ABRvS, 01-09-2010, nr. 201004647/1/H1.
ECLI:NL:RVS:2010:BN5725
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
01-09-2010
- Zaaknummer
201004647/1/H1.
- LJN
BN5725
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2010:BN5725, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 01‑09‑2010; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
AB 2010/262 met annotatie van A.G.A. Nijmeijer
M en R 2011/39 met annotatie van Mr. S. Hillegers
Ruimtelijk Bestuursrecht 2010/42 met annotatie van A.G.A. Nijmeijer
Module Ruimtelijke ordening 2010/3141 met annotatie van F. Arents
TBR 2010/181 met annotatie van J.R. van Angeren
JB 2010/230
OGR-Updates.nl 10-145
Uitspraak 01‑09‑2010
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 19 mei 2009 heeft het college het projectbesluit "Oerle-Zuid, eerste fase Zilverackers" (hierna: het besluit) genomen.
201004647/1/H1.
Datum uitspraak: 1 september 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. het college van burgemeester en wethouders van Veldhoven,
2. [appellanten sub 2] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]), wonend te [woonplaats], gemeente Veldhoven,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 26 maart 2010 in zaak nr. 09/2586 in het geding tussen:
[appellant sub 2]
en
het college.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 mei 2009 heeft het college het projectbesluit "Oerle-Zuid, eerste fase Zilverackers" (hierna: het besluit) genomen.
Bij uitspraak van 26 maart 2010, verzonden op 31 maart 2010, heeft de rechtbank het door [appellant sub 2] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 mei 2010, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 mei 2010, hoger beroep ingesteld.
[appellant sub 2] en het college hebben elk een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 2] en het college hebben elk nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 juli 2010, waar het college, vertegenwoordigd door mr. A.J. Coppelmans, advocaat te Tilburg, en R.J.A. Alferink, M. Yücesan-van Drunen en H. Ellerbroek, allen werkzaam bij de gemeente Veldhoven, en [appellant sub 2] in persoon zijn verschenen.
Na de zitting heeft het college op verzoek van de Afdeling, en met toestemming van de andere partij, nadere stukken overgelegd.
2. Overwegingen
2.1. Het project omvat de ontwikkeling van het gebied Oerle-Zuid en voorziet in de bouw van ongeveer 300 woningen, realisering van een zorgsteunpunt en in de aanleg van de zogenoemde Verlengde Heerbaan.
2.2. De aangevallen uitspraak is bekendgemaakt op 31 maart 2010. Gelet hierop is afdeling 2 van hoofdstuk 1, met uitzondering van de artikelen 1.4 en 1.9, van de Crisis- en herstelwet op dit hoger beroep van toepassing. Verwezen wordt naar artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in verbinding met bijlage 1, onderdeel 3, onder 3.1, alsmede artikel 5.3, tweede lid, van de Crisis- en herstelwet.
2.3. Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder projectbesluit verstaan: een besluit, inhoudende dat ten behoeve van de verwezenlijking van een project, dat een of meer bouwwerken, werken geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden of het daarbij behorende gebruik kan omvatten en dat afwijkt van het geldende bestemmingsplan, dit bestemmingsplan buiten toepassing blijft.
Ingevolge artikel 3.10, eerste lid, van de Wro kan de gemeenteraad ten behoeve van de verwezenlijking van een project van gemeentelijk belang een projectbesluit nemen.
Ingevolge het tweede lid bevat het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing van het project.
Ingevolge het derde lid kunnen aan het besluit voorschriften en beperkingen worden verbonden, welke tevens kunnen strekken ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het project, met dien verstande dat de voorschiften en beperkingen ten aanzien van woningbouwcategorieën uitsluitend betrekking hebben op percentages gerelateerd aan het projectgebied.
2.4. Het nemen van een projectbesluit heeft tot gevolg dat ten behoeve van de verwezenlijking van een concreet project dat afwijkt van een of meer bestemmingsplannen, die bestemmingsplannen in zoverre buiten toepassing blijven. De beoordeling van de beroepsgronden die zijn aangevoerd tegen het als een projectbesluit gepresenteerde besluit, dient plaats te vinden met inachtneming van aard en strekking die een projectbesluit ingevolge artikel 3.10, eerste lid, in verbinding met artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wro heeft. Derhalve dient de Afdeling eerst na te gaan of het college aan het besluit niet een ruimere of andere strekking heeft gegeven dan waartoe het ingevolge deze bepalingen bevoegd is. Ter zitting hebben partijen daarover hun visie gegeven.
2.5. De bevoegdheid om een projectbesluit te nemen kan, gelet op artikel 3.10, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wro, slechts worden aangewend voor het verwezenlijken van een project. Het rechtskarakter van een projectbesluit moet in het stelsel van de Wro worden onderscheiden van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van de Wro. Steun voor deze opvatting wordt gevonden in de geschiedenis van totstandkoming van de Wro (onder meer in Kamerstukken II 2003/04, 28 916, nr. 9, blz. 9-10) waarin - samengevat weergegeven - is vermeld dat een projectbesluit op korte termijn een nieuwe ontwikkeling voorziet die later, voorzien van een beheersmatige regeling, wordt ingepast in een bestemmingsplan. Wat betreft bouwprojecten wordt voorts gewezen op artikel 46, derde lid, van de Woningwet, dat blijk geeft samenhang mogelijk te maken tussen een projectbesluit en een concrete bouwvergunningaanvraag waarop dat projectbesluit betrekking heeft. Het projectbesluit heeft, gelet op artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wro, alleen tot gevolg dat voor het desbetreffende project het geldende bestemmingsplan opzij wordt gezet.
Hieruit volgt dat de bevoegdheid een projectbesluit vast te stellen niet kan worden aangewend om, vooruitlopend op de vaststelling van een bestemmingsplan, een toetsingskader vast te stellen voor een groot aantal nog niet geconcretiseerde bouwplannen dat het geldende plan vervangt. Een projectbesluit kan slechts voorzien in de behoefte om, vooruitlopend op de vaststelling van een bestemmingsplan, een concreet bouwvoornemen te verwezenlijken dat, gelet op artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wro, wijzigingen aanbrengt in de fysieke leefomgeving. Weliswaar kunnen krachtens artikel 3.10, derde lid, van de Wro voorschriften en beperkingen aan een projectbesluit worden verbonden, maar die dienen op het project te zijn toegesneden. Artikel 3.10, eerste lid, gelezen in verbinding met het derde lid, van de Wro voorziet niet in de mogelijkheid om bij een projectbesluit algemeen verbindende voorschriften vast te stellen. Gelet op het vorenstaande zal een projectbesluit dat ingevolge artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder f, betrekking heeft op een project zich in de mate van concreetheid moeten onderscheiden van de normering neergelegd in een bestemmingsplan die in het algemeen betrekking heeft op een groot aantal mogelijke projecten.
2.6. Vaststaat dat geen met het besluit samenhangende aanvraag om bouwvergunning ten behoeve van een concreet bouwplan is ingediend. De tekst van het besluit en de blijkens dat besluit daarvan deel uitmakende bijlagen, waaronder het voorontwerpbestemmingsplan "Oerle-Zuid: eerste fase Zilverackers" van 29 april 2009, geven voorts geen blijk van een voldoende concreet omschreven voornemen tot het aanbrengen van bepaalde wijzigingen in de fysieke leefomgeving. Het voorontwerpbestemmingsplan bevat daarentegen een verbeelding op papier, waarop bestemmingen zijn weergegeven, planregels en een toelichting. Zoals het college ter zitting heeft bevestigd, is met het besluit beoogd naar buiten werkende voor herhaalde toepassing geschikte regels te stellen ten behoeve van de verlening van bouwvergunningen voor toekomstige bouwplannen en andere uitvoeringsbesluiten. Steun daarvoor kan verder worden gevonden in de overige bijlagen die deel uitmaken van het besluit. Het besluit fungeert daardoor als een voor herhaalde toepassing bedoeld toetsingskader dat het geldende bestemmingsplan voor het gebied waarvoor het geldt, vervangt, hetgeen de in de Wro aan een projectbesluit toegekende strekking te buiten gaat. Gelet hierop is het besluit in strijd met artikel 3.10, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wro. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
2.7. De hoger beroepen zijn gegrond. Gelet hierop wordt aan hetgeen in hoger beroep is aangevoerd niet toegekomen. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het bij de rechtbank door [appellant sub 2] ingestelde beroep gegrond verklaren en het besluit vernietigen.
2.8. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten van [appellant sub 2] te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de hoger beroepen gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 26 maart 2010 in zaak nr. 09/2586;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Veldhoven van 19 mei 2009;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Veldhoven tot vergoeding van bij [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 289,90 (zegge: tweehonderdnegenentachtig euro en negentig cent);
VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Veldhoven aan [appellant sub 2] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 374,00 (zegge: driehonderdvierenzeventig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. P.J.J. van Buuren en mr. A.W.M. Bijloos, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. Huijben, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Huijben
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 september 2010
392.