Rb. Rotterdam, 26-07-2019, nr. 7483544 CV EXPL 19-595
ECLI:NL:RBROT:2019:6053
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
26-07-2019
- Zaaknummer
7483544 CV EXPL 19-595
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht (V)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2019:6053, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 26‑07‑2019; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2021:832, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
AR-Updates.nl 2019-0860
PJ 2019/117 met annotatie van E. Schop
PR-Updates.nl PR-2019-0112
VAAN-AR-Updates.nl 2019-0860
Uitspraak 26‑07‑2019
Inhoudsindicatie
Het produceren van pannenkoeken en poffertjes valt niet onder de werkingssfeer van het Verplichtingstellingsbesluit van het bedrijfstakpensioenfonds voor de Zoetwaren. Opmerking: pensioenrecht.
Partij(en)
RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer: 7483544 CV EXPL 19-595
uitspraak: 25 juli 2019 (bij vervroeging)
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,
in de zaak van
de stichting
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Zoetwaren,
gevestigd te Woerden,
eiseres,
gemachtigden: prof. dr. E. Lutjens en mr. B. Degelink, advocaten te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,
[gedaagde] ,
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde] ,
gedaagde,
gemachtigden: mr. A.N. Kampherbeek, advocaat te Rotterdam, en mr. W.P.M. Thijssen, advocaat te Heemstede.
Partijen worden hierna aangeduid als Bpf Zoetwaren en [gedaagde] .
1. Het verloop van de procedure
1.1
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
- het exploot van dagvaarding van 4 januari 2019 met producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- het vonnis van 4 april 2019, waarin een comparitie van partijen is gelast;
- de akte overlegging productie van Bpf Zoetwaren;
- de aanvullende producties van [gedaagde] , ter griffie ingekomen op 2 mei 2019;
- de comparitieaantekeningen van prof. dr. E. Lutjens en mr. B. Degelink;
- de comparitieaantekeningen van mr. A.N. Kampherbeek;
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen op 9 mei 2019;
- de akte houdende uitlating van Bpf Zoetwaren van 23 mei 2019;
- de akte houdende uitlating van [gedaagde] van 23 mei 2019;
- het vonnis van 6 juni 2019 waarin een descente is gelast;
- het proces-verbaal van de descente op 20 juni 2019;
- de akte houdende uitlating na descente van Bpf Zoetwaren;
- de akte houdende uitlating na descente van [gedaagde] .
1.2
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bij vervroeging bepaald op heden.
2. De feiten
2.1
Bpf Zoetwaren voert als bedrijfstakpensioenfonds in de zin van de Pensioenwet en de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 (hierna: ‘Wet Bpf 2000’) de collectieve pensioenregeling uit voor de Zoetwarenindustrie. Bpf Zoetwaren is in 2011 ontstaan door een fusie van twee bedrijfstakpensioenfondsen, Stichting bedrijfspensioenfonds voor de Suikerwerk- en Chocoladeverwerkende Industrie en Stichting bedrijfstakpensioenfonds voor de Suikerverwerkende Industrie.
2.2
De deelneming in Bpf Zoetwaren is op grond van het Verplichtstellingsbesluit voor de Zoetwarenindustrie verplicht voor werknemers die in dienst zijn van een onderneming behorende tot de zoetwarenindustrie. Het per 27 augustus 2018 geldende Verplichtstellingsbesluit (het Besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van tot wijziging van de verplichtstelling tot deelnemen in het bedrijfstakpensioenfonds voor de Zoetwarenindustrie, Stcrt. 27 augustus 2018 nr. 47895)
luidt – voor zover relevant – als volgt:
“De deelneming in de Stichting bedrijfstakpensioenfonds voor de Zoetwarenindustrie is verplicht gesteld voor de werknemers die in dienst zijn van een onderneming behorende tot de Zoetwarenindustrie. (…)
Onder een onderneming in de Zoetwarenindustrie wordt verstaan:
1) iedere onderneming in Nederland die uitsluitend of in hoofdzaak:
a) fabrieksmatig bloem en/of andere grondstoffen tot beschuit, toast, knäckebröd, biscuit, biscuitfiguren, koekjes, banket, koek en wafels verwerkt, ongeacht de soort;
b) (…)
c) (…)
d) fabrieksmatig producten vervaardigt, welke naar de aard der verwerkte grondstoffen en/of de wijze van verwerking van de grondstoffen vergelijkbaar zijn met de producten genoemd onder a, b en c;
(…)”
2.3
De onderneming van [gedaagde] is in 1991 opgericht onder de naam [naam bedrijf 1] , later gewijzigd in [naam bedrijf 2] . Aanvankelijk hield de onderneming zich bezig met de productie van en de groothandel in zuivel. Sinds 1995 worden uitsluitend pannenkoeken en poffertjes geproduceerd. In 2015 is [naam bedrijf 2] verkocht aan de Franse groep [gedaagde] en is de naam gewijzigd in [gedaagde] .
2.4
In een geschil in 1997 tussen een toenmalig werknemer en [naam bedrijf 2] heeft de kantonrechter Dordrecht bij vonnis van 25 september 1997 geoordeeld dat [naam bedrijf 2] niet viel onder de werkingssfeer van de CAO voor de Suikerverwerkende Industrie (de voorganger van de CAO Zoetwaren).
2.5
[naam bedrijf 2] c.q. [gedaagde] heeft voor haar werknemers sinds 1 januari 2000 een pensioenregeling bij Aegon. Deze pensioenregeling is per 1 januari 2010 met 10 jaar verlengd. Door bijstorting van de van het bedrijfstakpensioenfonds voor het Bakkersbedrijf retour ontvangen premies is een pensioenopbouw vanaf 1 januari 1998 gerealiseerd. Van 1995 tot en met 1997 was pensioen opgebouwd bij het bedrijfstakpensioenfonds voor het Bakkersbedrijf.
2.6
Bij brief van 28 maart 2017 heeft Bpf Zoetwaren [gedaagde] verzocht gegevens te verstrekken om na te kunnen gaan of [gedaagde] verplicht was tot aansluiting. Op 24 april 2017 zijn de gevraagde gegevens verstrekt, met daarbij een toelichting van mr. Kampherbeek waarom [gedaagde] niet valt onder de verplichtstelling.
2.7
Bij brief van 26 april 2017 heeft Bpf Zoetwaren aan [gedaagde] meegedeeld dat de activiteiten van [gedaagde] niet onder het Verplichtstellingsbesluit vallen, zodat zij niet verplicht is tot aansluiting bij het Bpf Zoetwaren.
2.8
Bij brief van 14 juni 2017 heeft Bpf Zoetwaren aan [gedaagde] meegedeeld terug te komen op de beslissing van 26 april 2017 met de aankondiging dat een nieuw onderzoek zal worden verricht.
2.9
Tussen partijen is vervolgens discussie ontstaan over de vraag of [gedaagde] valt onder de werkingssfeer van het Verplichtstellingsbesluit van Bpf Zoetwaren.
3. De vordering
Bpf Zoetwaren vordert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
te verklaren voor recht dat [gedaagde] met ingang van 30 maart 1995 onder de verplichtstelling van Bpf Zoetwaren (en de rechtsvoorgangers van Pensioenfonds Zoetwaren) valt en derhalve verplicht is de statuten en reglementen en de daarop gebaseerde besluiten van het bestuur van Bpf Zoetwaren na te leven;
te verklaren voor recht dat [gedaagde] een onrechtmatige daad heeft gepleegd jegens Bpf Zoetwaren, welke onrechtmatige daad aan [gedaagde] kan worden toegerekend , door de statuten en reglementen en de daarop gebaseerde besluiten van het bestuur van het Pensioenfonds niet na te leven, zodat [gedaagde] verplicht is de schade die Bpf Zoetwaren daardoor lijdt te vergoeden;
[gedaagde] te veroordelen tot betaling aan Bpf Zoetwaren van € 8.548.450,92 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 23 november 2018 tot de dag van algehele voldoening,
[gedaagde] te veroordelen om binnen 30 dagen na betekening van het vonnis elektronisch alle benodigde gegevens te verstrekken aan Bpf Zoetwaren via de website https://www.pensioenzoetwaren.nl/wgp omtrent de (gewezen) werknemers die tussen 30 maart 1995 en de datum waarop het vonnis is betekend bij [gedaagde] in dienst zijn (geweest), op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 per dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde] geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft met een of meer van deze verplichtingen met een maximum van € 250.000,-;
te verklaren voor recht dat, indien uit de gegevens genoemd in vordering 4 blijkt dat de door [gedaagde] verschuldigde premie over de periode van 30 maart 1995 tot 1 januari 2019 hoger is dan € 8.548.450,92, [gedaagde] verplicht is dat hogere bedrag te betalen aan Bpf Zoetwaren, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 23 november 2018 tot aan de dag van algehele voldoening;
[gedaagde] op grond van artikel 4.2 lid 6 van het uitvoeringsreglement te veroordelen tot vergoeding van de schade die Bpf Zoetwaren lijdt als gevolg van het niet tijdig verstrekken van de informatie bedoeld in artikel 4.1 van het uitvoeringsreglement. Deze schade bestaat mede uit de kosten die Bpf Zoetwaren moet maken om de (gewezen) werknemers van [gedaagde] met terugwerkende kracht op te nemen in de deelnemersregistratie. Deze schade dient nader te worden opgemaakt bij staat;
[gedaagde] te veroordelen tot betaling van de actuariële inkoopsom die Bpf Zoetwaren nodig heeft om de pensioenaanspraken en pensioenrechten van de (gewezen) werknemers van [gedaagde] alsmede hun (gewezen) partners en kinderen te financieren bij Bpf Zoetwaren, welke actuariële inkoopsom moet worden berekend aan de hand van de actuariële grondslagen die Bpf Zoetwaren hanteert op het moment van betaling van die actuariële inkoopsom door [gedaagde] aan Bpf Zoetwaren. Onderdeel van deze actuariële inkoopsom is een dekkingsgraadopslag. Betalingen die [gedaagde] heeft gedaan op grond van vordering 3 en/of vordering 5 en betalingen die [gedaagde] doet op grond van deze vordering 7 worden met elkaar verrekend;
[gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 5.500,- aan Bpf Zoetwaren, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 dagen na de datum waarop het vonnis is gewezen tot de dag van algehele voldoening;
[gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure, de kosten van de gemachtigden van Bpf Zoetwaren daaronder begrepen, alsmede in de nakosten van € 205,- (zonder betekening) of € 273,- (in geval van betekening) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 dagen na de datum waarop het vonnis is gewezen tot de dag van algehele voldoening.
3.2
Aan haar vorderingen legt Bpf Zoetwaren – verkort weergegeven – ten grondslag dat [gedaagde] valt onder de werkingssfeer van de verplichtstelling tot deelneming in Bpf Zoetwaren, zodat zij verplicht is tot deelneming. [gedaagde] verwerkt fabrieksmatig bloem en/of andere grondstoffen tot pannenkoeken en poffertjes. Pannenkoeken en poffertjes zijn ‘koek’ als genoemd in artikel 1 onder a van het Verplichtstellingsbesluit. Subsidiair vallen pannenkoeken en poffertjes onder artikel 1 onder d van het Verplichtstellingsbesluit. Pannenkoeken en poffertjes zijn naar de aard van de verwerkte grondstoffen en naar de wijze van verwerking van de grondstoffen vergelijkbaar met de producten genoemd in artikel 1 onder a van het Verplichtstellingsbesluit. Het rechtsgevolg hiervan is dat [gedaagde] de statuten en reglementen en daarop gebaseerde besluiten van het bestuur moet naleven (artikel 4 Wet Bpf 2000). [gedaagde] is verplicht tot aanmelding van haar werknemers als deelnemer, tot het verstrekken van gegevens over haar werknemers en tot premiebetaling aan Bpf Zoetwaren. Bpf vordert nakoming van deze verplichtingen en/of schadevergoeding vanwege het niet nakomen.
4. Het verweer
4.1
[gedaagde] heeft de vorderingen betwist en heeft geconcludeerd tot afwijzing daarvan. Hiertoe heeft [gedaagde] kort samengevat het volgende aangevoerd.
4.2
[gedaagde] valt niet onder de werkingssfeer van het Verplichtstellingsbesluit van Bpf Zoetwaren. Pannenkoeken en poffertjes zijn geen ‘koek’ en zijn evenmin naar de aard van de verwerkte grondstoffen en/of wijze waarop de grondstoffen worden verwerkt, vergelijkbaar met koek, noch met een van de overige onder a tot en met c van het Verplichtstellingsbesluit genoemde producten. Mocht worden geoordeeld dat [gedaagde] toch verplicht is tot aansluiting dan is de premievordering, voor zover deze betrekking heeft op de periode voor 18 december 2013, verjaard. Subsidiair heeft Bpf Zoetwaren het recht verwerkt om een premievordering in te stellen over de periode voor die datum. Meer subsidiair leidt toewijzing van een premievordering met terugwerkende kracht over deze periode tot het in artikel 6:2 lid 2 BW bedoelde onaanvaardbare rechtsgevolg. Nog meer subsidiair geldt dat de gevorderde premie onjuist is berekend. Als al wettelijke rente zou zijn verschuldigd, dan is dat pas vanaf 17 januari 2019.
4.2
Op de overige stellingen en verweren van partijen wordt – voor zover relevant – hieronder nader ingegaan.
5. De beoordeling
5.1
De (eerste) vraag die ter beantwoording voorligt is of [gedaagde] valt onder de werkingssfeer van het Verplichtstellingsbesluit voor het bedrijfstakpensioenfonds voor de Zoetwaren.
5.2
Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of pannenkoeken en poffertjes zijn te kwalificeren als koek als bedoeld in artikel 1 sub a Verplichtstellingsbesluit, dan wel of zij naar de aard van de verwerkte grondstoffen en/of de wijze van verwerking van de grondstoffen vergelijkbaar zijn met koek (artikel 1 sub d Verplichtstellingsbesluit). Vooropgesteld wordt dat het in beginsel aan Bpf Zoetwaren is om te stellen en zo nodig te bewijzen dat [gedaagde] onder haar werkingssfeer valt.
5.3
De discussie gaat daarmee over de uitleg van het Verplichtstellingsbesluit. Voor de uitleg van een bepaling in een verplichtstellingsbesluit zijn in beginsel de bewoordingen daarvan en eventueel van de daarbij behorende schriftelijke toelichting, gelezen in het licht van de gehele tekst van het verplichtstellingsbesluit, van doorslaggevende betekenis (de zogenoemde cao-norm). Daarbij komt het aan op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de verplichtstellingsbesluiten en de toelichting zijn gesteld. Bij deze uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in het verplichtstellingsbesluit gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden.
Zijn pannenkoeken en poffertjes koek (artikel 1 sub a)?
5.4
Beoordeeld moet worden of pannenkoeken en poffertjes zijn te kwalificeren als een soort koek, als bedoeld in artikel 1 onder a van het Verplichtstellingsbesluit.
5.5
Het Verplichtstellingsbesluit bevat geen nadere omschrijving van koek. Ook uit de overige tekst zijn geen aanwijzingen te vinden wat naar de partijbedoeling onder koek wordt verstaan. Het gaat dus om de vraag welke betekenis het woord koek in het maatschappelijk verkeer normaal gesproken heeft, bezien in het licht van het Verplichtstellingsbesluit.
5.6
Bpf Zoetwaren verwijst ter onderbouwing van haar stelling naar de definities van koek, pannenkoeken en poffertjes volgens Van Dale en Wikipedia. Van Dale omschrijft koek als “baksel van onderscheiden vorm, in pan of pot dan wel in de oven bereid uit deeg met verschillende ingrediënten, in het algemeen als voedsel dienend, vooral echter als lekkernij en dan uit meel, eieren, melk, stroop, honing enz. bereid”. Pannenkoek wordt omschreven als “platte, dunne, ronde oprolbare (meel)koek die in een pan gebakken wordt”. De betekenis van poffertje is volgens Van Dale “naam voor kleine, ronde, gerezen koek, gebakken in een platte ronde pan met kuiltjes, vooral bekend als kermisgebak.” Wikipedia omschrijft koek als “(…) een lekkernij, gebakken van deeg, eieren, suiker en eventuele andere ingrediënten. De structuur is stevig, bruin van kleur en het bevat soms stukjes sucade, noot en rozijnen. Koek wordt niet als gebak gezien, getuige het gebruik van koek als ontbijtkoek. In Nederland worden verschillende soorten koek gebakken, zoals Deventer koek, Dinantse koek, Eierkoek, (….), Pannenkoek, Peperkoek (…).” Hieruit volgt volgens Bpf Zoetwaren dat pannenkoeken en poffertjes zijn te kwalificeren als een soort koek, zodat deze producten onder artikel 1 onder a van het Verplichtstellingsbesluit vallen. [gedaagde] betwist dat gemotiveerd en heeft aangevoerd dat pannenkoeken en poffertjes qua aard, toepassing, ingrediënten, bereidingswijze, uiterlijk en smaak geen koek zijn.
5.7
Van Dale kan worden gebruikt als een hulpmiddel om de taalkundige betekenis van een woord vast te stellen. Van Dale is evenwel niet beslissend. Datzelfde geldt voor Wikipedia, waarbij nog de kanttekening wordt geplaatst dat in beginsel iedereen de mogelijkheid heeft deze kennisbron aan te vullen.
5.8
De taalkundige beschrijving van koek volgens Van Dale is dermate ruim dat hieronder in beginsel ook pannenkoeken en poffertjes zouden kunnen worden geschaard. Pannenkoeken en poffertjes worden immers gebakken in een pan en worden gemaakt van meel, eieren en melk. Dat kan overigens niet worden gezegd van de betekenis van koek volgens Wikipedia. Deze duidt – anders dan Bpf Zoetwaren stelt – niet op pannenkoeken en poffertjes. Vaststaat dat pannenkoeken en poffertjes niet worden gemaakt van deeg maar van vloeibaar beslag met als hoofdbestanddeel melk, waaraan (behoudens in enkele recepten) geen suiker wordt toegevoegd. De structuur van pannenkoeken en poffertjes is niet stevig maar juist slap.
5.9
Naar het oordeel van de kantonrechter is duidelijk dat pannenkoeken en poffertjes volgens algemene maatschappelijke opvattingen niet als koek worden gezien. Zowel wat betreft de toepassing, de uiterlijke verschijningsvorm, de structuur en de smaak als naar samenstelling en bereidingswijze zijn er essentiële verschillen tussen enerzijds pannenkoeken en poffertjes en anderzijds koek. Pannenkoeken en poffertjes zijn gerechten die (plegen te) worden gegeten als lunch of avondmaaltijd. Het zijn keuken- c.q. restaurantproducten, die ook veel worden gegeten in pannenkoeken- en poffertjesrestaurants. Koek is een bakkerij- c.q. zoetwarenproduct. Het is te koop in een bakkerswinkel. Pannenkoeken en poffertjes niet. Koek is geen maaltijd maar een lekkernij die wordt gegeten als tussendoortje of bij het ontbijt. Koek is een stevig, droog product. Koek wordt gemaakt van deeg, bestaande uit bloem en stroop of honing en wordt gebakken in een oven. Pannenkoeken en poffertjes zijn juist zachte producten. Deze worden gemaakt van vloeibaar beslag bestaande uit hoofdzakelijk melk, bloem en ei. Pannenkoeken en poffertjes worden niet in een oven gebakken maar in een pan of op een hete bakplaat.
5.10
Deze maatschappelijke opvatting wordt onderschreven in het door [gedaagde] overgelegde rapport van het in haar opdracht door een extern marketingbureau (Spinos) uitgevoerde marktonderzoek. De overgrote meerderheid van de respondenten (84-86%) geeft desgevraagd aan dat pannenkoeken en poffertjes niet tot de productgroep koek horen. Niet valt in te zien dat – zoals Bpf Zoetwaren heeft betoogd – in dit onderzoek een onjuiste vraagstelling is gebruikt. Het gaat nu juist om de vraag of pannenkoeken en poffertjes naar objectieve maatstaven zijn te beschouwen als koek. Daar geeft het marktonderzoek een duidelijk beeld van. Er bestaat geen aanleiding om aan te nemen dat op de door Bpf Zoetwaren gewenste vraagstelling anders geantwoord zou worden.
5.11
Ook de – eveneens door [gedaagde] overgelegde – deskundige opinie van bakkerijwetenschapper Gort bevestigt dat koek in Nederland duidt op een specifiek product bestaande uit een mengsel van roggebloem en honing met de mogelijkheid van allerlei specifieke toevoegingen zoals kandij, gember, gedroogde vruchten enzovoorts. Volgens Gort zijn pannenkoeken en poffertjes niet te beschouwen als een soort koek.
Tot slot blijkt ook uit de categorisering in supermarkten dat pannenkoeken en poffertjes naar maatschappelijke opvattingen niet worden gerekend tot koek. Koek behoort tot de categorie lang houdbare producten, lekkernijen en tussendoortjes en zijn te vinden op de afdeling ‘brood, ontbijtgranen, broodbeleg, tussendoor’. Pannenkoeken en poffertjes behoren tot de beperkt houdbare, vriesvers producten en zijn te vinden bij de (gekoelde) kant-en-klaarmaaltijden.
5.12
De conclusie van het voorgaande is dat pannenkoeken en poffertjes niet zijn te kwalificeren als koek en dus niet onder artikel 1 sub a van het Verplichtstellingsbesluit vallen.
Zijn pannenkoeken en poffertjes naar de aard der verwerkte grondstoffen en productiewijze vergelijkbaar met koek (artikel 1 sub d Verplichtstellingsbesluit)?
5.13
Bpf Zoetwaren beroept zich daarnaast op artikel 1 sub d van het Verplichtstellingsbesluit en stelt dat pannenkoeken en poffertjes naar de aard der verwerkte grondstoffen en/of de wijze van verwerking van de grondstoffen vergelijkbaar zijn met koek. [gedaagde] betwist dat gemotiveerd.
Naar de aard der verwerkte grondstoffen vergelijkbare producten?
5.14
Beoordeeld moet worden of pannenkoeken en poffertjes naar de aard der verwerkte grondstoffen vergelijkbaar zijn met koek.
5.15
De kantonrechter stelt het volgende voorop. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft in het arrest van 18 december 2018 (ECLI:NL:GHARL:2018:11048) (‘Primus-arrest’) met betrekking tot artikel 1 onder e (thans d) – voor zover hier relevant – overwogen:
“5.10 (…) Als wordt gekeken naar de maatstaf voor vergelijking van de producten, te weten de aard der verwerkte grondstoffen, geldt dat het er naar het oordeel van het hof om moet gaan dat de samenvoeging van grondstoffen van de producten vergelijkbaar moet zijn om te kunnen voldoen aan het criterium. Het enkele feit dat er in een product een bepaalde grondstof voorkomt, kan niet bijdragen aan de vergelijkbaarheid van de producten. Anders zou ieder product waarin (waar het in dit geval om gaat) de grondstof aardappelzetmeel voorkomt (zoals bijvoorbeeld soepen en sauzen), vergelijkbaar zijn en onder de werkingssfeer van het Verplichtstellingsbesluit vallen. Dat is geen aannemelijk rechtsgevolg (….)” 5.11 (…) Deze omstandigheid is echter niet bepalend als het gaat om de vergelijkbaarheid van de aard van de grondstoffen, omdat het er, zoals hiervoor is overwogen, om gaat of de totale samenvoeging van de grondstoffen vergelijkbaar is. (…).”
De kantonrechter neemt deze overwegingen van het Hof over.
5.16
Bij inleidende dagvaarding heeft Bpf Zoetwaren in algemene termen gesteld dat de grondstoffen van pannenkoeken en poffertjes (melk, water, bloem of ei) vergelijkbaar zijn met die van de onder a genoemde producten. Volgens Bpf Zoetwaren gaat het in alle gevallen namelijk om een vloeistof (melk, water) en een grondstof voor de stevigheid en binding (ei, bloem).
5.17
[gedaagde] heeft gemotiveerd betwist dat de totale samenvoeging van grondstoffen van pannenkoeken en poffertjes vergelijkbaar is met die van koek (of andere producten onder a, b en c). Bpf Zoetwaren heeft in reactie daarop slechts haar standpunt herhaald dat de grondstoffen van pannenkoek en andere koek identiek en uitwisselbaar zijn. De kantonrechter overweegt hierover het volgende.
5.18
Als niet dan wel onvoldoende betwist staat vast dat het hoofdbestanddeel van pannenkoeken en poffertjes melk (59%) is en dat hieraan bloem (25%) en ei (13%) worden toegevoegd. Suiker (sacharose), als dat al wordt toegevoegd, is een ondergeschikt bestanddeel (ongeveer 3%). Voorts staat op basis van de door [gedaagde] overgelegde en door Bpf Zoetwaren niet, althans onvoldoende gemotiveerd, weersproken productmatrix vast dat voor de op die matrix aangeduide koekproducten de drie belangrijkste ingrediënten zijn: bloem (gemiddeld 42%), vet (gemiddeld 26%) en suiker (gemiddeld 23,5%). Meer specifiek staat voor ontbijtkoek vast dat dit hoofdzakelijk bestaat uit suiker(stroop) (50%), waaraan bloem (35%), water (9%) en specerijen worden toegevoegd.
5.19
Hieruit volgt naar het oordeel van de kantonrechter dat de samenstelling van grondstoffen van pannenkoeken en poffertjes niet vergelijkbaar is met die van koek. Bloem is een hoofdbestanddeel van koek, maar niet van pannenkoeken en poffertjes. Suiker(stroop) is ook een van de hoofdbestanddelen van koek, terwijl deze grondstof voor pannenkoeken en poffertjes, zo al toegevoegd, slechts een zeer ondergeschikt ingrediënt is. Melk is het hoofdbestanddeel van pannenkoeken en poffertjes, maar wordt niet gebruikt voor koek. Ei is een belangrijk ingrediënt voor pannenkoeken en poffertjes, maar voor koek niet of in veel mindere mate. Het enkele feit dat pannenkoeken en poffertjes net als koek ook bloem bevatten en dat sommige producten van [gedaagde] ook toegevoegde suiker bevatten is onvoldoende om te concluderen dat de samenvoeging van grondstoffen vergelijkbaar is. Als onbetwist staat ook vast dat het verschil in samenstelling van de grondstoffen leidt tot een essentieel verschil in houdbaarheid. Pannenkoeken en poffertjes moeten gekoeld worden en zijn beperkt houdbaar, koek hoeft niet gekoeld te worden en is lang houdbaar.
5.20
Zoals [gedaagde] terecht heeft aangevoerd zouden, indien het standpunt van Bpf Zoetwaren wordt gevolgd, alle producten waar bloem, een vloeistof en ei in zit (zoals de door [gedaagde] genoemde voorbeelden knapperbolletjes of paneermeel) vergelijkbaar zijn met koek en onder de werkingssfeer van het Verplichtstellingsbesluit vallen. Dat is geen aannemelijk rechtsgevolg.
5.21
De conclusie is dat pannenkoeken en poffertjes naar de aard van de verwerkte grondstoffen niet vergelijkbaar zijn met koek.
5.22
Voor zover Bpf Zoetwaren heeft bedoeld te stellen dat pannenkoeken en poffertjes naar de aard der verwerkte grondstoffen (ook) vergelijkbaar zijn met andere in het Verplichtstellingsbesluit genoemde producten, overweegt de kantonrechter dat Bpf Zoetwaren voor die stelling geen concrete feiten of omstandigheden heeft aangevoerd, zodat mede gelet op de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] , Bpf Zoetwaren haar stelling onvoldoende heeft onderbouwd.
Wijze van verwerking van de grondstoffen vergelijkbaar?
5.23
Vervolgens rijst de vraag of pannenkoeken en poffertjes naar de wijze van verwerking van de grondstoffen vergelijkbaar zijn met koek.
5.24
Naar het oordeel van de kantonrechter is dat niet het geval. Het is evident dat de wijzen van verwerking van de grondstoffen van pannenkoeken en poffertjes en van koek substantieel van elkaar verschillen.
5.25
De grondstoffen van pannenkoeken en poffertjes worden verwerkt tot een vloeibaar beslag. De grondstoffen van koek worden daarentegen verwerkt tot een vast deeg. Pannenkoeken- en poffertjesbeslag wordt in zeer korte tijd gemaakt en moet binnen twee uur verwerkt worden, terwijl koekdeeg een langer bereidingsproces kent onder meer omdat het moet rijzen voordat het gebakken wordt. Pannenkoeken en poffertjes worden aan weerszijden gebakken op een hete bakplaat (in feite een grote pan) terwijl koek wordt gebakken in een heteluchtoven. Dat is een essentieel verschil. Het enkele feit dat [gedaagde] voor de bakplaten ook de term oven gebruikt is niet relevant. Het gaat niet om de benaming maar om de methode van bakken. Evenmin is relevant dat volgens Van Dale koek ook kan worden gebakken in een pan. Het is algemeen bekend dat koek wordt gebakken in een (hete lucht, elektrische of gas-) oven en niet in een pan. Bpf Zoetwaren heeft geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit anders blijkt. Een ander verschil is dat het bakproces van pannenkoeken en poffertjes slechts enkele minuten duurt, terwijl het bakken van koek ongeveer een uur in beslag neemt. Pannenkoeken en poffertjes worden na het bakken direct gekoeld tot 0 ˚C. Koek wordt niet gekoeld maar laat men afkoelen. Een ander essentieel onderscheid is dat bij de verwerking van de grondstoffen van pannenkoeken en poffertjes en bij de verpakking van het eindproduct, vanwege de aard van de grondstoffen uit bacteriologisch oogpunt zeer strenge hygiënevoorschriften worden gehanteerd. Dat geldt niet voor koek. Gelet op deze essentiële verschillen kan niet worden gezegd dat de wijze van verwerking van de grondstoffen vergelijkbaar is. Dat [gedaagde] – zoals Bpf Zoetwaren stelt – mogelijk ook enkele producten vervaardigt waarvoor minder strenge hygiëne-eisen gelden, doet aan het voorgaande niet af nu tijdens de descente duidelijk is geworden dat het merendeel van de producten op de hierboven beschreven wijze wordt vervaardigd. Bpf Zoetwaren heeft dit punt overigens tijdens de descente ook niet naar voren gebracht.
5.26
De kantonrechter verwerpt het standpunt van Bpf Zoetwaren dat het productieproces van ontbijtkoek niet representatief is en dat een vergelijking moet worden gemaakt met het productieproces van eierkoeken en spritskoeken. De meerderheid van de onder 5.15 van de dagvaarding door Bpf Zoetwaren opgesomde koeksoorten is vergelijkbaar met ontbijtkoek. Deze koeksoorten worden ook gebakken door het in het kader van de descente bezochte bedrijf, Continental Bakeries te Deventer, op dezelfde wijze als ontbijtkoek. Dat een enkele koeksoort (zoals eierkoeken) mogelijk anders wordt gebakken, is onvoldoende maatgevend.
5.27
Gelet op het voorgaande oordeelt de kantonrechter dat de wijze van verwerking van grondstoffen van pannenkoeken en poffertjes niet vergelijkbaar is met die van koek.
5.28
Met [gedaagde] is de kantonrechter het eens dat pannenkoeken en poffertjes – mede gelet op de grote omzet die deze producten vertegenwoordigen ten opzichte van de producten die in de Verplichtstelling zijn opgenomen – zijn te beschouwen als een aparte productgroep. Zoals de kantonrechter te Dordrecht bij vonnis van 25 september 1997 terecht heeft overwogen had het, indien was beoogd deze productgroep onder de werkingssfeer van de betreffende CAO te laten vallen, voor de hand gelegen deze uitdrukkelijk in de definitiebepaling daarvan op te nemen. In de zaak Bpf/ [gedaagde] geldt hetzelfde voor het Verplichtstellingsbesluit. Voor een werkgever dient het immers gelet op de verstrekkende gevolgen duidelijk te zijn dat hij/zij onder de werkingssfeer van een verplichtstellingsbesluit valt. Dat is in de gegeven omstandigheden niet het geval. Zo heeft Bpf Zoetwaren aanvankelijk zelf ook laten weten dat [gedaagde] er niet onder viel. Daarnaast heeft FNV Voedingsindustrie eind 2016 [gedaagde] uitgenodigd te onderhandelen over een ondernemingscao en een pensioenregeling. Tot slot hebben verschillende in opdracht van [gedaagde] door deskundigen verrichte verplichtstellingsonderzoeken als uitkomst gehad dat [gedaagde] niet onder de werkingssfeer valt. In de gegeven omstandigheden verzetten het legaliteits- en rechtszekerheidsbeginsel zich ertegen om pannenkoeken en poffertjes door middel van een extensieve interpretatie van het woord ‘koek’ alsnog onder de werkingssfeer van het Verplichtstellingsbesluit te laten vallen.
Slotsom
5.29
De slotsom is dat pannenkoeken en poffertjes niet kunnen worden aangemerkt als koek en dat pannenkoeken en poffertjes naar de aard van de verwerkte grondstoffen en/of wijze van verwerking van de grondstoffen evenmin vergelijkbaar zijn met koek.
5.30
Nu Bpf Zoetwaren geen andere grondslagen heeft aangevoerd voor haar stelling dat [gedaagde] onder het Verplichtstellingsbesluit valt, oordeelt de kantonrechter dat [gedaagde] niet onder de werkingssfeer van het Verplichtstellingsbesluit valt. Het gevoerde debat inzake onder meer de verjaring en de rechtsverwerking kan buiten beschouwing blijven.
5.31
De vorderingen zullen van Bpf Zoetwaren zullen worden afgewezen.
Proceskosten
5.32
Bpf Zoetwaren zal als in de het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, tot op heden begroot op € 4.323,- aan salaris gemachtigde (3 punten maal
€ 1.441,- per punt).
6. Beslissing
De kantonrechter,
wijst de vorderingen van Bpf Zoetwaren af;
veroordeelt Bpf Zoetwaren in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 4.323,- aan salaris gemachtigde;
verklaart dit vonnis ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A.F.M. Wouters en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
34650