Hof Amsterdam, 24-11-2017, nr. R 001011-17
ECLI:NL:GHAMS:2017:4886
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
24-11-2017
- Zaaknummer
R 001011-17
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2017:4886, Uitspraak, Hof Amsterdam, 24‑11‑2017; (Hoger beroep, Raadkamer, Schadevergoedingsuitspraak)
Uitspraak 24‑11‑2017
Inhoudsindicatie
Verzoek ex art. 591a Sv. 1. Het hof is van oordeel dat bij een verzoek op de voet van artikel 591a Sv ter zake van kosten die zien op een klaagschriftprocedure ex artikel 552a Sv, onder het begrip zaak als bedoeld in artikel 591a Sv, de klaagschriftprocedure ex artikel 552a Sv moet worden begrepen. 2. Artikel 44a van de Wet op de rechtsbijstand staat in casu aan een toekenning van een vergoeding op grond van artikel 591a Sv in de weg. Gelet op de bijzondere omstandigheden van dit geval overweegt het hof dat, indien de Raad van Rechtsbijstand ten nadele van appellant de genoemde toevoegingsvergoeding zal wijzigen, het in de rede ligt dat de ontvankelijkheidsvraag bij een herhaald verzoek ex artikel 591a Sv welwillend wordt beoordeeld.
Partij(en)
beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Rekestnummer: R 001011-17 (591a Sv HB)
Parketnummer in eerste aanleg: 15-870280-15
Beschikking op het hoger beroep tegen de beschikking van de enkelvoudige raadkamer van de rechtbank Noord-Holland van 12 juni 2017 op het verzoekschrift op de voet van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[appellant],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat,
mr. N.W. Groenhart, [adres].
1. Inhoud van het verzoek
Het verzoekschrift strekt tot het toekennen van een vergoeding uit ’s Rijks kas ter zake van:
kosten die verzoeker stelt te hebben gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van de klaagschriftprocedure met registratienummer 16/005308 ten bedrage van € 616,00;
reiskosten voor het bijwonen door verzoeker van de behandeling van bovengenoemd klaagschrift in raadkamer op 17 oktober 2016 ten bedrage van € 18,00;
kosten in verband met rechtsbijstand ten behoeve van de onderhavige verzoekschriftprocedure in eerste aanleg ten bedrage van € 280,00 en in hoger beroep ten bedrage van € 280,00 indien de zaak zonder zitting wordt afgedaan en ten bedrage van € 550,00 indien de zaak met een zitting wordt afgedaan.
In raadkamer in hoger beroep heeft de advocaat het onder 1 verzochte bedrag verlaagd tot € 534,40, zijnde de vergoeding die is vastgesteld door de Raad voor Rechtsbijstand, onder na te noemen voorwaarde.
2. Procesverloop
Het verzoekschrift is op 30 januari 2017 ingediend.
De rechtbank heeft op 12 juni 2017 verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek.
Het hoger beroep is op 7 juli 2017 ingesteld door verzoeker (hierna: appellant).
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 10 november 2017 de advocaat-generaal, appellant en diens advocaat ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord.
3. Beoordeling van het hoger beroep
De rechtbank heeft ten aanzien van de beslissing om appellant niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek overwogen dat de vergoedingsregeling als bedoeld in artikel 591a, vierde lid, Sv, in verbinding met artikel 591, vijfde lid, Sv niet van toepassing is op een door de (gewezen) verdachte geëntameerde beklagprocedure ex artikel 552a Sv aangezien die procedure is gekoppeld aan de strafzaak tegen betrokkene waarin diens strafrechtelijke aansprakelijkheid nog moet worden vastgesteld.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank appellant ten onrechte niet ontvankelijk heeft verklaard in zijn verzoek.
Het hof overweegt als volgt.
Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
Het hof is van oordeel dat bij een verzoek op de voet van artikel 591a Sv ter zake van kosten die zien op een klaagschriftprocedure ex artikel 552a Sv, onder het begrip zaak als bedoeld in artikel 591a Sv, de klaagschriftprocedure ex artikel 552a Sv moet worden begrepen. Een dergelijk verzoek kan dan worden gedaan indien die klaagschriftprocedure is geëindigd in een gegrondverklaring van het klaagschrift. Gelet op het voorgaande acht het hof het hoger beroep gegrond.
Nu het hoger beroep gegrond wordt geoordeeld zal het hof bevelen hetgeen overeenkomstig de bepalingen der wet had behoren te geschieden.
Ten aanzien van het onder 1 verzochte heeft de advocaat van appellant aangevoerd dat de Raad voor Rechtsbijstand op 17 augustus 2017 een voorwaardelijke toevoeging heeft afgegeven ter zake de beklagprocedure voor een bedrag van € 534,40, waarbij de eigen bijdrage op nihil is gesteld op basis van een geschat inkomen van appellant over 2016. De Raad zal een nieuwe beslissing nemen nadat de Belastingdienst het inkomen van appellant over 2016 heeft vastgesteld. Naar verwachting zal het vast te stellen inkomen van appellant hoger zijn dan het geschatte inkomen met als waarschijnlijk gevolg dat het door de Raad toegekende bedrag zal worden teruggevorderd. Dat plaatst appellant voor een probleem ten aanzien van het onderhavige verzoek aangezien de termijn voor het indienen van een verzoek op grond van artikel 591a Sv op dat moment zal zijn verstreken.
Het hof is van oordeel dat artikel 44a van de Wet op de rechtsbijstand aan een toekenning van een vergoeding op grond van artikel 591a Sv in de weg staat, zodat het verzoek in zoverre moet worden afgewezen.
Gelet op de bijzondere omstandigheden van dit geval overweegt het hof dat, indien de Raad van Rechtsbijstand ten nadele van appellant de genoemde toevoegingsvergoeding zal wijzigen, het in de rede ligt dat de ontvankelijkheidsvraag bij een herhaald verzoek ex artikel 591a Sv welwillend wordt beoordeeld.
Ten aanzien van het onder 2 en 3 verzochte acht het hof gronden van billijkheid aanwezig voor toekenning van de verzochte vergoeding, met dien verstande dat het forfaitair vastgestelde bedrag voor rechtsbijstand in hoger beroep, indien zoals in casu de zaak in raadkamer wordt behandeld, is vastgesteld op € 280,00, zodat het meer verzochte moet worden afgewezen.
4. Beslissing
Het hof:
Vernietigt de beschikking waarvan beroep.
Kent uit ’s Rijks kas aan appellant een vergoeding toe van € 578,00 (vijfhonderdachtenzeventig euro).
Wijst het meer of anders verzochte af.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan appellant.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. R.D. van Heffen, M.L.M. van der Voet en C.M. Degenaar, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 24 november 2017.
De voorzitter beveelt:
- -
de tenuitvoerlegging van deze beschikking voor een bedrag van € 18,00 (achttien euro), te betalen uit ’s Rijks kas aan appellant voornoemd door overmaking van bovenstaand bedrag op bankrekeningnummer [bankrekeningnummer 1] t.n.v. [naam 1];
- -
de tenuitvoerlegging van deze beschikking voor een bedrag van € 560,00 (vijfhonderdzestig euro), te betalen uit ’s Rijks kas aan appellant voornoemd door overmaking van bovenstaand bedrag op bankrekeningnummer [bankrekeningnummer 2] t.n.v. [naam 2].
Amsterdam, 24 november 2017.
Mr. R.D. van Heffen, voorzitter.