Rb. Midden-Nederland, 02-10-2019, nr. 6866240 UC EXPL 18-4999 JH/1050
ECLI:NL:RBMNE:2019:6784
- Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
- Datum
02-10-2019
- Zaaknummer
6866240 UC EXPL 18-4999 JH/1050
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMNE:2019:6784, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 02‑10‑2019; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Tussenuitspraak: ECLI:NL:RBMNE:2019:2324
- Vindplaatsen
AR-Updates.nl 2023-0668
VAAN-AR-Updates.nl 2023-0668
Uitspraak 02‑10‑2019
Inhoudsindicatie
ORT over toegekende en opgenomen vrije uren.
Partij(en)
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 6866240 UC EXPL 18-4999 JH/1050
Vonnis van 2 oktober 2019
inzake
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. B.M. van Kerkvoorden,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NS Reizigers B.V.,
gevestigd te Utrecht,
verder ook te noemen NSR,
gedaagde partij,
gemachtigde: voorheen mr. R.A.A. Duk, thans mr. L.B. de Graaf.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het tussenvonnis van 22 mei 2019, de akte van NSR en de antwoordakte van [eiser] . Het verzoek van NSR tot aanhouding van de zaak totdat in hoger beroep op het tussenvonnis is beslist, is afgewezen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1.
In het tussenvonnis van 22 mei 2019 is geoordeeld dat NSR ORT verschuldigd is over de aan [eiser] toegekende bovenwettelijke vrije uren. Daarmee is bedoeld de toegekende en opgenomen vrije uren.
2.2.
Het voorgaande leidt ertoe dat NSR over de periode vanaf mei 2012 tot 1 maart 2018 nog ORT over de toegekende en opgenomen vrije uren verschuldigd is. Het achterstallig salaris bedraagt volgens [eiser] € 2.993,48 bruto. Ter onderbouwing hiervan heeft [eiser] als productie 7 bij dagvaarding een overzicht overgelegd.
2.3.
NSR heeft verweer gevoerd tegen de door [eiser] overgelegde berekening van het achterstallig salaris en heeft zich op het standpunt gesteld dat de vergoeding van vrije uren niet kan worden gebaseerd op de DS. De kantonrechter heeft NSR in voornoemd tussenvonnis opgedragen om bij akte toe te lichten en met stukken te onderbouwen op welk bedrag de toe te wijzen vordering tot betaling van achterstallig loon volgens haar is te berekenen.
2.4.
De kantonrechter stelt vast dat NSR niet heeft voldaan aan de in het tussenvonnis geformuleerde opdracht. Van NSR had mogen worden verwacht dat zij met stukken zou onderbouwen waarom de DS niet van toepassing is op de vergoeding van vrije uren, hoeveel de gemiddelde ORT van [eiser] bedroeg en in hoeverre die verschilt met de DS. NSR is als werkgever gehouden een salarisadministratie bij te houden en heeft de beschikking over die gegevens. NSR heeft dit nagelaten. Anders dan NSR stelt kan de vergoeding voor vrije uren niet gebaseerd worden op de daadwerkelijk uitbetaalde ORT over deze uren, nu [eiser] niet was ingeroosterd op de vrije uren.
NSR heeft bij akte nog gesteld dat bij het vaststellen van de vergoeding voor vrije uren uitsluitend rekening kan worden gehouden met structureel uitbetaalde bedragen aan ORT. Voor zover NSR hiermee heeft bedoeld te stellen dat [eiser] niet structureel recht had op ORT, faalt haar verweer. In het tussenvonnis is reeds vastgesteld dat tussen partijen niet in geschil is dat onregelmatigheidsdiensten intrinsiek samenhangen met de uitvoering van de aan [eiser] opgedragen werkzaamheden en dat hij hiervoor ook een vergoeding krijgt. Indien NSR zich thans op een ander standpunt stelt, wordt dit standpunt als tardief terzijde geschoven.
2.5.
[eiser] heeft onder verwijzing naar artikel 81 van de cao gesteld dat het loon over de wettelijke verlofdagen wordt berekend aan de hand van de DS. Nu NSR haar verweer onvoldoende heeft onderbouwd, ziet de kantonrechter geen reden om bij de berekening van het loon over bovenwettelijke vrije dagen hiervan af te wijken.
NSR heeft geen verweer gevoerd tegen het door [eiser] berekende aantal vrije uren in de periode vanaf mei 2012 tot 1 maart 2018. De kantonrechter neemt dan ook als vaststaand aan dat het door [eiser] over die periode berekende aantal vrije uren daadwerkelijk aan hem is toegekend en door hem is opgenomen.
2.6.
Op grond van het voorgaande wordt de vordering van [eiser] tot betaling van
€ 2.993,48 bruto aan achterstallig loon toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de respectieve data van opeisbaarheid tot de voldoening. De vordering tot afdracht c.q. nabetaling van pensioenpremie over dit bedrag is eveneens toewijsbaar.
2.7.
NSR zal worden veroordeeld om over de nabetaling deugdelijke bruto/netto specificaties te verstrekken. De gevorderde dwangsom wordt afgewezen, nu de kantonrechter geen reden heeft om aan te nemen dat NSR niet aan deze veroordeling zal voldoen.
2.8.
De vordering ter zake van wettelijke verhoging wordt afgewezen. Hoewel de kantonrechter komt tot een voor NSR ongunstige beslissing, is het door NSR ingenomen standpunt over de kwalificatie van vrije uren niet zonder meer onredelijk.
2.9.
[eiser] heeft ook nog aanspraak gemaakt op een bedrag van € 406,23 aan buitengerechtelijke kosten. Het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is van toepassing. Nu het door [eiser] gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten het in het Besluit bepaalde tarief niet overschrijdt, zal de vordering worden toegewezen.
2.10.
NSR wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 105,71
- griffierecht € 226,00
- salaris gemachtigde € 630,00 (3 punten x tarief € 210,00)
Totaal € 961,71
De nakosten zijn toewijsbaar als na te melden.
3. De beslissing
De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt NSR om aan [eiser] tegen bewijs van kwijting en onder overlegging van deugdelijke bruto/netto specificaties te betalen:
- a.
€ 2.993,48 bruto ter zake van achterstallig salaris met de wettelijke rente hierover vanaf de respectieve data van opeisbaarheid tot de voldoening;
- b.
€ 406,23 ter zake van buitengerechtelijke kosten;
3.2.
veroordeelt NSR tot afdracht c.q. nabetaling van pensioenpremie over het onder 3.1 onder a. toegewezen bedrag;
3.3.
veroordeelt NSR tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 961,71;
3.4.
veroordeelt NSR, onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [eiser] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 120 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de voldoening;
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de voldoening;
3.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Slootweg, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2019.