HR, 13-06-2014, nr. 14/01733
ECLI:NL:HR:2014:1406
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
13-06-2014
- Zaaknummer
14/01733
- Vakgebied(en)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:1406, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 13‑06‑2014; (Cassatie, Artikel 80a RO-zaken)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:352, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2014:352, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 25‑04‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:1406, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 13‑06‑2014
Partij(en)
13 juni 2014
Eerste Kamer
nr. 14/01733
LZ/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[verzoeker],wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos.
Verzoeker zal hierna ook worden aangeduid als [verzoeker].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak met het insolventienummer R 08/13/199 R van de rechtbank Oost-Nederland van 12 maart 2013 en van de rechtbank Overijssel van 7 januari 2014;
b. het arrest in de zaak 200.140.172 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 27 maart 2014.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring op grond van art. 80a lid 1 RO.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 3).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.A. Streefkerk, als voorzitter, G. Snijders en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 13 juni 2014.
Conclusie 25‑04‑2014
14/01733 | Mr. L. Timmerman |
Zitting 25 april 2014 | |
Conclusie inzake: | |
[verzoeker], verzoeker tot cassatie, | |
(hierna [verzoeker]). |
1. Bij vonnis van 7 januari 2014 heeft de rechtbank Overijssel (zittingsplaats Almelo) op voordracht van de rechter-commissaris de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling, die op 12 maart 2013 ten aanzien van [verzoeker] was uitgesproken, tussentijds beëindigd. In het door [verzoeker] hiertegen ingestelde hoger beroep heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bij arrest van 27 maart 2014 het bestreden vonnis bekrachtigd. Daartoe heeft het hof onder meer en kort gezegd overwogen dat [verzoeker] gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling op verwijtbare gronden de als essentieel aan te merken informatie- en sollicitatieverplichting in onvoldoende mate is nagekomen, en voor de subsidiair door [verzoeker] verzochte verlenging van de duur van de schuldsaneringsregeling geen plaats is gezien de ernst van de aan [verzoeker] gemaakte verwijten.
2 Namens [verzoeker] is op 2 april 2014 tijdig een cassatieverzoekschrift ingediend. Zie ik het goed, dan luidt de essentie van de in onderdeel 1 geformuleerde klacht dat het hof miskend heeft dat de tussentijdse beëindiging, althans de afwijzing van de verzochte verlenging, meebrengt dat [verzoeker] in een uitzichtloos faillissement terechtkomt. Onderdeel 2 bouwt daarop voort en betoogt dat er in het bedoelde uitzichtloze faillissement een volstrekt ongereguleerde situatie zal ontstaan waarin strijd dreigt op te treden met art. 3 en 6 EVRM, art. 47 Handvest van de EU, het recht van toegang tot de rechter en andere essentiële aan de basis van de democratie liggende beginselen, in welk licht het hof de duur van de schuldsaneringsregeling had moeten verlengen.
3 De onderdelen kunnen klaarblijkelijk niet tot cassatie leiden. Het hof heeft zijn oordeel gegrond op de geconstateerde toerekenbare tekortkomingen. Onderdeel 1 gaat volledig langs deze dragende gronden heen. Het stuit af op een gebrek aan belang, maar ook op het gegeven dat de geconstateerde toerekenbare tekortkomingen niet worden weggenomen door het feit dat een faillissement(sverzoek) na beëindiging van de schuldsaneringsregeling in beeld kan komen (vgl. art. 3 en 3a Fw). Het op dit onderdeel voortbouwende onderdeel 2 faalt in het kielzog ervan. Daarbij teken ik aan dat de afwijzing van de subsidiair gevorderde verlenging geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en toereikend is gemotiveerd.
4 Ik hecht eraan op te merken dat de steller van het middel onvoldoende duidelijk heeft gemaakt waarin de onjuistheid of onbegrijpelijkheid van het bestreden oordeel nu precies is gelegen. Uit art. 407 lid 2 Rv vloeit voort dat een rechtsklacht met bepaaldheid en precisie dient in te houden welke beslissing of overweging in de bestreden uitspraak onjuist is en waarom door die beslissing of overweging het recht is geschonden, terwijl een motiveringsklacht met bepaaldheid en precisie dient te vermelden welke beslissing of overweging onvoldoende gemotiveerd dan wel onbegrijpelijk is en waarom. Het middel komt m.i. gevaarlijk dicht tegen deze grenzen aan.
Conclusie
De conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring op grond van art. 80a lid 1 RO.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G