Rb. Amsterdam, 24-04-2009, nr. 13.497.170-2009 / 09/1497
ECLI:NL:RBAMS:2009:BJ0779
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
24-04-2009
- Zaaknummer
13.497.170-2009 / 09/1497
- LJN
BJ0779
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2009:BJ0779, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 24‑04‑2009; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 24‑04‑2009
Inhoudsindicatie
Aanhouding en inverzekeringstelling op grond van het WvSv. Geen ‘vervolging’ als bedoeld in artikel 9 OLW. Mede van belang dat het nimmer de bedoeling is geweest om de opgeëiste persoon in Nederland te vervolgen.
Partij(en)
RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.497.170-2009
RK nummer: 09/1497
Datum uitspraak: 24 april 2009
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 2 maart 2009 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 27 februari 2009 door de onderzoeksrechter in de rechtbank van eerste aanleg te Brussel, België. Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
[adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 10 april 2009. Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. C.W.J. Faber, advocaat te Maastricht, gehoord.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een internationaal bevel tot aanhouding bij verstek d.d. 27 februari 2009 onderzoeksrechter in de rechtbank van eerste aanleg te Brussel ten grondslag.
Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan twee naar het recht van België strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage aan deze uitspraak is gehecht.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.
4. Strafbaarheid
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt.
Uitgaande van de in rubriek e) van het EAB vermelde gegevens heeft zij in redelijkheid tot dat oordeel kunnen komen. De feiten vallen onder nummer 18 op bijlage 1 bij de OLW, te weten:
Georganiseerde of gewapende diefstal.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5. Terugkeergarantie
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien de uitvaardigende justitiële autoriteit de in artikel 6, eerste lid, van de OLW bedoelde garantie geeft.
De Procureur des Konings te Brussel, België, heeft op 17 maart 2009 de volgende garantie gegeven:
Overeenkomstig artikel 5 §3 van het Kaderbesluit d.d. 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u overgeleverde Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu de Nederlandse onderdaan [opgeëiste persoon].
De garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland wordt overgebracht teneinde deze straf of maatregel aldaar te ondergaan. De overbrenging steunt op het Overbrengingsverdrag (Raad van Europa, 21 maart 1983).
In dat geval stem ik tevens in met de na deze overbrenging in Nederland toegepaste omzettingsprocedure zoals omschreven in artikel 11 van het Overbrengingsverdrag.
Uit artikel 3, eerste lid, aanhef onder e van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983 (Trb. 1983, 74, hierna VOGP) volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbare feiten opleveren. Aan deze voorwaarde is voldaan. De onder 4 bedoelde feiten zijn inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
Afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
Wederspannigheid door twee of meer personen met verenigde krachten gepleegd.
Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook gewaarborgd dat, zo de opgeëiste persoon ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan en dat deze straf met toepassing van artikel 11 van het VOGP zal kunnen worden omgezet.
6. Verweren
Artikel 9 van de OLW
De raadsman heeft aangevoerd dat in Nederland een strafrechtelijke vervolging loopt ten aanzien van dezelfde feiten als waarvoor de overlevering van de opgeëiste persoon wordt verzocht. Nog voor een EAB was uitgevaardigd zijn een aantal opsporingshandelingen verricht en zijn dwangmiddelen gebaseerd op het Wetboek van Strafvordering toegepast. De opgeëiste persoon is met toestemming van de Maastrichtse officier van justitie buiten heterdaad op grond van artikel 54 Wetboek van Strafvordering aangehouden. Een signalering in SIS is nooit uitgegaan, terwijl het Belgische ‘internationaal bevel tot aanhouding bij verstek’ en het EAB dateren van na de aanhouding. De opgeëiste persoon is voorgeleid aan de hulpofficier van justitie en vervolgens in verzekering gesteld op grond van artikel 57 Wetboek van Strafvordering. De opgeëiste persoon had gezien deze gang van zaken alle reden om er vanuit te gaan dat er in Nederland een strafvervolging tegen hem was gestart. Pas nadat het EAB was uitgevaardigd is de opgeëiste persoon in vrijheid gesteld en onmiddellijk daarna opnieuw aangehouden op basis van de OLW.
Door de minister van justitie is niet conform artikel 9, tweede lid, van de OLW opdracht gegeven om de vervolging te staken. Onder die omstandigheden is een overlevering strijdig met de OLW, artikel 54 SUO en artikel 68 Wetboek van Strafrecht.
Subsidiair heeft de raadsman gesteld dat de feitelijke overlevering niet kan worden geëntameerd gelet op het bepaalde bij en krachtens artikel 36 van de OLW.
De officier van justitie is van mening dat geen sprake is van een Nederlandse vervolging voor de feiten waarvoor de overlevering is verzocht. Zij heeft daarbij gewezen op rechtspraak van de internationale rechtshulpkamer waarin de rechtbank bij de vraag of sprake was van strafvervolging aansloot bij het begrip ‘vervolging’ in het Wetboek van Strafvordering.
De aanhouding en inverzekeringstelling hebben plaatsgevonden na van de Belgische autoriteiten afkomstige informatie over in België gepleegde strafbare feiten. Op geen enkel moment heeft het Nederlandse openbaar ministerie de vervolging in Nederland willen aanvangen.
De rechtbank overweegt als volgt.
De opgeëiste persoon is op 27 februari 2009 te Maastricht aangehouden op grond van een verdenking van - een in België gepleegde - diefstal, nadat er telefonisch contact was geweest met de Belgische autoriteiten. De aanhouding geschiedde na toestemming van de Nederlandse officier van justitie om opgeëiste persoon aan te houden buiten heterdaad. De medeverdachte van opgeëiste persoon is aangehouden in België.
De rechtbank overweegt met de officier van justitie dat in de onderhavige zaak geen sprake is geweest van‘vervolging’ als bedoeld in artikel 9 van de OLW.
De aanhouding van de opgeëiste persoon en de daarop volgende inverzekeringstelling op grond van het Wetboek van Strafvordering kunnen niet als zodanig worden aangeduid. Hierbij is mede van belang dat uit het geheel van feiten en omstandigheden blijkt dat het nimmer de bedoeling is geweest van de Nederlandse autoriteiten om de opgeëiste persoon in Nederland voor deze feiten te vervolgen. Nu de opgeëiste persoon in Nederland niet wordt vervolgd voor dezelfde feiten als waarvoor de overlevering is verzocht, is er geen strijd met artikel 9 van de OLW, dan wel de artikelen 54 SUO en 68 Wetboek van Strafrecht. Van een opdracht van de minister van justitie tot staking van de vervolging kan dan ook geen sprake zijn.
Artikel 36 van de OLW speelt in de onderhavige kwestie geen rol, nu er immers geen strafrechtelijke vervolging in Nederland tegen de opgeëiste persoon gaande is.
De rechtbank verwerpt de verweren van de raadsman.
7. Slotsom
Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
8. Toepasselijke wetsartikelen
de artikelen 47, 180, 182 en 317 van het Wetboek van Strafrecht;
de artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 van de OLW.
9. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de onderzoeksrechter in de rechtbank van eerste aanleg te Brussel, België ten behoeve van het in België tegen hem gerichte strafrechtelijke onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. J.C. Boeree, voorzitter,
mrs. H.P.H.I. Cleerdin en J.H.J. Evers, rechters,
in tegenwoordigheid van B. de Hoogh, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 24 april 2009.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
[B]