Verkeersrecht / Kentekens en kentekenbewijzen
Verkeersrecht (V)
1.
Artikel 36 is niet van toepassing op:
- a.
de volgende categorieën motorrijtuigen:
- 1°
bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde categorieën bromfietsen, alsmede bromfietsen in het internationaal verkeer, afkomstig uit een land waar voor deze voertuigen geen kenteken is opgegeven,
- 2°
bij algemene maatregel van bestuur aangewezen landbouw- of bosbouwtrekkers, motorrijtuigen met beperkte snelheid en mobiele machines, en
- 3°
gehandicaptenvoertuigen.
- b.
in het buitenland geregistreerde motorrijtuigen en aanhangwagens, die zich in het internationaal verkeer bevinden, mits ter zake van de registratie van het betrokken voertuig door het daartoe bevoegde gezag in het buitenland een bewijs is afgegeven dat voldoet aan de daaraan gestelde eisen in de tussen Nederland en het betrokken land van kracht zijnde internationale overeenkomst en het betrokken voertuig voldoet aan de eisen die in die overeenkomst dan wel bij algemene maatregel van bestuur ter uitvoering van die overeenkomst aan dat voertuig worden gesteld met betrekking tot de toelating tot het internationaal verkeer;
- c.
motorrijtuigen en aanhangwagens, mits wordt voldaan aan nadere bij ministeriële regeling vast te stellen regels, die in eigendom toebehoren aan of worden gehouden door:
- 1°
leden van een bij ministeriële regeling aangewezen krijgsmacht of civiele dienst in de zin van artikel I van het op 19 juni 1951 te Londen gesloten Verdrag tussen de landen die partij zijn bij het Noord-Atlantisch Verdrag nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten (Trb. 1953, 10), dan wel in de zin van artikel 3 van het bij evenbedoeld verdrag behorende, op 28 augustus 1952 te Parijs gesloten, protocol nopens de rechtspositie van internationale militaire hoofdkwartieren ingesteld uit hoofde van het Noord-Atlantisch Verdrag (Trb. 1953, 11), alsmede
- 2°
functionarissen van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie die in Nederland zijn op grond van de briefwisseling tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie van 31 augustus en 11 september 1979 (Trb. 1979, 159) en op wie het Verdrag nopens de rechtspositie van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie, van de nationale vertegenwoordigers bij haar organen en van haar internationale staf (Trb. 1951, 139), van toepassing is.
2.
Artikel 36 is voorts niet van toepassing op:
- a.
aanhangwagens die uitsluitend bestemd zijn om te worden voortbewogen door de in het eerste lid, onderdeel a, onder 1° en 3°, genoemde motorrijtuigen;
- b.
aanhangwagens met een toegestane maximummassa van:
- 1°
niet meer dan 750 kg;
- 2°
meer dan 750 kg afkomstig uit een land waar voor deze aanhangwagens geen afzonderlijk kenteken is opgegeven,
met dien verstande dat wanneer een dergelijke aanhangwagen is verbonden met een in Nederland geregistreerd motorrijtuig die aanhangwagen is voorzien van het kenteken dat is opgegeven voor dat motorrijtuig; en
- c.
bij algemene maatregel van bestuur aangewezen aanhangwagens die uitsluitend zijn bestemd om te worden voortbewogen door een landbouw- of bosbouwtrekker, een motorrijtuig met beperkte snelheid of een mobiele machine, met dien verstande dat een dergelijke aanhangwagen is voorzien van een kenteken dat is opgegeven voor een landbouw- of bosbouwtrekker, motorrijtuig met beperkte snelheid of mobiele machine waarvan de eigenaar of houder dezelfde is als de eigenaar of houder van de landbouw- of bosbouwtrekker, het motorrijtuig met beperkte snelheid of de mobiele machine waarmee die aanhangwagen verbonden is.
3.
Voor motorrijtuigen en aanhangwagens, die behoren tot de bedrijfsvoorraad van een natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie een erkenning als bedoeld in artikel 62 is verleend of die voor herstel of bewerking ter beschikking zijn gesteld van een natuurlijke persoon of rechtspersoon, geldt het vereiste dat een kenteken voor een bepaald voertuig dient te zijn opgegeven niet, mits overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels gebruik wordt gemaakt van een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen, door de Dienst Wegverkeer aan die natuurlijke persoon of rechtspersoon dan wel aan een natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie een erkenning als bedoeld in artikel 62 is verleend en die het voertuig ten behoeve van eerstbedoelde natuurlijke persoon of rechtspersoon ten verkoop voorhanden heeft, opgegeven kenteken. De Dienst Wegverkeer kan aan deze opgaven voorschriften verbinden. Bij ministeriële regeling kunnen met betrekking tot die voorschriften regels worden vastgesteld. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald in welke gevallen het gebruik van een zodanig kenteken verplicht is.
4.
Met het toezicht op de naleving van de uit het derde lid voortvloeiende verplichtingen zijn belast de bij besluit van de Dienst Wegverkeer aangewezen ambtenaren. Van een zodanig besluit wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant. Het toezicht heeft in ieder geval betrekking op het gebruik van het in het derde lid bedoelde kenteken. De aldaar bedoelde natuurlijke persoon of rechtspersoon is gehouden tot betaling, op de door de Dienst Wegverkeer vastgestelde wijze, van het door deze dienst ter zake van de kosten van het toezicht vastgestelde tarief. Bij ministeriële regeling worden nadere regels omtrent het toezicht vastgesteld.
5.
Bij algemene maatregel van bestuur kan onder daarbij te stellen voorwaarden worden bepaald dat:
- a.
in bepaalde uitzonderingsgevallen tijdelijk wordt of kan worden afgeweken van het in artikel 36, derde lid, onderdeel b of c, bepaalde;
- b.
een motorrijtuig of een aanhangwagen op de weg mag staan, indien de tenaamstelling vervallen is verklaard ingevolge artikel 51a, derde lid, onderdeel b, c, d of f.
6.
Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels vastgesteld omtrent de omschrijving van de in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde categorieën voertuigen alsmede de voor die categorieën vastgestelde maximumsnelheid.
7.
Bij ministeriële regeling worden nadere regels vastgesteld ter uitvoering van het derde lid en kunnen nadere regels worden vastgesteld ter uitvoering van het vijfde lid.