Rb. Haarlem, 02-12-2011, nr. AWB 10/3454, nr. AWB 10/3455, nr. AWB 10/4763
ECLI:NL:RBHAA:2011:BU6832, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Haarlem
- Datum
02-12-2011
- Zaaknummer
AWB 10/3454
AWB 10/3455
AWB 10/4763
- LJN
BU6832
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBHAA:2011:BU6832, Uitspraak, Rechtbank Haarlem, 02‑12‑2011; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2014:403, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
Uitspraak 02‑12‑2011
Inhoudsindicatie
Staking onderneming. Onroerende zaken aangehouden in afwachting van een geschikte gelegenheid tot verkoop ervan. Er is sprake van verplicht ondernemingsvermogen. Winst mag worden verantwoord op het moment van sluiten van de obligatoire overeenkomst tot verkoop en uiterlijk op het moment van juridische levering. of eerder economische eigendomsoverdracht. Niet aannemelijk dat ondergrond woning en erf is overgebracht naar privé.
Partij(en)
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Zaaknummers: AWB 10/3454, 10/3455 en 10/4763
Uitspraakdatum: 2 december 2011
Uitspraak in de gedingen tussen
[X 1], wonende te [Z], eiser,
[X 2], wonende te [Z], eiseres,
Hierna tezamen: eisers,
gemachtigde: mr. D.J.M. Dudink (werkzaam bij Flynth adviseurs en accountants te Heerhugowaard),
en
de inspecteur van de Belastingdienst/[P], verweerder.
1. Ontstaan en loop van de gedingen
Eiser
1.1.
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2004 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning (hierna ook: box 1) van € 1.760.819 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (hierna ook: box 3) van € 11.190, en bij beschikking een bedrag van € 120.692 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.1.1. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 18 juni 2010 de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 462.619 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 17.599. Daarbij is de in rekening gebrachte heffingsrente verminderd met een bedrag van € 31.148.
1.1.2. Voorts is aan eiser een aanslag premie Ziekenfondswet (ZFW) voor het jaar 2004 opgelegd naar de maximale heffingsgrondslag ten bedrage van € 20.800.
1.1.3. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 3 juni 2010 de aanslag ZFW gehandhaafd.
1.1.4. Eiser heeft tegen beide uitspraken bij brief van 9 juli 2010, ontvangen bij de rechtbank op 12 juli 2010, beroep ingesteld. Deze beroepen zijn bij de rechtbank geregistreerd onder de nummers 10/3454 (IB/PVV) en 10/3455 (ZFW).
Eiseres
1.2.
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2004 een aanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.766.797 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 6.801, en bij beschikking een bedrag van € 174.200 aan heffingsrente in rekening gebracht.
- 1.2.1.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 31 augustus 2010 de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 468.591 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 6.801. Daarbij is de in rekening gebrachte heffingsrente verminderd tot een bedrag van € 45.094.
- 1.2.2.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 9 september 2010, ontvangen bij de rechtbank op 12 september 2010, beroep ingesteld. Het beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder nummer 10/4763.
Ten aanzien van eisers gezamenlijk
1.3.
Verweerder heeft op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en verweerschriften ingediend.
- 1.4.
Eisers hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
- 1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2011. De beroepen zijn tegelijkertijd behandeld. Verweerder heeft voorafgaande aan de zitting een pleitnota ingediend. Een afschrift hiervan is gestuurd naar eisers. Eisers zijn ter zitting in persoon verschenen, bijgestaan door gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen C. Langendijk en [F] (taxateur). Eisers hebben ter zitting een pleitnota overgelegd aan de rechtbank en aan verweerder en aldaar voorgedragen.
- 1.6.
Het onderzoek is vervolgens gesloten. Eisers hebben na sluiting van het onderzoek nog nadere stukken ingebracht. De rechtbank ziet in deze stukken geen reden voor heropening van het onderzoek en stuurt de ingediende stukken derhalve retour naar eisers.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1.
Eisers oefenden in maatschapverband gezamenlijk een tuinbouwbedrijf uit. Het bedrijf, aanvankelijk ter grootte van 3.45.78 ha, is gevestigd aan de [adres] (vanaf 1 januari 1998 gemeente [PLAATSNAAM]). In de jaarstukken wordt de oppervlakte hiervan afgerond op 3.46.00 ha.
2.2.
Eisers hebben in 1993 op voormelde grond een huis laten bouwen. De opstal rekenen ze tot hun privévermogen. Het erf en de ondergrond van de opstal rekenden ze tot het ondernemingsvermogen.
2.3.
In 1997 wordt bekend dat een gedeelte van de [REGIO] zou worden “ingelijfd” door de gemeente [PLAATSNAAM]. Aan eisers worden kennisgevingen verzonden op grond waarvan [adres] wordt aangewezen als grond waarop de Wet voorkeursrecht gemeenten van toepassing is. Eind 1999 is de aanwijzing als grond waarop de Wet voorkeursrecht gemeenten van toepassing is, door de gemeente [PLAATSNAAM] gecontinueerd.
2.4.
Op 1 oktober 1998 is van de [adres] 2.66.00 ha tuinland overgeboekt naar het privévermogen van eisers. De resterende grond, ± 0.80.00 ha, blijft ondernemingsvermogen blijkens de jaarstukken 1998, opgemaakt door het kantoor van de gemachtigde.
2.5.
Op 27 oktober 1998 is een bedrijfsbezoek gebracht bij eisers door de Belastingdienst [PLAATSNAAM]. Doel van het bezoek was blijkens het opgemaakte rapport d.d. 27 oktober 1998 o.a.: “het verzamelen van actuele informatie over onder meer recente relevante ontwikkelingen binnen uw bedrijf”. Het rapport vermeldt daaromtrent: “Huis, opstallen en land worden binnen een periode van vier jaar door de Gemeente [PLAATSNAAM] gekocht voor uitbreiding bedrijventerrein [REGIO]”.
2.6.
Onder de gedingstukken bevindt zich een taxatierapport van Makelaar [A] d.d. 20 juni 2000 met betrekking tot grond en opstallen [adres]. Het taxatierapport is opgesteld naar aanleiding van de opdracht van de Dienst Stadsontwikkeling en Beheer van de Gemeente [PLAATSNAAM] tot “het vaststellen van de waarde in het economische verkeer, daarbij betrokken de indicatieve berekening in het kader van een wijziging van bestemming”. De heer [A] schrijft o.a.: “met betrekking tot de ontwikkeling van de [REGIO] heeft de Gemeente [PLAATSNAAM], in het kader van de Wet Voorkeursrecht Gemeente, het voorkeursrecht gevestigd op de eigendommen van [eiser] voornoemd”. De uitkomst van de taxatie is als volgt:
Ondergrond woondeel ca. 10 are f 350.000
Woonhuis + garage f 400.000
Agrarisch bouwblok 0.65.00 ha f 200.000
Bedrijfsloods, inpandige koelcel + schapenschuur f 140.000
Glasopstanden 4.000 m2 f 400.000
Waterbassin f 25.000
Open tuingronden -
- 3.45.78.
ha. minus 0.75.00 ha. is 2.70.78 ha.
(2 ha omgezet naar bollengrond) f 550.000
- f.
2.065.000
Investeringsschade f 975.800
Bijkomende schade P.M.
Totaal exclusief bijkomende schade f 3.040.800
2.7.1.
Blijkens een brief van [B] van [BEDRIJF A] BV aan de gemeente d.d. 22 maart 2000 heeft op 17 maart 2000 een onderhoud plaatsgevonden tussen de gemeente en eisers. Daarover staat voorts het volgende vermeld: “Tijdens dat onderhoud zijn wij met elkaar tot de conclusie gekomen dat het vinden van een vergelijkbare locatie een groot probleem zal zijn bij het komen tot een oplossing. (…) Ik verzoek u te bezien en zo nodig te bewerkstelligen dat op voornoemde locatie medewerking tot afgifte van een bouwvergunning zal worden verleend, daar dit tot een oplossing van deze zaak zal bijdragen. De gemeente [PLAATSNAAM] wenst registergoed van de familie [C] te verkrijgen zodat de familie [C] ook iets van de gemeente [PLAATSNAAM] mag verlangen.”. Het betreft hier een bouwvergunning voor een door de zoon van eisers, de heer [D], te verwerven perceel ten behoeve van diens hoveniersbedrijf.
2.7.2.
In een brief van de gemeente van 28 juni 2000 aan [B] staat het volgende vermeld:
“Hierbij deel ik u mee, dat ik heb besloten om in verband met de gewenste vlotte voortgang van de verwervingsactiviteiten in de [REGIO] het rentmeesterkantoor [BEDRIJF B] in te schakelen ten behoeve van deze werkzaamheden voor de gemeente [PLAATSNAAM]. De heer [E] van genoemd bureau zal daarom binnenkort contact met u opnemen inzake de verwerving van de eigendommen van [eiser], [adres].
Tenslotte deel ik u mee, dat ik op 21 juni l.l. het door [A] Makelaardij opgestelde taxatierapport heb ontvangen. Dit taxatierapport zal dienen als onderlegger voor de met u te voeren onderhandelingen. [eiser] heb ik ook van het bovenstaande schriftelijk op de hoogte gesteld.”
2.7.3.
In een brief van 10 april 2001 van de gemeente aan Belastingdienst [PLAATSNAAM] staat – voor zover hier van belang – het volgende: “Het bovengenoemde perceel [rb – [adres]] is nog niet door de gemeente [PLAATSNAAM] aangekocht en derhalve in eigendom van [eisers]. Momenteel zijn er met de huidige eigenaren wel onderhandeling inzake de aankoop van het perceel gaande. De betrokken gronden zijn als zodanig wel betrokken bij de ontwikkeling van het plangebied.”
2.8.
De feitelijke uitoefening van het tuinbouwbedrijf werd op 31 december 2000 beëindigd. In 2000 is na omzanding een deel van de grond verhuurd aan de heer [E]. Blijkens factuur van eiser d.d. 30 juni 2000 betreft het een oppervlakte van 1.430,45 Rjnlandse roede. Omgerekend is dit ongeveer 2.04.35 ha.
2.9.
Op 15 februari 2002 zijn de jaarstukken 2000 met berekening van de stakingswinst opgemaakt door eisers. De specificatie van de berekening van de stakingswinst is gebaseerd op na te noemen conceptbrief van 4 december 2001 en luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
Ondergrond en erf 0.40.00 ha.
Waarde in het economisch verkeer (WEV) f 500.000
Waarde bij voortgezet agrarisch gebruik (WEVAB) f 300.000
Belaste winst f 200.000
Tuinland 0.40.00 ha.
WEV f 140.000
WEVAB f 112.000
Belaste winst f 28.000
Erfverharding
Waarde f 10.000
Af: boekwaarde f 1.430
Belaste winst f 8.570
Opstallen
Bedrijfsgebouwen en installaties
Waarde f 502.500
Af: boekwaarde f 42.120
Belaste winst f 460.380
Diversen
Vergoeding liquidatieschade gemeente f 10.000
Vergoeding extra accountantskosten gemeente f 10.000
Totaal belaste stakingswinst f 716.950
In de conceptbrief d.d. 4 december 2001 van de heer [B] aan de gemeente is een vraagprijs voor de onroerende zaken opgenomen van f 4.286.870 (€ 1.945.297). Op 7 maart 2002 wordt door [B] in een brief aan de gemeente nagenoeg dezelfde vraagprijs opgenomen. In een brief van 21 maart 2002 schrijft gemachtigde: De heer [B] gaf aan dat hij de WEVAB voor tuinland taxeert op f 28 per m2, ofwel in totaal circa f 112.000.”.
2.10.
De heer [B] schrijft op 30 september 2002 aan [BEDRIJF B] Rentmeesters (kantoor ingeschakeld voor verwervingsactiviteiten voor de gemeente [PLAATSNAAM]): “Na ampele overwegingen zijn de heer en mevrouw [C] toch bereid met de gemeente [PLAATSNAAM] een transactie aan te gaan en zijn zij bereid te verkopen de percelen grond gemeente [PLAATSNAAM] sectie [NUMMER A], tezamen groot 3.45.78 ha met hierop gevestigde woning en bedrijfsopstallen tegen een koopsom ad. € 2.000.000 (zegge: twee miljoen euro)”.
Het bedrag is als volgt gespecificeerd:
- 0.14.00.
ha grond onder en rondom de woning met woning en garage € 870.000
Bestrating, hekwerk, beplanting en verharding bij de woning € 20.000
0.40.00 ha ondergrond en erfterrein bij de bedrijfsopstallen € 240.000
Bedrijfsopstallen, verhardingen en circa 4.026 m2 bomkas € 232.500
Inrichting tuin c.a. € 30.000
Extra accountantskosten € 10.000
Aankoopkosten vervangende bouwkavel, legeskosten,
bodemonderzoek, nutsaansluitingen, bouwbegeleiding of
aankoopkosten vervangende woning c.a. € 78.500
Verhuis- en wederinrichtingskosten € 20.000
Diversen en onvoorzien € 13.000
Liquidatieschade gerei € 4.563
2.91.78 ha bloembollenland € 481.437
€ 2.000.000
Op blz. 2 onder punt 2a van deze brief staat de volgende bijzondere voorwaarde vermeld:
“Transport dient te geschieden als volgt: circa 0.80.00 ha (ligging nader overeen te komen) tegen een koopsom van € 132.000,-- (zegge: honderdtweeëndertigduizend euro) zodra de transactie tussen de gemeente [PLAATSNAAM] sectie [NUMMER B], gelegen nabij de [adres] en partijen verder genoegzaam bekend is geëffectueerd”.
2.11.
Op 31 maart 2003 wordt de schriftelijke koopovereenkomst tussen de gemeente [PLAATSNAAM] en eisers gesloten. In de schriftelijke overeenkomst is opgenomen dat de koper (gemeente [PLAATSNAAM]) en verkoper (eisers) verklaren “ – de gemeente onder het hierna in artikel 11 beschreven voorbehoud dat de gemeenteraad de nodige kredieten ter beschikking stelt – te zijn overeengekomen dat verkoper aan de gemeente in volle eigendom zal overdragen, gelijk de gemeente van verkoper in volle eigendom zal aanvaarden de percelen grond met opstallen, kadastraal bekend gemeente [PLAATSNAAM], sectie [NUMMER A], samen groot 3.45.78 ha, zoals bij benadering is aangegeven op de bij deze overeenkomst behorende en door partijen gewaarmerkte tekening nr. [NUMMER C], hierna te noemen “het gekochte” voor de koopsom van € 2.000.000 (zegge: twee miljoen Euro), door verkoper gespecificeerd in de brief van de [BEDRIJF A] te [PLAATSNAAM] d.d. 30 september 2002, nr. [NUMMER D], waarin begrepen alle schadeloosstellingen hoe ook genaamd, doch exclusief het door de gemeente aan verkoper te vergoeden bedrag voor advies en bijstand van € 35.000, exclusief BTW (zegge: vijfendertig duizend Euro, excl. BTW). (...) De gemeente zal over de in artikel 1.3 bedoelde 90% van de koopsom 5% rente (niet cumulatief) vergoeden over de periode vanaf 1 juli 2003 tot de datum van de juridische eigendomsoverdracht van het gekochte. (...) Verkoper heeft het recht deze overeenkomst door enkel schriftelijke aanschrijving te ontbinden indien de in de overwegingen bij deze overeenkomst bedoelde bouwvergunning t.b.v. het hoveniersbedrijf van de heer [D] niet wordt verleend en er op grond daarvan geen eigendomsoverdracht zal plaatsvinden aan de heer [D] van het perceel, gemeente [PLAATSNAAM], sectie [NUMMER B], groot 9.045 m², zoals bedoeld als hiervoor in overweging 3, zonder dat één der partijen recht kan doen gelden op enige schadevergoeding, hoe ook genaamd. (...) Eventuele belastingschade ten gevolge van deze transactie komt ten laste van de gemeente en zal worden vastgesteld door een in overleg met verkoper aan te wijzen onafhankelijk bureau.”
2.12.
In januari 2003 maakt Ing. [E], rentmeester/taxateur RT, in opdracht van de gemeente [PLAATSNAAM] een specificatie van de schadeloosstelling inzake de aankoop van het perceel [adres].
2.13.
De rijkstaxateur agrarische onroerende zaken, de heer [F], schrijft op 21 juli 2003 zijn brief omtrent een opname ter plaatse op 14 mei 2003, waarin hij de waarden van de betreffende onroerende zaken aangeeft naar de peildatum 31 december 2000.
[F] taxeert het woonhuis met ondergrond en erf op basis van de WEV en het restant op WEVAB als volgt:
Woonhuis € 210.000
- 1.000.
m² grond woonhuis € 300.000
Schuur glasopstanden, waterbassin, verharding € 240.000
Agrarisch bouwblok ca. 6500 m2 € 100.000
Resteert 2.70.78 ha land, waarvan 2 ha bollenland € 275.000
Totale vermogenswaarde € 1.125.000
2.14.
Op 18 maart 2004 wordt de door eisers verlangde bouwvergunning voor
hun zoon [D] aan laatstgenoemde verzonden.
2.15.
Op 29 maart 2004 is de akte van levering betreffende de hiervoor genoemde verkoop verleden bij de notaris. In deze akte is opgenomen (blz. 2) dat er naast de koopsom een rente van 5%, niet cumulatief, vanaf een juli tweeduizend drie, zijnde € 59.424,66, door de koper is voldaan aan de verkoper. Voorts is door de koper aan de verkoper voldaan een bedrag ad € 41.650 inclusief btw wegens door de gemeente te vergoeden kosten van advies en bijstand. In de akte staat eveneens vermeld (blz. 7): “Alle ontbindende voorwaarden die zijn overeengekomen in de terzake opgemaakte koopovereenkomst of in nadere overeenkomsten die op de koop betrekking hebben, zijn thans uitgewerkt. Verkoper noch koper kan zich terzake van deze koop en levering nog op een ontbindende voorwaarde beroepen.” In artikel 7.1 van de leveringsakte is – evenals in artikel 7.1 van de hierboven weergegeven koopovereenkomst van 31 maart 2003 – bepaald dat het risico van vergaan of beschadiging van het gekochte met de eigendomsoverdracht overgaat op de gemeente.
2.16.
Vervolgens zijn de woning en opstallen [adres] gesloopt.
2.17.
Ter behoud van rechten is in de aanslagen van eisers het volledige bedrag van de stakingswinst bij elk in aanmerking genomen.
- 2.17.1.
Bij de uitspraak op het bezwaarschrift is het inkomen van eiser als volgt nader vastgesteld:
Box 1
Opbrengst erf en ondergrond van de woning € 422.419
WEVAB idem € 80.000
€ 342.419
Opbrengst schuur, glasopstanden, waterbassin, verharding € 441.917
Boekwaarde idem € 13.951
€ 427.966
Opbrengst agrarisch bouwblok € 175.622
WEVAB idem € 100.000
€ 75.622
Opbrengst overige tot het ondernemingsvermogen behorende
grond € 7.893
WEVAB idem € 4.286
€ 3.607
€ 849.614
Rentevergoeding over de periode 1 juli 2003 tot levering in 2004 € 59.424
€ 909.038
Aandeel eiseres € 454.519
€ 454.519
Belaste afname FOR € 24.373
€ 478.892
Stakingsaftrek € 10.346
Winst € 468.546
Box 3
Waarde land per 1-1-2004 € 506.364
Waarvan ondernemingsvermogen € 7.893
Onroerende zaken/vermogen in box 3 per 1-1-2004 € 498.471
Waarvan aangegeven door eiseres € 3.500
Resteert € 494.971
Vermogen in box 3 per 31-12-2004 volgens aangifte € 462.000
Som € 956.971
Gemiddeld vermogen in box 3 € 478.485
Heffingsvrij vermogen volgens aangifte € 38.504
Grondslag forfaitair rendement € 439.981
Voordeel uit sparen en beleggen 4% € 17.599
Volgens aangifte € 11.190
Voordeel uit sparen en beleggen hoger € 6.409
Verzamelinkomen
Verzamelinkomen hoger € 474.955
Verzamelinkomen volgens aangifte (bbi box 1 -/- € 5.927 en box 3 € 11.190) € 5.263
Nader vastgesteld verzamelinkomen € 480.218
2.17.2.
Bij de uitspraak op het bezwaarschrift is het inkomen van eiseres als volgt nader vastgesteld:
Aandeel eiseres in de stakingswinst (zie hierboven) € 454.519
Belaste afname FOR € 24.424
€ 478.943
Stakingsaftrek € 10.346
Winst (had € 468.597 moeten zijn) € 468.591
Belastbaar inkomen box 3 (verzamelinkomen) volgens aangifte € 6.801
Nader vastgesteld verzamelinkomen € 475.392
3. Geschil en standpunten van partijen
3.1.
In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
- a)
Moet de stakingswinst in aanmerking worden genomen in het jaar 2000, in het jaar 2003 of in het jaar 2004?
- b)
Behoren het erf en de ondergrond van de woning tot de verkoop tot het privévermogen of tot het ondernemingsvermogen?
- c)
Is tussen de gemeente [PLAATSNAAM] (koper) en eisers (verkopers) overeengekomen, dat de koopsom dient te worden gesplitst overeenkomstig de specificatie daarvan in de brief van de heer [B] d.d. 30 september 2002?
- d)
Bedragen de onbelaste kostenvergoedingen € 176.063?
- e)
Zo neen, bedragen de onbelaste kostenvergoedingen € 129.734?
- f)
Is de aan de woning toe te rekenen oppervlakte van het erf en de ondergrond 1.400 m² of
- 1.000.
m²?
- g)
Wat is de oppervlakte van de bollengrond?
- h)
Hoe dient de opbrengst bij verkoop van het bedrijf te worden gesplitst?
3.2.
Eisers hebben ter zitting ingetrokken het beroep gericht tegen de in rekening gebrachte heffingsrente en invorderingsrente.
3.3.1.
De standpunten van eisers luiden als volgt:
- a)
De stakingswinst moet in aanmerking worden genomen in het jaar 2000.
Subsidiair: De stakingswinst moet in aanmerking worden genomen in het jaar 2003.
- b)
Het erf en de ondergrond van de woning behoren tot de verkoop tot het privévermogen.
- c)
Tussen de gemeente [PLAATSNAAM] (koper) en eisers (verkopers) is overeengekomen, dat de koopsom dient te worden gesplitst overeenkomstig de specificatie daarvan in de brief van de heer [B] d.d. 30 september 2002.
- d)
De onbelaste kostenvergoedingen bedragen € 176.063.
- e)
Subsidiair: Indien de onbelaste kostenvergoedingen geen € 176.063 bedragen, dan bedragen ze € 129.734.
- f)
De aan de woning toe te rekenen oppervlakte van het erf en de ondergrond is 1.400 m².
- g)
De oppervlakte van de bollengrond is 2.91.78 ha.
- h)
De opbrengst bij verkoop van het bedrijf dient te worden gesplitst overeenkomstig de specificatie daarvan in de brief van de heer [B] d.d. 30 september 2002.
- 3.3.2.
Eisers concluderen tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vaststelling van het verlies op € 5.927 conform de aangiften IB/PVV. Subsidiair wordt het standpunt ingenomen – zo de rechtbank van oordeel is dat sprake is van zogenoemde langlopende liquidatie – dat de stakingswinst in 2003 moet worden belast naar het bedrag van de voor 2000 berekende stakingswinst. Eisers stellen zich voorts subsidiair op het standpunt dat – zo erf en ondergrond van de woning tot het ondernemingsvermogen worden gerekend – de WEVAB € 112.000 bedraagt.
3.4.1.
De standpunten van verweerder luiden als volgt:
- a)
De stakingswinst moet in aanmerking worden genomen in het jaar 2004.
- b)
Het erf en de ondergrond van de woning behoren tot de verkoop tot het ondernemingsvermogen.
- c)
Tussen de gemeente [PLAATSNAAM] (koper) en eisers (verkopers) is niet overeengekomen, dat de koopsom dient te worden gesplitst overeenkomstig de specificatie daarvan in de brief van de heer [B] d.d. 30 september 2002.
- d)
De onbelaste kostenvergoedingen, exclusief de rentevergoeding ad € 59.424 en de vergoeding voor de kosten van advies en bijstand ad € 35.000, bedragen € 65.017.
- e)
idem sub d.
- f)
De aan de woning toe te rekenen oppervlakte van het erf en de ondergrond is 1.000 m².
- g)
De oppervlakte van de bollengrond is 2.05.00 ha.
- h)
De opbrengst bij verkoop van het bedrijf dient niet te worden gesplitst overeenkomstig de specificatie daarvan in de brief van de heer [B] d.d. 30 september 2002.
- 3.4.2.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep en dat het tot de winst te rekenen aandeel van eisers bij verkoop van de onroerende zaken aan de [adres] te [PLAATSNAAM] voor hen elk dient te worden becijferd op € 455.053. Bij de uitspraak op bezwaar is dit resultaat vastgesteld op € 454.519. De aanslagen zijn volgens verweerder dus eerder te laag dan te hoog vastgesteld.
4. Beoordeling van het geschil
Stakingswinst in het jaar 2000, 2003 of 2004?
4.1.
Vast staat dat de feitelijke uitoefening van het tuinbouwbedrijf van eisers eind 2000 is beëindigd. Dit brengt niet zonder meer met zich mee dat de stakingswinst ter zake van de nadien verkochte – tot het ondernemingsvermogen behorende – onroerende zaken reeds in dat kalenderjaar als stakingswinst in aanmerking worden genomen.
4.2.
Bij de staking van een onderneming heeft in het algemeen te gelden dat een tot het ondernemingsvermogen behorend activum naar het privévermogen wordt overgebracht. Deze regel lijdt uitzondering indien sprake is van uit de ondernemingssfeer stammende onzekerheden omtrent de afwikkeling van dat activum. In dat geval blijft het behoren tot het verplichte ondernemingsvermogen (Hoge Raad 14 maart 2003, 37 885, LJN: AF5826, BNB 2003/195). Indien bij de staking van de onderneming tot het ondernemingsvermogen activa behoren die naar hun aard - als beleggingen - ook tot het privévermogen zouden kunnen behoren, blijven deze activa alleen dan tot het ondernemingsvermogen behoren indien de belastingplichtige bij de staking van zijn onderneming deze activa niet als beleggingen doch in afwachting van een geschikte gelegenheid tot vervreemding aanhoudt (Hoge Raad 25 oktober 1978, 18 747, LJN: AX2785, BNB 1979/56).
4.3.
Uit de vaststaande feiten volgt dat eisers ultimo 2000 reeds de intentie hadden [adres] te verkopen aan de gemeente. Dit leidt de rechtbank af uit de brieven weergegeven in onderdeel 2.7 waaruit blijkt dat in 2000 de onderhandelingen inzake de verkoop van de onroerende zaken tussen eisers en de gemeente gaande waren. Bevestiging hiervan vindt de rechtbank voorts in het in onderdeel 2.5 weergegeven rapport van de Belastingdienst [PLAATSNAAM] alsmede in de omstandigheid dat de door eisers berekende stakingswinst ultimo 2000 is gebaseerd op de vraagprijs voor de onroerende zaken in een aan de gemeente gerichte conceptbrief d.d. 4 december 2001.
4.4.
De stelling van eisers dat het ultimo 2000 de bedoeling was de onroerende zaken als belegging voor langere tijd te verhuren is niet aannemelijk geworden. De stelling staat op gespannen voet met het voornemen van eisers tot verkoop van [adres]. Weliswaar hebben eisers destijds de daartoe behorende kassen en bollengrond verhuurd, doch deze verhuur betreft slechts een gedeelte van het perceel en was tijdelijk van aard, zo is de rechtbank aannemelijk geworden.
4.5.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eisers de tot het ondernemingsvermogen behorende onroerende zaken ultimo 2000 hebben aangehouden in afwachting van een geschikte gelegenheid tot verkoop ervan. Niet kan worden gezegd dat de onderhavige onroerende zaken ultimo 2000 naar hun aard beleggingen vormden.
4.6.
Per 31 december 2000 en ten tijde van het opmaken van de balans met betrekking tot het jaar 2000 in februari 2002 bestond nog geen overeenstemming tussen eisers en de gemeente over de koopprijs, de voorwaarden waaronder verkoop zou plaatsvinden en eventuele door de gemeente aan eisers te vergoeden kosten. Deze onzekerheden betreffen de afwikkeling van tot het ondernemingsvermogen behorende activa.
4.7.
Het hiervoor overwogene brengt de rechtbank tot het oordeel dat de redelijkheid zich ertegen verzet de tot het ondernemingsvermogen gerekende 0.80.00 ha grond van eisers reeds per 31 december 2000 naar het privévermogen over te brengen. Er is derhalve sprake van verplicht ondernemingsvermogen. Het betoog van eisers faalt in zoverre.
4.8.
Gelet op het subsidiair ingenomen standpunt van eisers komt de vraag op of de winst ter zake van genoemde onroerende zaken tot het belastbaar inkomen van het jaar 2003 dan wel 2004 dient te worden gerekend. Ingevolge artikel 3.25 van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt de in een kalenderjaar genoten winst bepaald volgens goed koopmansgebruik. De rechtbank begrijpt het betoog van eisers in die zin dat goed koopmansgebruik zich ertegen verzet de winst ter zake van de verkoop van genoemde onroerende zaken in een later jaar dan het jaar van het sluiten van de verkoopovereenkomst in aanmerking te nemen. Deze opvatting van eisers volgt de rechtbank niet. Volgens vaste jurisprudentie mag de ondernemer de winst verantwoorden op het moment van het sluiten van de obligatoire overeenkomst tot verkoop en uiterlijk op het moment van juridische levering of eerdere economische eigendomsoverdracht.
4.9.
De koopovereenkomst met betrekking tot [adres] is in 2003 gesloten; in 2004 heeft de juridische levering plaatsgevonden. Goed koopmansgebruik verplicht niet tot het nemen van de winst in 2003. Gesteld noch gebleken is dat reeds in 2003 economische eigendomsoverdracht heeft plaatsgevonden met betrekking tot de onderhavige onroerende zaken. Bij dit laatste neemt de rechtbank in aanmerking dat blijkens artikel 7.1 van de koopovereenkomst van 31 maart 2003 en artikel 7.1 van de akte van levering van 29 maart 2004, de verkochte onroerende zaken voor risico van eisers bleven tot aan de levering. In het jaar 2003 is de onderhavige winst niet tot het belastbaar inkomen van eisers gerekend, zodat deze winst in het onderhavige jaar (2004) in aanmerking moet worden genomen. De vraag of sprake is van een opschortende dan wel ontbindende voorwaarde met betrekking tot de door eisers gestelde voorwaarde dat een stuk grond aan hun zoon zou worden verkocht en daarvoor een bouwvergunning zou worden verleend, kan verder in het midden blijven. De met de verkoop van de onroerende zaken gemaakte stakingswinst is gelet op het voorgaande terecht in 2004 belast. Het gelijk is ook in zoverre aan verweerder.
Behoren het erf en de ondergrond van de woning tot de verkoop tot het privévermogen of tot het ondernemingsvermogen?
4.10.
Eisers stellen zich op het standpunt dat erf en ondergrond van de woning ook voor de verkoop tot het privévermogen waren gerekend en dat de winst dienaangaande niet tot de te belasten stakingswinst behoort. Eisers hebben in 1993 een huis laten bouwen op deze grond, doch deze grond is op de beginbalans 1998 nog steeds tot het ondernemingsvermogen van eisers gerekend. In 1998 is 2.66.00 ha tuinland naar het privévermogen van eisers overgeboekt; 0.80.00 ha blijft als ondernemingsvermogen aangemerkt en staat op de balans per 31 december 2000 als tuinland. Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers niet aannemelijk gemaakt dat erf en ondergrond van de woning in 1998 is overgebracht naar het privévermogen van eisers. Desgevraagd hebben eisers niet aangegeven wanneer en ter gelegenheid waarvan dat zou zijn gebeurd en of over boekwinst dienaangaande is afgerekend.
4.11.
Eisers hebben in dit verband betoogd dat sinds de bouw van de nieuwe woning aan de [adres] de huurwaarde van de woning inclusief erf en ondergrond jaarlijks in privé is aangegeven in het kader van het huurwaardeforfait c.q. het eigenwoningforfait. Hieruit moet volgens eisers worden opgemaakt dat ondergrond en erf steeds tot het privévermogen van eisers zijn gerekend. De rechtbank volgt eisers niet in hun betoog. Etikettering van de grond als ondernemingsvermogen dan wel als privévermogen is niet van invloed op de voor het huurwaardeforfait c.q. het eigenwoningforfait in aanmerking te nemen waarde van de woning. Uit aangifte van het huurwaardeforfait c.q. het eigenwoningforfait ter zake van de woning kan niet worden afgeleid dat eisers de erf en ondergrond van die woning hebben overgebracht naar het privévermogen. Reeds om die reden faalt het betoog van eisers.
Berekening stakingswinst 2004 wegens verkoop onroerende zaken aan de gemeente
4.12.
Ter zitting hebben eisers overeenstemming bereikt over het bedrag van de onbelaste kostenvergoeding begrepen in de koopsom van de onroerende zaken ad € 2.000.000 en hebben deze vergoeding gesteld op een bedrag van € 113.750. De rechtbank ziet – gelet op de gedingstukken en gelet op hetgeen eisers dienaangaande over en weer naar voren hebben gebracht – geen reden voor een ander oordeel en volgt partijen hierin. De opbrengt van de verkochte onroerende zaken bedraagt derhalve € 1.886.250 (€ 2.000.000 minus € 113.750).
4.13.
Met verweerder gaat de rechtbank ervan uit dat de stakingswinst beoordeeld naar de toestand per 31 maart 2003 dient te worden berekend. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat ingevolge de koopovereenkomst tot aan de levering een rente van 5% van 90% van de koopsom, zijnde een bedrag van € 59.424,66, is vergoed. Eisers stellen zich op het (subsidiaire) standpunt dat de winst per die datum gelijk is aan de door hen voor het jaar 2000 berekende stakingswinst zoals weergegeven in onderdeel 2.8. De rechtbank kan eisers hierin niet volgen en oordeelt daartoe als volgt.
4.14.
Met betrekking tot de te oppervlakten waarvan eisers uitgaan in hun berekeningen oordeelt de rechtbank als volgt. Eisers hebben ter zitting naar voren gebracht dat 2.25 ha bollengrond is omgezand en niet dat, zoals vermeld in genoemde berekeningen, sprake is van 2.91.78 ha bloembollenland. Uit de factuur betreffende de verhuur van de bloembollengrond komt bovendien naar voren dat de oppervlakte van het bloembollenland circa 2.05 ha heeft bedragen (onderdeel 2.8). Met verweerder gaat de rechtbank derhalve ervan uit dat de oppervlakte van de bollengrond 2.05 ha heeft bedragen. Voorts is de rechtbank van oordeel dat in genoemde berekeningen van eisers is uitgegaan van een onjuiste oppervlakte met betrekking tot erf en ondergrond van de woning. [A] heeft in zijn taxatierapport (onderdeel 2.6) “na nauwkeurige opname ter plaatse” ondergrond en erf vastgesteld op 1.000 m². Rijkstaxateur [F] heeft voorts blijkens een aantekening in het taxatiedossier de oppervlakte ter plaatse uitgemeten en is daarbij uitgekomen op iets minder dan 1.000 m². Vervolgens heeft hij de oppervlakte uitgemeten aan de hand van een kadastrale kaart en kwam daarbij uit op 1.034 m². Ter zitting heeft [F] een en ander bevestigd. Eisers hebben daartegenover niet inzichtelijk weten te maken hoe de totale oppervlakte van 3.45.78 ha van [adres] op andere wijze zou moeten worden verdeeld over de onderscheiden onroerende zaken. Het gelijk is in zoverre aan verweerder.
4.15.
Het gaat om de vraag welk deel van genoemde opbrengst dient te worden toegerekend aan de tot het ondernemingsvermogen van eisers behorende opstallen en gronden van in totaal 0.80.00 ha. De rechtbank gaat voorbij aan de berekening van de opbrengsten zoals vermeld in de aangifte IB/PVV 2000 (onderdeel 2.9), de conceptbrief van 4 december 2001 (onderdeel 2.9) en de brief van [B] d.d. 30 september 2002 (onderdeel 2.10). Dit omdat hierbij een te hoog bedrag aan onbelaste kostenvergoeding in aanmerking is genomen, ten onrechte ervan uit is gegaan dat erf en ondergrond van de woning niet tot het ondernemingsvermogen van eisers behoorden en hierbij – zo volgt uit het bovenstaande – is uitgegaan van een onjuiste oppervlakte van het bloembollenland en van erf en ondergrond van de woning van eisers.
4.16.
De rechtbank volgt in dit verband de toerekening van de opbrengst op basis van de door verweerder gehanteerde verdeelsleutel, waarbij de opbrengst evenredig wordt verdeeld over de overgedragen onroerende zaken. De omstandigheid dat er een aanzienlijk verschil bestaat tussen de getaxeerde waarde per 31 december 2000 en de overeengekomen verkoopprijs brengt de rechtbank niet tot een andere verdeelsleutel. Niet aannemelijk is dat de onderlinge verhouding van de waarde van de onderscheiden onroerende zaken in de loop van de tijd is gewijzigd. Bij het maken van genoemde verdeling neemt de rechtbank de getaxeerde waarden van de onderscheiden onroerende zaken van de rijkstaxateur de heer [F] per 31 december 2000 (onderdeel 2.13) en van de heer [A] per 20 juli 2000 (onderdeel 2.6) als uitgangspunt. De stelling van eisers dat in de taxatie van [A] is uitgegaan van onjuiste oppervlakten omdat het totaal niet klopt kan de rechtbank niet volgen, nu het totaal in het taxatierapport van [A] wel klopt. De rechtbank begrijpt de opstelling in die zin dat de bij de glasopstanden genoemde 4.000 m2 begrepen is in het genoemde agrarisch blok van 0.65.00 ha en dat deze 4.000 m2 is genoemd om de grootte van deze opstal aan te geven.
4.17.
De grond [adres] kan gelet op het voorgaande als volgt worden gesplist:
Grond woning 0.10.00 ha
Agrarisch bouwblok 0.65.00 ha
Bollengrond 2.05.00 ha
Overig land 0.65.78 ha
Totaal 3.45.78 ha
- 4.18.
De taxaties van [F] en [A] luiden als volgt:
[F] [A]
Woning met tuininrichting en erfverharding € 210.000 € 181.512
Erf en ondergrond woning € 300.000 € 158.823
Schuur, glasopstanden, waterbassin, verharding € 240.000 € 256.385
Agrarisch bouwblok € 100.000 € 90.756
Land (bollengrond en overig land) € 275.000 € 249.579
De rechtbank gaat voor toepassing van genoemde verdeelsleutel uit van de volgende waarden. Daar waar dit voordelig is voor eisers wordt uitgegaan van de door [F] vastgestelde waarden. Daar waar de waarden van [F] nadelig zijn voor eisers wordt uitgegaan van het gemiddelde van de getaxeerde waarden. Aldus wordt voor de verdeling uitgegaan van de volgende waarden:
Woning met tuininrichting en erfverharding (privévermogen) € 210.000
Erf en ondergrond woning (ondernemingsvermogen) € 229.411
Schuur, glasopstanden, waterbassin, verharding (ondernemingsvermogen) € 240.000
Agrarisch bouwblok (ondernemingsvermogen) € 95.378
Land (bollengrond en overig land; grotendeels privévermogen) € 275.000
Totaal € 1.049.789
- 4.19.
Op basis van genoemde verdeelsleutel komt de rechtbank tot de volgende toerekening van de opbrengst ad € 1.886.250 aan de onderscheiden onroerende zaken.
Woning met tuininrichting en erfverharding (210.000/1.049.789 * € 1.886.250) = € 377.326
Erf en ondergrond woning (229.411/1.049.789 * € 1.886.250) = € 412.203
Schuur, glasopstanden, etc. (240.000/1.049.789 * € 1.886.250) = € 431.230
Agrarisch bouwblok (95.378/1.049.789 * € 1.886.250) = € 171.374
Land (bollengrond en overig land) (275.000/1.049.789 * € 1.886.250) = € 494.117
Totaal € 1.886.250
- 4.20.
De totale oppervlakte bedraagt 3.45.78 ha
Hiervan is privévermogen 2.66.00 ha -/-
Ondernemingsvermogen 0.79.78 ha
Grond woning 0.10.00 ha -/-
Agrarisch bouwblok 0.65.00 ha -/-
Overig land (ondernemingsvermogen) 0.04.78 ha
- 4.21.
In zijn brief van 30 september 2002 (onderdeel 2.10) hanteert [B] een prijs voor het bollenland van € 16,5 per m² (€ 481.437/2.91.78 ha bloembollenland) ofwel f 36,36 per m². Met gemachtigde gaat de rechtbank voorts uit van een WEVAB voor het overig land van f 28 per m² (onderdeel 2.9). De rechtbank gaat voor de toerekening van de opbrengst van het land van in totaal € 494.117 (bollengrond en overig land) uit van deze prijzen per m². Deze opbrengst kan dan op basis van evenredigheid als volgt worden gesplitst:
Verhoudingscijfers Opbrengst
Bollengrond 20.500 * f 36,36 = f 745.380 € 396.213
Overig land 6.578 * f 28,00 f 184.184 € 97.904
- f.
929.564 € 494.117
De opbrengst die is toe te rekenen aan 478m² overig land die tot het ondernemingsvermogen behoort bedraagt derhalve 478/6.578 * € 97.904 = € 7.114.
- 4.22.
De WEVAB van de aan het woondeel toe te rekenen grond en het agrarisch bouwblok is door de rijkstaxateur [F] vastgesteld op € 80.000 respectievelijk € 100.000. De WEVAB van het land is vastgesteld op € 275.000. Op basis van bovenstaande verhoudingscijfers kan de WEVAB van overig land (land minus bollenland) worden vastgesteld op 184.184/929.564 * € 275.000 = € 54.489. De WEVAB van het tot het ondernemingsvermogen behorende gedeelte van het overige land is dan 478/6.578 * € 54.489 = € 3.960.
- 4.23.
Eiser stelt zich nog (subsidiair) op het standpunt dat de WEVAB van erf en ondergrond woning € 112.000 bedraagt. Eiser gaat hierbij ten onrechte ervan uit dat de oppervlakte van deze grond 1.400 m² bedraagt in plaats van 1.000 m², zodat in zoverre het beroep faalt.
- 4.24.
Niet in geschil is dat de boekwaarde van de schuur, glasopstanden, waterbassin en verharding € 13.951 bedraagt.
- 4.25.
De met de verkoop van de onroerende zaken gemaakte winst kan gelet op het voorgaande als volgt worden berekend:
Opbrengst erf en ondergrond woning € 412.203
WEVAB idem € 80.000
€ 332.203
Opbrengst schuur, glasopstanden, waterbassin, verharding € 431.230
Boekwaarde idem € 13.951
€ 417.279
Opbrengst agrarisch bouwblok € 171.374
WEVAB idem € 100.000
€ 71.374
Opbrengst overig land (ondernemingsvermogen) € 7.114
WEVAB idem € 3.960
€ 3.154
Rentevergoeding periode 1 juli 2003 tot levering 2004 € 59.424
Winst € 883.434
Toe te rekenen aan eiser/eiseres 50% € 441.717
- 4.26.
De belastbare winsten en het verzamelinkomen van eiser en eiseres bedragen derhalve als volgt.
- 4.26.1.
Eiser:
Box 1
Winst € 441.717
Belaste afname FOR € 24.373
€ 466.090
Verleende stakingsaftrek € 10.346
Belastbare winst/correctie box 1 € 455.744
Belastbaar inkomen box 1 volgens aangifte -/-€ 5.929
Belastbaar inkomen box 1 € 449.815
Box 3
Waarde land per 1-1-2004 € 494.117
Waarvan ondernemingsvermogen € 7.114
Box 3 vermogen 1-1-2004 € 487.003
Aangegeven door eiseres € 3.500
Resteert € 483.503
Vermogen in box 3 per 31/12/2004 volgens aangifte € 462.000
Som € 945.503
Gemiddeld vermogen € 472.751
Heffingsvrij € 38.504
Grondslag forfaitair rendement € 434.247
Voordeel sparen en beleggen ad 4% € 17.369
- 4.26.2.
Eiseres:
Aandeel eiseres in de stakingswinst (zie hierboven) € 441.717
Belaste afname FOR € 24.424
€ 466.141
Verleende stakingsaftrek € 10.346
Winst/belastbaar inkomen box 1 € 455.795
Inkomen uit sparen en beleggen volgens aangifte € 6.801
Nader vastgesteld verzamelinkomen € 462.596
Slotsom
- 4.27.
Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen in de zaken met procedurenummers 10/3454 en 10/4763 gegrond te worden verklaard. Het beroep inzake ZFW (10/3455) zal ongegrond worden verklaard nu de heffingsgrondslag niet wordt verminderd beneden het bedrag van de maximale heffingsgrondslag.
5. Proceskosten
5.1.
De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eisers in verband met de behande¬ling van de beroepen redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.311 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437,- en een wegingsfactor 1½). Nu sprake is van samenhangende zaken beschouwt de rechtbank de beroepen op de voet van het bepaalde in artikel 3, eerste lid, van het Besluit als één zaak. Overige kosten die op grond van het Besluit voor vergoeding in aanmerking komen zijn de reiskosten van eisers om de zitting te kunnen bijwonen. De rechtbank stelt deze kosten op € 21,20 (2 keer € 10,60) zijnde de reiskosten per openbaar vervoer, tweede klasse.
5.2.
Eisers verzoeken om vergoeding van de werkelijk gemaakte proceskosten voor juridische bijstand in beroep. Daartoe betogen zij dat verweerder exorbitant hoge aanslagen heeft opgelegd die het bedrag van de koopsom van de onroerende zaken overstijgen. Ingevolge artikel 2, derde lid, van het Besluit kan op grond van bijzondere omstandigheden van de hiervoor gegeven berekening van de te vergoeden proceskosten worden afgeweken. Voor een toekenning van een proceskostenvergoeding in afwijking van de forfaitaire bedragen van het Besluit is grond indien het bestuursorgaan het verwijt treft dat het een beschikking of uitspraak geeft respectievelijk doet of in rechte handhaaft, terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in een (de) daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden (zie Hoge Raad 13 april 2007, nr. 41 235, BNB 2007/260, LJN BA2802). Ook in andere gevallen kan aanleiding bestaan om, alle (bijzondere) omstandigheden van het geval in aanmerking nemend, af te wijken van de forfaitaire bedragen van het Besluit, bijvoorbeeld omdat de inspecteur bij het opleggen van de navorderingsaanslag in vergaande mate onzorgvuldig heeft gehandeld (vgl. Hoge Raad, 4 februari 2011, nr. 09/02123, BNB 2011/103, LJN BP2975).
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat in de gegeven omstandigheden niet kan worden gezegd dat verweerder de aanslagen heeft opgelegd of bij uitspraak op bezwaar heeft gehandhaafd, terwijl op dat moment duidelijk was dat die aanslagen of uitspraak in de daartegen ingestelde procedures geen stand zouden houden. Evenmin is aannemelijk geworden dat verweerder bij het opleggen van de aanslagen in ernstige mate onzorgvuldig heeft gehandeld of dat anderszins sprake is van een bijzondere omstandigheid die vergoeding van de werkelijk gemaakte kosten noopt. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder genoemde aanslagen tot behoud van rechten heeft opgelegd. Zoals verweerder naar voren heeft gebracht was het verweerder niet op voorhand duidelijk hoe eisers de stakingswinst onderling zouden verdelen, zodat – teneinde te voorkomen dat achter het net zou worden gevist – het volledige bedrag van de stakingswinst bij elk in aanmerking is genomen ter behoud van rechten. In de bezwaarfase, nadat over de verdeling duidelijkheid was ontstaan, heeft verweerder de correctie op dit punt teruggenomen en de aanslagen overeenkomstig de door eisers voorgestane stakingswinstverdeling verminderd. De stelling van eisers dat verweerder op voorhand heeft moeten uitgaan van een 50/50 verdeling acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Niet aannemelijk is geworden dat verweerder met voormelde handelswijze in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel heeft gehandeld en evenmin is sprake van een bijzondere omstandigheid die afwijking van de forfaitair vastgestelde kostenvergoedingen rechtvaardigt.
6. Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart het beroep inzake ZFW (10/3455) ongegrond;
- -
verklaart de beroepen in de zaken met procedurenummers 10/3454 en 10/4763 gegrond;
- -
vernietigt de betreffende uitspraken op bezwaar;
- -
vermindert de belastingaanslag van eiser tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 449.815 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 17.369, en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- -
vermindert de belastingaanslag van eiseres tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 455.795 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 6.801, en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- -
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers ten bedrage van € 1.332,20, en
- -
gelast dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht van in totaal € 82 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A. Fase, voorzitter, mr. J.H. Hoekstra en mr. S.K.A. Efstratiades, rechters, in tegenwoordigheid van mr. drs. B.J.E. Lodder, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 december 2011.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
- 1.
- bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
- 2.
- het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
- a.
de naam en het adres van de indiener;
- b.
een dagtekening;
- c.
een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
- d.
de gronden van het hoger beroep.