Rb. Limburg, 02-04-2014, nr. 2800060 CV EXPL 14-1775
ECLI:NL:RBLIM:2014:3460
- Instantie
Rechtbank Limburg
- Datum
02-04-2014
- Zaaknummer
2800060 CV EXPL 14-1775
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBLIM:2014:3460, Uitspraak, Rechtbank Limburg, 02‑04‑2014; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 02‑04‑2014
Inhoudsindicatie
Cessionaris Hoist beroept zich voor een overgenomen vordering ter zake van energielevering op veel te vage en globale stellingen. Omdat de debiteur echter de overeenkomst met het energiebedrijf, de cessie noch de verplichting tot betaling van voorschotbedragen betwist en ook niet aanvoert dat hij deze al betaalde, komt dat deel van de hoofdvordering voor toewijzing in aanmerking. Het ingetreden zijn van betalingsverzuim is echter niet of onvoldoende gesteld en geadstrueerd, zodat ‘kosten contractbreuk’, vervallen rente en vergoeding van incassokosten niet toewijsbaar zijn. Ook voor een proceskostenveroordeling van de debiteur komt de eisende partij dan niet in aanmerking.
RECHTBANK LIMBURG
Locatie Maastricht
Kantonrechter
Zaaknummer 2800060 CV EXPL 14-1775
Vonnis van 2 april 2014
in de zaak
de rechtspersoon naar buitenlands recht HOIST KREDIT AB,
gevestigd en kantoorhoudend te Stockholm (Zweden),
mede kantoorhoudend te ’s-Hertogenbosch,
verder ook te noemen: “Hoist”,
eisende partij,
procederend bij gemachtigde: J.H. Vekemans, deurwaarder te Tilburg
tegen
[gedaagde],
wonend te [adres],
verder ook te noemen: “[gedaagde]”,
gedaagde partij,
in persoon procederend
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Hoist heeft [gedaagde] bij dagvaarding van 30 januari 2014 in rechte betrokken voor een vordering als omschreven in het exploot van dagvaarding, waaraan geen producties toegevoegd waren.
Wel is tegelijk met het exploot een instructieblad betekend, waarin de deurwaarder op een aantal procedurele punten in algemene termen uitleg verschaft aan de gedagvaarde persoon.
[gedaagde] heeft ter eerst dienende dag, 26 februari 2014, schriftelijk geantwoord en uitdrukkelijk verweer gevoerd tegen gedeelten van de vordering.
Wegens de aard en inhoud van eis en verweer en gelet op overwegingen van proceseconomie heeft de kantonrechter hierna aanstonds vonnis bepaald, zodat heden uitspraak gedaan wordt.
MOTIVERING
a. het geschil (de vordering en het verweer)
Hoist vordert de veroordeling van [gedaagde] - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad - tot betaling van € 1 917,40, te vermeerderen met de wettelijke rente over een daarvan deel uitmakende hoofdsom van € 1 558,10 vanaf 30 januari 2014 (de datum van dagvaarding) tot de voldoening, alsmede verwijzing van [gedaagde] in de proceskosten.
Hoist beroept zich voor haar vordering op een door cessie van de oorspronkelijke schuldeiseres Essent Retail Energie B.V. (verder: Essent) verkregen recht op naam jegens [gedaagde] dat op zijn beurt zijn oorsprong vond in een overeenkomst tot levering van ‘nutsvoorzieningen’ aan [gedaagde] op het adres [adres] iensbvroiek tegen betaling van maandelijkse voorschotten en met periodieke afrekening op basis van gemeten verbruik en een totaalafrekening aan het einde van de relatie. Op de overeenkomst van Essent en [gedaagde] waren volgens Hoist algemene voorwaarden van toepassing, die overgelegd noch geciteerd of geparafraseerd zijn bij exploot, terwijl evenmin uitgelegd is hoe die toepasselijkheid door Essent verkregen is. Er is trouwens in het geheel geen beroep gedaan op enige specifieke voorwaarde voor een of meer aanspraken van Essent / Hoist.
Bij het in zeer algemene bewoordingen getoonzette exploot heet het dat Essent wegens het geheel of ten dele onbetaald blijven van ‘voorschotten en/of afrekeningen’ voor geleverde en afgenomen (niet nader benoemde) ‘nutsvoorzieningen’ een in dertien posten (‘facturen’) uiteenvallend bedrag van € 1 558,10 ‘van gedaagde opeisbaar te vorderen gekregen’ had (een vordering die ‘op of omstreeks 21-05-2013’ aan Hoist gecedeerd is). Verder zou in de ogen van Hoist de ‘wanbetaling van gedaagde’ op zich al rechtvaardigen dat [gedaagde] aan Hoist tevens de vermogensschade moet vergoeden, die volgens haar bestaat uit incassokosten en (vervallen) wettelijke rente. Deze twee nevenvorderingen bepaalde Hoist bij exploot tot de datum van dagvaarding op € 282,79 inclusief niet verrekenbare btw respectievelijk € 76,51.
Een berekening of een renteoverzicht (of zelfs een opgave van de renteperiode) ontbreekt.
Het woord ‘betalingsverzuim’ is slechts terzijde en niet in relatie tot de gevorderde rente en schadevergoeding genoemd en het veronderstelde verzuim van [gedaagde] (dat Hoist en niet Essent volgens het exploot ‘noodzaakte’ haar vordering ‘ter incasso uit handen te geven’) is naar ontstaansmoment en -grond op geen enkele manier geconcretiseerd. De afzonderlijke facturen zijn slechts naar nummer, datum, bedrag en globaal karakter opgesomd, maar Hoist heeft deze overgelegd noch inhoudelijk toegelicht. Hetzelfde geldt (wellicht nog sterker) voor de volgens Hoist door haarzelf (‘eiseres’ immers, dus niet Essent) ‘verstuurde’ aanmaning/aanzegging of aanmaningen. Geen enkel stuk is te dien aanzien ingebracht, maar naast een concrete beschrijving ontbreekt ook de stelling dat een of meer bescheiden door [gedaagde] daadwerkelijk ontvangen zijn.
Het verweer van [gedaagde] richt zich niet tegen de achterstallige voorschotten (die hem bij tien van de dertien ‘facturen’ in rekening gebracht zijn en die soms € 120,00 dan weer € 136,00 belopen, maar eenmaal € 23,10). [gedaagde] maakt echter pertinent bezwaar tegen de hem in rekening gebrachte ‘kosten contractbreuk’, waarvan hij ook nog eens constateert dat ze ‘repetitief’ zijn: het gaat dan om driemaal een factuur van € 125,00. Hij wijt verder zijn betalingsachterstand aan fysieke en psychische klachten en daarmee gemoeide ‘operatieve en psychische ingrepen/verzorging’. Omdat hij opgeeft dat die klachten inmiddels ‘verholpen’ zijn, valt ervan uit te gaan dat hij thans de draad weer oppakt. Wel merkt [gedaagde] nog op dat zijn ‘inkomsten op bijstandsniveau’ liggen, maar dit neemt niet weg dat hij de intentie zegt te hebben ‘op een voor beide partijen acceptabele manier’ aan zijn verplichtingen te voldoen.
de beoordeling
[gedaagde] bestrijdt niet dat een overeenkomst met Essent tot levering van ‘nutsvoorzieningen’ bestaat of bestaan heeft voor het perceel aan zijn huidige woonadres te Maastricht, noch dat hij daarvoor normaliter (althans in het tijdvak in 2012 waarop de dertien ‘facturen’ zien) voorschotbedragen aan Essent verschuldigd was (nog steeds is) en evenmin dat Hoist na cessie die bedragen in plaats van Essent kan innen. In totaal gaat het dan om een door [gedaagde] niet bestreden bedrag van € 1 183,10 aan voorschotten (1 x € 23,10, 4 x € 120,00 en tot slot nog 5 x € 136,00). Dat [gedaagde] echter naast de in de exploottekst in algemene bewoordingen uitgelegde ‘voorschotbedragen’ ook aan Essent ‘kosten contractbreuk’ verschuldigd was, laat staan driemaal (per 14 mei 2012 tweemaal op één dag en bijna een week later, op 20 mei 2012, voor een derde keer), wordt in geen enkele stelling betoogd, laat staan met argumenten en documenten onderbouwd. Omdat Hoist (of haar rechtsvoorgangster Essent) kennelijk ook nagelaten heeft om buiten rechte op een behoorlijke manier betalingsverzuim van de debiteur [gedaagde] te bewerkstelligen - van het intreden van verzuim op een concrete datum op een specifieke grond, door ingebrekestelling of van rechtswege, is immers niets gebleken of gesteld -, valt ook niet in te zien hoe [gedaagde] voor zulke kosten aansprakelijk te stellen is, laat staan drievoudig. Deze constatering / dit oordeel treft ook rechtstreeks de beide nevenvorderingen van Hoist, want van verschuldigdheid van vervallen rente en vergoeding van incassokosten kan geen sprake zijn indien - zoals hier het geval is - pas door dagvaarding verzuim ingetreden is. In het midden kan dan blijven of Hoist met de door haar vermelde ‘veertiendagenbrief’ wel enig effect had kunnen bereiken. Dit niet in het geding gebrachte stuk ‘gedateerd 25-09-2012’ zou aan [gedaagde] ‘verstuurd’ zijn, maar die op zichzelf staande stelling is veel te vaag om daaraan in dit verband betekenis toe te kennen. In het licht van art. 3:37 lid 3 BW is bovendien niet de ‘verzending’, maar de door Hoist zelfs niet gestelde - laat staan bewezen - ‘ontvangst’ van een in zo’n brief neergelegde wilsverklaring bepalend voor de vraag of daaraan het beoogde rechtsgevolg toe te kennen is.
Bij gebreke van concreet aanwijsbaar verzuim op een moment voorafgaand aan dagvaarding kan verzuim van [gedaagde] eerst vanaf 30 januari 2014 aanwezig geacht worden als gevolg van het in gebreke stellende effect van de daad van dagvaarding. Daarmee vervalt voor Hoist de mogelijkheid om veroordeling van [gedaagde] tot betaling van de mede gevorderde bedragen van € 76,51 aan rente en € 282,79 aan incassokosten te verkrijgen, wat er verder ook zij van de niet toegelichte / verantwoorde berekening van deze twee posten. Wel is de wettelijke rente over de toe te wijzen hoofdsom toewijsbaar vanaf de dagvaardingsdatum.
De slechts gedeeltelijke toewijzing van de vordering leidt er tot slot toe dat de proceskosten geheel gecompenseerd worden, een beslissing waartoe temeer aanleiding gevonden wordt in de uiterst gebrekkige opzet van het exploot die het verweer van [gedaagde] bemoeilijkte, en in het feit dat [gedaagde] bij gebreke van eerder verzuim geacht moet worden op 30 januari 2014 rauwelijks gedagvaard en aldus in rechte betrokken te zijn.
BESLISSING
[gedaagde] wordt veroordeeld aan Hoist (mogelijk op basis van een door hemzelf met Hoist te treffen termijnafspraak) tegen bewijs van kwijting een bedrag van € 1 183,10 te betalen met de wettelijke rente vanaf 30 januari 2014 tot de datum van volledige voldoening.
De proceskosten worden aldus gecompenseerd, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Het vonnis wordt uitvoerbaar verklaard bij voorraad.
Het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W.M.A. Staal, kantonrechter te Maastricht,
en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken.