Er is een verbeterde schriftuur binnengekomen, behelzende een verbetering van de tekst van het tweede middel. Omdat deze na afloop van de termijn voor de schriftuur is binnengekomen kan daarop geen acht worden geslagen. Niettemin is duidelijk wat de strekking van het tweede middel is.
HR, 31-05-2016, nr. 15/03685
ECLI:NL:HR:2016:1023
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
31-05-2016
- Zaaknummer
15/03685
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:1023, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 31‑05‑2016; (Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:438, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2016:438, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑02‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:1023, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2016-0247
Uitspraak 31‑05‑2016
Inhoudsindicatie
Beschikking ex art. 552f Sv. Art. 23 Sv, oproepen betrokkene. Art. 23, tweede lid, Sv brengt mee dat de belanghebbende voor de raadkamerbehandeling had moeten worden opgeroepen. Uit de aan de HR op de voet van art. 434, eerste lid, Sv toegezonden stukken kan niet van zo een oproeping blijken, zodat ervan moet worden uitgegaan dat dit niet is geschied. Dit verzuim heeft betrekking op een wezenlijke grondslag van de raadkamerprocedure, zodat het nietigheid van het onderzoek meebrengt, ook al is deze niet met zoveel woorden in de wet bedreigd. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
31 mei 2016
Strafkamer
nr. S 15/03685 B
AJ/EC
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Assen, van 16 april 2015, nummer RK 15/1577, gegeven op een vordering als bedoeld in art. 552f Sv, in de zaak van:
[belanghebbende] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de belanghebbende. Namens deze heeft M.C. van Linde, advocaat te Groningen, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, teneinde op de bestaande vordering opnieuw te worden behandeld en afgedaan.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel richt zich tegen het oordeel van de Rechtbank dat de belanghebbende behoorlijk is opgeroepen voor de behandeling van de vordering van de Officier van Justitie tot onttrekking aan het verkeer in raadkamer.
2.2.
Blijkens de bestreden beschikking zijn de goederen waarop de in het middel bedoelde vordering van de Officier van Justitie betrekking heeft - en waarvan de Rechtbank de onttrekking aan het verkeer heeft gelast - onder de belanghebbende in beslag genomen. De belanghebbende is, blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal, niet bij het onderzoek in raadkamer verschenen.
2.3.
Art. 23, tweede lid, Sv brengt mee, voor zover hier van belang, dat de belanghebbende voor de raadkamerbehandeling had moeten worden opgeroepen. Uit de aan de Hoge Raad op de voet van art. 434, eerste lid, Sv toegezonden stukken kan niet van zo een oproeping blijken, zodat ervan moet worden uitgegaan dat dit niet is geschied. Dit verzuim heeft betrekking op een wezenlijke grondslag van de raadkamerprocedure, zodat het nietigheid van het onderzoek meebrengt, ook al is deze niet met zoveel woorden in de wet bedreigd.
2.4.
Het middel is gegrond.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
wijst de zaak terug naar de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Assen, opdat de zaak op de bestaande vordering opnieuw wordt behandeld.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 mei 2016.
Conclusie 23‑02‑2016
Inhoudsindicatie
Beschikking ex art. 552f Sv. Art. 23 Sv, oproepen betrokkene. Art. 23, tweede lid, Sv brengt mee dat de belanghebbende voor de raadkamerbehandeling had moeten worden opgeroepen. Uit de aan de HR op de voet van art. 434, eerste lid, Sv toegezonden stukken kan niet van zo een oproeping blijken, zodat ervan moet worden uitgegaan dat dit niet is geschied. Dit verzuim heeft betrekking op een wezenlijke grondslag van de raadkamerprocedure, zodat het nietigheid van het onderzoek meebrengt, ook al is deze niet met zoveel woorden in de wet bedreigd. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Nr. 15/03685 B Zitting: 23 februari 2016 | Mr. W.H. Vellinga Conclusie inzake: [belanghebbende] |
Bij beschikking van 16 april 2015 heeft de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Assen, de onttrekking aan het verkeer gelast van onder verzoeker inbeslaggenomen voorwerpen.
Namens de verzoeker heeft mr. M.C. van Linde, advocaat te Groningen, twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel klaagt dat de rechtbank op ontoereikende gronden heeft geoordeeld dat de verzoeker behoorlijk is opgeroepen voor de behandeling van de vordering tot onttrekking aan het verkeer in raadkamer.
Tot de stukken die de griffier van de rechtbank op de voet van het bepaalde in art. 434 lid 1 Sv heeft gezonden aan de griffier van de Hoge Raad, bevinden zich een vordering tot onttrekking aan het verkeer en een daarop gestelde beschikking tot dagbepaling en vermelding dat de officier van justitie de vordering ter kennis brengt van de belanghebbende. Voorts bevinden zich onder die stukken een niet ingevulde akte van betekening. Enig stuk waaruit blijkt dat dag en uur van behandeling inderdaad aan de verzoeker zijn medegedeeld ontbreekt.
Uit een en ander vloeit het ernstig vermoeden voort dat verzoeker niet behoorlijk is opgeroepen voor de behandeling van de onderhavige vordering in raadkamer (art. 23 lid 2 Sv). Dit betekent dat het oordeel van de rechtbank, dat verzoeker behoorlijk voor de behandeling van de vordering in raadkamer is opgeroepen onvoldoende met redenen is omkleed.
Zoals in de toelichting op het middel wordt gesteld blijkt uit bedoelde stukken ook niet dat de vordering van de officier van justitie overeenkomstig het bepaalde in art. 552f lid 5 Sv aan de verzoeker is betekend.
Het middel slaagt.
Het tweede middel strekt ten betoge1.dat onvoldoende is gemotiveerd dat de voorwerpen waarvan de rechtbank de onttrekking aan het verkeer heeft gelast bestemd waren voor het opzetten van een hennepkwekerij.
9. De bestreden beschikking houdt onder meer in:
“1. Gang van zaken
De officier van justitie heeft een vordering ingediend strekkende tot onttrokken verklaring aan het verkeer van:
114 armaturen
7 assimilatielampen
1 schakelbord
8 snelheidsregelaars
3 tijdschakelaars
47 transformatoren
16 slakkenhuis
1 water- en beluchtingspomp
2 10L groeimiddel
245 gr. gedroogde henneptoppen
242 gr. gedroogde henneptoppen
362 gr. gedroogde henneptoppen
240 gr. hennepzaad
in bovenvermelde strafzaak, welke in eerste aanleg is vervolgd voor de rechtbank Noord- Nederland, locatie Assen. De vordering d.d. 12 februari 2015 is ter griffie van de rechtbank ontvangen op 24 maart 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken met betrekking tot de inbeslagname.
De rechtbank heeft op 16 april 2015 de officier van justitie in openbare raadkamer gehoord. Klager is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
2. Motivering
De rechtbank acht zich bevoegd kennis te nemen van het klaagschrift.
De officier van justitie heeft ter zitting zijn vordering mondeling aangevuld, in die zin dat de onttrekking aan het verkeer wordt gevorderd van 11 water- en beluchtingspompen in plaats van 1 water- en beluchtingspomp. Voor het overige heeft de officier van justitie gepersisteerd bij de ingediende vordering.
De rechtbank komt op grond van de overgelegde stukken tot het volgende oordeel.
De politie is naar aanleiding van een MMA-melding en een netwerkmeting door Enexis op 10 januari 2013 de woning van beslagene aan de [a-straat 1] te Nieuw Roden binnengetreden. Tijdens de doorzoeking werden in de woning onder meer een hennepkwekerij en henneptoppen aangetroffen. In een schuur bij de woning werden de op de vordering van de officier van justitie genoemde voorwerpen aangetroffen.
De rechtbank is van oordeel dat het niet anders kan dan dat de voorwerpen waarvan de onttrekking aan het verkeer wordt gevorderd, in onderling samenhang beschouwd, waren bestemd voor het opzetten van een hennepkwekerij. Daarbij komt dat de wetgever het voorhanden hebben van dergelijke voorwerpen sinds 1 januari 2015 strafbaar heeft gesteld op grond van artikel 11a van de Opiumwet.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de inbeslaggenomen voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang en ingevolge artikel 36c en 36d van het Wetboek van Strafrecht vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer.”
10. In aanmerking genomen dat de onderhavige goederen zijn aangetroffen in de schuur van een woning waarin een hennepkwekerij aanwezig was is het oordeel van de rechtbank dat het niet anders kan dan dat die goederen waren bestemd voor het opzetten van een hennepkwekerij, niet onbegrijpelijk. Deze enkele constatering kan het oordeel dragen dat het ongecontroleerde bezit van bedoelde goederen in strijd is met de wet of het algemeen belang.2.
11. In de overwegingen van de rechtbank ligt voorts besloten dat de onderhavige goederen zijn aangetroffen bij gelegenheid van een strafbaar feit waarvan verzoeker werd verdacht, te weten het telen van hennep (art. 3 jo 11 Ow), alsmede dat deze kunnen dienen tot het begaan of voorbereiden van soortgelijke feiten, te weten – kort gezegd – het telen van hennep (art. 3 jo. 11 Ow).
12. Over de vraag of de bewuste goederen aan verzoeker toebehoren laat de rechtbank zich niet uit. In cassatie wordt hierover niet geklaagd. Nu voorts verzoeker opkomt tegen onttrekking aan het verkeer van in de schuur van zijn woning aangetroffen goederen mag worden aangenomen dat die goederen inderdaad aan verzoeker toebehoorden3.en behoeft het onderhavige motiveringsgebrek niet tot cassatie te leiden.
13. Een en ander betekent dat de rechtbank haar oordeel ook los van hetgeen de rechtbank overweegt over de strafbaarheid van het voorhanden hebben van voorwerpen als de onderhavige sinds 1 januari 2015 gelet op het bepaalde in art. 36c en 36d Sr voldoende heeft gemotiveerd. Hetgeen in de schriftuur over de overwegingen van de rechtbank over de strafbaarheid van het voorhanden hebben van voorwerpen als de onderhavige wordt aangevoerd kan derhalve buiten beschouwing blijven.
14. Het middel faalt.
15. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
16 Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, teneinde op de bestaande vordering opnieuw te worden behandeld en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 23‑02‑2016