Rb. 's-Gravenhage, 19-09-2012, nr. AWB 11/3815g
ECLI:NL:RBSGR:2012:20696
- Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum
19-09-2012
- Magistraten
Mrs. E.I. Batelaan-Boomsma, I. Obbink-Reijngoud, S.E. Postema
- Zaaknummer
AWB 11/3815g
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSGR:2012:20696, Uitspraak, Rechtbank 's-Gravenhage, 19‑09‑2012
Uitspraak 19‑09‑2012
Mrs. E.I. Batelaan-Boomsma, I. Obbink-Reijngoud, S.E. Postema
Partij(en)
uitspraak van de meervoudige kamer van 19 september 2011 in de zaak tussen
[X], wonende te [Z], eiser
en
de inspecteur van de Belastingdienst/[P], verweerder.
Procesverloop
Op 17 december 2010 heeft eiser een verzoek tot het verlenen van een voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2011 gedaan.
Bij brief van 15 maart 2011, ontvangen door verweerder op 17 maart 2011, heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het niet-tijdig beslissen op zijn verzoek van 17 december 2010.
Bij beschikking van 13 april 2011 heeft verweerder aan eiser met toepassing van artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een dwangsom van € 740 toegekend.
Bij brief van 21 april 2011, ingekomen bij de rechtbank op 22 april 2011, heeft eiser beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op zijn verzoek van 17 december 2010.
Verweerder heeft op 13 mei 2011 aan eiser een aanvullende dwangsom van € 520 toegekend. Bij voorlopige aanslag met dagtekening 16 mei 2011 heeft verweerder aan eiser de gevraagde teruggaaf verleend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft nadere stukken ingediend.
Bij haar uitspraak op de voet van artikel 8:54 van de Awb van 31 oktober 2011 heeft de rechtbank het door eiser ingestelde beroep gegrond verklaard met betrekking tot het niet tijdig nemen van een besluit op het verzoek van 17 december 2010 en niet-ontvankelijk verklaard voor zover als gericht tegen het niet tijdig afgeven van een dwangsom-beschikking. Bij haar uitspraak van 19 september 2012 heeft de rechtbank het verzet tegen deze uitspraak gegrond verklaard.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2012 te 's‑Gravenhage. De rechtbank heeft partijen bij brief van 24 mei 2012 medegedeeld dat op de zitting van 10 juli 2012 het verzet wordt behandeld, waarna om proceseconomische redenen de inhoudelijke behandeling van de zaak tijdens diezelfde zitting wordt voortgezet.
Op de zitting van 10 juli 2012 is eiser in persoon verschenen, vergezeld door [A] Namens verweerder is verschenen [B], bijgestaan door [C], [D] en [E].
Overwegingen
Feiten
1.
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat vast hetgeen aan feiten is opgenomen onder het procesverloop.
2.
De rechtbank stelt voorop dat nu niet in geschil is dat verweerder niet-tijdig heeft beslist op het verzoek van eiser van 17 december 2010 tot het verlenen van een voorlopige teruggaaf en door eiser is voldaan aan de wettelijke vereisten die worden gesteld aan het instellen van beroep tegen het niet-tijdig beslissen door een bestuursorgaan, het beroep in zoverre gegrond is, nu eiser stelt als gevolg hiervan schade te hebben geleden.
Geschil
3.
Thans is nog in geschil of recht bestaat op een schadevergoeding ingevolge artikel 8:73 van de Awb. Eiser beantwoordt deze vraag bevestigend. Verweerder beantwoordt de vraag ontkennend.
Beoordeling van het geschil
4.
Met betrekking tot het verzoek om schadevergoeding overweegt de rechtbank als volgt. Indien de rechtbank het beroep gegrond verklaart, kan zij ingevolge artikel 8:73, eerste lid, van de Awb, indien daarvoor gronden zijn, op verzoek van een partij het bestuursorgaan veroordelen tot vergoeding van de schade die die partij lijdt. Voor de beantwoording van de vraag of en in welke omvang een partij schade lijdt die voor vergoeding in aanmerking komt, moet de bestuursrechter zoveel mogelijk aansluiting zoeken bij het civiele schadevergoedingsrecht, dat is neergelegd in de artikelen 6:95 tot en met 6:126 van het Burgerlijk Wetboek (BW) (MvA II, Parl. Gesch. Awb II, p. 476).
5.
Eiser stelt ten gevolge van onrechtmatig handelen van verweerder een vermogensschade van € 2.472.000 te hebben geleden. Ter adstructie betoogt hij — samengevat — het volgende. Het door verweerder niet-tijdig opleggen van de negatieve voorlopige aanslag heeft geleid tot het niet kunnen nakomen van de renteverplichtingen jegens de hypotheeknemer op de eigen woning van eiser en [A] Het niet nakomen van de betalingsverplichtingen resulteerde in een executoriale verkoop van die woning. De executoriale verkoop van de woning heeft uiteindelijk geleid tot een bedrag aan vermogensschade van € 2.472.000, bestaande uit onder andere gemist fiscaal voordeel, meer belastingheffing en gederfde vermogenswinst.
6.
De door eiser gestelde vermogensschade komt, gelet op het bepaalde in artikel 6:98 van het BW, alleen voor vergoeding in aanmerking indien en voor zover zij in zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkstelling van verweerder berust, dat zij hem, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend. Daarvan is sprake indien de gestelde schade een rechtstreeks gevolg is van onrechtmatig handelen van verweerder.
7.
Eiser dient feiten te stellen en bij betwisting door verweerder aannemelijk te maken waaruit het bestaan van een rechtstreeks verband tussen het niet-tijdig opleggen van de negatieve voorlopige aanslag en de door hem gestelde schade volgt. Aan deze stel- en bewijsplicht heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan. Bij dit oordeel neemt de rechtbank in aanmerking dat de voormalige woning van eiser op 27 april 2010 executoriaal is verkocht, terwijl het verzoek om een voorlopige teruggaaf IB/PVV 2011 pas op 17 december 2010 is gedaan. Nu het verzoek tot het opleggen van een negatieve voorlopige aanslag is gedaan nadat de woning van eiser executoriaal is verkocht, kan het te laat nemen van een besluit op dat verzoek niet hebben geleid tot de executoriale verkoop van de woning.
8.
Omdat het rechtstreekse verband tussen de door eiser gestelde vermogenschade en het niet-tijdig opleggen van de negatieve voorlopige aanslag IB/PVV 2011 ontbreekt, heeft eiser reeds om die reden geen recht op vergoeding van deze schade. De vragen in hoeverre verweerder onrechtmatig heeft gehandeld met het niet-tijdig opleggen van de negatieve voorlopige aanslag en in hoeverre eiser hierdoor schade heeft geleden, behoeven daarom geen behandeling.
Proceskosten
9.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat eiser niet direct of indirect als beroepsmatig rechtsbijstandverlener van zichzelf kan optreden.
10.
Aangezien in de onderhavige zaak — ofschoon daartoe wel aanleiding bestond — geen griffierecht is geheven, bestaat evenmin grond voor vergoeding van griffierecht.
Beslissing
De rechtbank:
- —
verklaart het beroep voor zover het is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het verzoek van 17 december 2010 gegrond;
- —
wijst het verzoek om vergoeding van schade ingevolge artikel 8:73 van de Awb af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.I. Batelaan-Boomsma, voorzitter, mr. I. Obbink-Reijngoud en mr. S.E. Postema, leden, in aanwezigheid van mr. M. Molenaar, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 september 2012.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: [26 SEP. 2012]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's‑Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
- 1. —
bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
- 2. —
het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
- a.
de naam en het adres van de indiener;
- b.
een dagtekening;
- c.
een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
- d.
de gronden van het hoger beroep.