type: 2163
Rb. Den Haag, 16-03-2017, nr. 5244884 EJ VERZ 16-84196
ECLI:NL:RBDHA:2017:2703
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
16-03-2017
- Zaaknummer
5244884 EJ VERZ 16-84196
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2017:2703, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 16‑03‑2017; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Wetingang
art. 658 Burgerlijk Wetboek Boek 7
- Vindplaatsen
AR 2017/1791
JA 2017/85
AR-Updates.nl 2017-0413
PS-Updates.nl 2017-0379
VAAN-AR-Updates.nl 2017-0413
Uitspraak 16‑03‑2017
Inhoudsindicatie
Deelgeschil. Werkgeversaansprakelijkheid (artikel 7:658 BW). Arbeidsrechtelijke omkeringsregel. Bewijswaardering wat betreft arbeidsomstandigheden. Causaal verband onvoldoende aannemelijk, althans te onzeker en te onbepaald. Afwijzing verzoek
Partij(en)
beschikking
RECHTBANK DEN HAAG
Team kanton locatie Gouda
zaaknummer / rekestnummer: 5244884 EJ VERZ 16-84196
Beschikking van 16 maart 2017
in de zaak van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
advocaat mr. R. Schoemaker te Den Haag,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VAN DIJKEN GLAS B.V.,
gevestigd te Waddinxveen,
2. de naamloze vennootschap
ABN AMRO SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Zwolle,
verweersters,
advocaat mr. M.H.J. Lubbers te Amsterdam.
Partijen worden hierna [verzoeker] en Van Dijken Glas c.s. genoemd. Verweersters worden afzonderlijk aangeduid als Van Dijken Glas en ABN AMRO.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het verzoekschrift, ter griffie ingekomen op 20 juli 2016, met producties;
- -
de brief van 10 januari 2017 van de zijde van [verzoeker] ;
- -
het verweerschrift, ter griffie ingekomen op 17 januari 2017, met producties.
1.2.
Op 24 januari 2017 heeft de mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden. Hierbij zijn verschenen: [verzoeker] in persoon, vergezeld van zijn echtgenote en dochter, bijgestaan door mr. Schoemaker voornoemd, alsmede de heer [GD] en mevrouw [ND] , laatstgenoemde vergezeld van haar echtgenoot, namens Van Dijken Glas, bijgestaan door mr. Lubbers voornoemd.
1.3.
Ten slotte is een (nadere) datum voor beschikking bepaald.
2. De feiten
2.1.
[verzoeker] is per [2006] in dienst getreden bij Van Dijken Glas in de functie van [functie] .
2.2.
Bij brief van 8 mei 2013 heeft [verzoeker] , bij monde van mr. Schoemaker, Van Dijken Glas aansprakelijk gesteld voor de schade die hij in de uitoefening van zijn werkzaamheden heeft geleden en nog zal lijden. In deze aansprakelijkstelling is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“Cliënt is jaren bij u werkzaam als [functie] . In de afgelopen jaren heeft hij door deze werkzaamheden in steeds toenemende mate klachten ontwikkeld aan zijn rechterpols. Daardoor is zeer ernstig letsel ontstaan en is hij ten slotte volledig arbeidsongeschikt is geraakt. Vóór zijn definitieve en algehele arbeidsongeschiktheid heeft hij u vele malen van klachten en de oorzaak daarvan in kennis gesteld. U heeft hem echter gewoon dit werk laten continueren, zonder (voldoende) veiligheidsmaatregelen te treffen.”
2.3.
Van Dijken Glas had een aansprakelijkheidsverzekering afgesloten bij ABN AMRO, een deelneming van Delta Lloyd. Delta Lloyd, die de schadebehandeling van de onderhavige zaak op zich heeft genomen, heeft aansprakelijkheid van de hand gewezen.
2.4.
Op 31 juli 2013 is het dienstverband van [verzoeker] geëindigd.
2.5.
Op verzoek van [verzoeker] heeft voor deze rechtbank een voorlopig getuigenverhoor plaatsgevonden. Aan de zijde van [verzoeker] zijn als getuigen gehoord: [verzoeker] zelf, de heer [NN] (hierna: [NN] ), de heer [AL] (hierna: [AL] ) en de heer [WH] (hierna: [WH] ) (op 24 november 2014), alsmede de heer [WK] , de heer [DR] , mevrouw [ND] (hierna: mevrouw [ND] ), de heer [HB] en de heer [MY] (op 6 februari 2015). Aan de zijde van Van Dijken Glas en Delta Lloyd zijn gehoord: de heer [GJ] (hierna: de heer [GJ] ) en de heer [RR] (hierna: [RR] ) (op 16 april 2015).
2.6.
Met ingang van 23 juni 2015 is Van Dijken Glas in staat van faillissement verklaard.
2.7.
Bij brief van 6 juli 2015 heeft mr. Schoemaker, namens [verzoeker] , mr. Lubbers (nogmaals) verzocht aansprakelijkheid namens Van Dijken Glas te erkennen. Ook hierop is afwijzend gereageerd.
3. Het geschil
3.1.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter bij wijze van deelgeschil ex artikel 1019w van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad –:
- 1.
te verklaren voor recht dat Van Dijken Glas en ABN AMRO hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele materiële en immateriële schade die [verzoeker] in de uitoefening van zijn werkzaamheden heeft geleden en nog zal lijden;
- 2.
de aan de behandeling van het verzoek verbonden kosten te begroten op een bedrag van
€ 16.382,65, te vermeerderen met de (reis)kosten verband houdende met de zitting en met het griffierecht, en Van Dijken Glas en ABN AMRO te veroordelen in deze kosten.
3.2.
[verzoeker] heeft aan zijn verzoek, kort weergegeven, het volgende ten grondslag gelegd. Hij heeft ernstig en blijvend letsel aan zijn rechterpols, welk letsel hij heeft opgelopen, althans kan hebben opgelopen, in de uitoefening van zijn glaszaagwerkzaamheden bij Van Dijken Glas. Deze – steeds terugkerende – werkzaamheden werden immers verricht in een geforceerde werkhouding en met een daartoe ongeschikt apparaat. De betreffende zaagmachine (de Panasonic EY 3550 zaagmachine) was erg zwaar en (daardoor) moeilijk hanteerbaar en niet bedoeld voor het continu verrichten van zaagwerkzaamheden van professioneel niveau. Bovendien sloeg de machine vaak en onvoorzien met een flinke klap af, met een pijnlijke terugslag als gevolg. Dat sprake is geweest van gevaarzettende werkomstandigheden die (kunnen) hebben geleid tot polsletsel blijkt uit (1) de in het kader van het voorlopig getuigenverhoor afgelegde verklaringen, (2) de rapportages van 12 juni 2015 en 18 juni 2016 van ir. [HO] (hierna: [HO] ) en (3) het medisch advies van 24 december 2015 van [RE] (hierna: [RE] ). Buiten de verrichte werkzaamheden zijn geen oorzaken voor zijn polsletsel aan te wijzen. Door geen, althans onvoldoende onderzoek te doen naar zijn werkomstandigheden en werkhouding en geen, althans onvoldoende maatregelen te nemen en instructies te geven, heeft Van Dijken Glas niet aan de op haar ex artikel 7:658 lid 1 BW rustende zorgplicht voldaan. Ondanks het feit dat Van Dijken Glas bekend was met zijn klachten, werd hem geen andere werkwijze geïnstrueerd of ander werk aangeboden. Evenmin werd aan hem een andere, minder belastende, machine ter beschikking gesteld. Gezien het voorgaande is Van Dijken Glas ex artikel 7:658 BW, althans ex artikel 6:162 BW voor zijn letsel aansprakelijk.
3.3.
Van Dijken Glas c.s. voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Behandeling in een deelgeschilprocedure
4.1.
In de eerste plaats dient te worden beoordeeld of het verzoek zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure.
4.2.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter om een oordeel over de aansprakelijkheidsvraag te geven. Blijkens vaste jurisprudentie kan deze vraag in een deelgeschilprocedure aan de orde worden gesteld. Net als bij andere deelgeschillen zal vervolgens moeten worden beoordeeld of de bijdrage die de verzochte beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren zodanig is dat dit opweegt tegen de kosten en het tijdsverloop van de procedure.
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat de verzochte beslissing op zichzelf zou kunnen bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Partijen zijn beide primair van mening dat, in ieder geval voor wat betreft de vast te stellen werkomstandigheden, nadere bewijsvoering niet noodzakelijk is. [verzoeker] heeft in dit verband ter zitting desgevraagd te kennen gegeven dat hierbij zal dienen te worden uitgegaan van de in het kader van het voorlopig getuigenverhoor afgelegde verklaringen. Gelet op het voorgaande kan in het navolgende worden overgegaan tot een inhoudelijke beoordeling van het verzoek.
Inhoudelijke beoordeling
4.4.
[verzoeker] stelt zich primair op het standpunt dat Van Dijken Glas voor zijn schade aansprakelijk is op basis van artikel 7:658 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
4.5.
Artikel 7:658 lid 1 BW bepaalt dat de werkgever verplicht is de lokalen, werktuigen en gereedschappen waarin of waarmee hij de arbeid doet verrichten, op zodanige wijze in te richten en te onderhouden alsmede voor het verrichten van de arbeid zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. Op grond van het tweede lid van voornoemd artikel, voor zover hier van belang, is de werkgever jegens de werknemer aansprakelijk voor de schade die de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt, tenzij hij aantoont dat hij de in lid 1 genoemde verplichtingen is nagekomen.
4.6.
In de stellingen van [verzoeker] ligt besloten dat zich niet een “klassiek” arbeidsongeval heeft voorgedaan met één schadeveroorzakende gebeurtenis, maar dat het gaat om een “beroepsziekte”. [verzoeker] stelt immers dat hij (uiteindelijk) polsletsel heeft opgelopen als gevolg van de steeds terugkerende glaszaagwerkzaamheden. In een dergelijk geval geldt op grond van jurisprudentie van de Hoge Raad (o.a. HR 9 januari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BF8875) als uitgangspunt dat, wanneer een werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden is blootgesteld aan voor de gezondheid gevaarlijke omstandigheden en schade aan zijn gezondheid heeft opgelopen, het door de werknemer te bewijzen oorzakelijk verband tussen de werkzaamheden en die schade in beginsel moet worden aangenomen indien de werkgever heeft nagelaten de maatregelen te treffen die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden dergelijke schade lijdt (de arbeidsrechtelijke omkeringsregel). Voor de toepassing van deze regel is nodig dat (1) de werknemer niet alleen stelt en zo nodig bewijst dat hij zijn werkzaamheden heeft moeten verrichten onder omstandigheden die schadelijk kunnen zijn voor zijn gezondheid, maar ook dat (2) hij stelt en zo nodig aannemelijk maakt dat hij lijdt aan gezondheidsklachten die daardoor kunnen zijn veroorzaakt. In aanvulling hierop heeft de Hoge Raad, in een tweetal arresten van 7 juni 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BZ1717 en ECLI:NL:HR:2013:BZ1721), bepaald dat voornoemde regel het vermoeden uitdrukt dat de gezondheidsschade van de werknemer is veroorzaakt door de omstandigheden waarin deze zijn werkzaamheden heeft verricht en dat voor dat vermoeden geen plaats is als het verband tussen de gezondheidsschade en de arbeidsomstandigheden te onzeker of te onbepaald is.
4.7.
Uit het voorgaande volgt dat in de eerste plaats dient te worden beoordeeld of [verzoeker] heeft aangetoond dat hij zijn werkzaamheden bij Van Dijken Glas heeft moeten verrichten onder omstandigheden die schadelijk kunnen zijn voor zijn gezondheid. De kantonrechter benadrukt, onder verwijzing naar hetgeen hiervoor reeds is overwogen, dat de bewijslast van de omstandigheden op het werk rust op [verzoeker] . Bij het vaststellen van deze omstandigheden zal de kantonrechter zich (mede) baseren op de in het kader van het voorlopig getuigenverhoor afgelegde verklaringen. Van belang hierbij is dat de getuigenverklaring van [verzoeker] omtrent door hem te bewijzen feiten geen bewijs in zijn voordeel kan opleveren, tenzij de verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs (artikel 164 lid 2 Rv). Hiervan is alleen sprake als er aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij de partijgetuigenverklaring voldoende geloofwaardig maken.
4.8.
Nu [verzoeker] stelt zijn polsletsel te hebben opgelopen als gevolg van de door hem verrichte glaszaagwerkzaamheden, zal de kantonrechter in het navolgende alleen deze werkzaamheden bespreken.
Omvang en duur van de glaszaagwerkzaamheden?
4.9.
Vast staat dat [verzoeker] eind 2009/begin 2010 is begonnen met het uitvoeren van de glaszaagwerkzaamheden. Het ging hierbij voornamelijk om werkzaamheden waarbij uitsparingen uit glazen deuren werden gezaagd.
4.10.
[verzoeker] stelt in de eerste plaats dat hij de hele dag door bezig was met glaszagen en dat hij 900-2500 zaagsneden per week maakte. Van Dijken Glas c.s. heeft de gestelde omvang van de glaszaagwerkzaamheden gemotiveerd betwist. Of het zagen van uitsparingen uit glazen deuren benodigd was, was volgens haar afhankelijk van de productieopdracht. Het betrof dus geen standaardhandeling die altijd werd verricht. In de visie van Van Dijken Glas c.s. werden de zaagwerkzaamheden slechts gedurende maximaal een uur per dag – en niet aaneengesloten – verricht. Nu [verzoeker] zijn stelling vervolgens niet nader heeft toegelicht en uit geen van de getuigenverklaringen blijkt dat het glaszagen de gehele werkdag in beslag nam, kan de kantonrechter hier niet van uitgaan. Evenmin kan de kantonrechter uitgaan van de juistheid van de stelling van [verzoeker] dat hij ook nog na zijn eerste polsoperatie (in augustus 2011) zaagwerkzaamheden heeft moeten verrichten. Weliswaar blijkt uit diverse verklaringen dat [verzoeker] na voornoemde operatie (met gips om zijn arm) op de werkvloer is geweest, maar – met uitzondering van [verzoeker] zelf – heeft geen van de overige getuigen verklaard dat [verzoeker] toen ook nog zaagwerkzaamheden heeft verricht. De kantonrechter concludeert, gezien het voorgaande, dat [verzoeker] de betreffende glaszaagwerkzaamheden heeft verricht van eind 2009/begin 2010 tot augustus 2011 en dat deze werkzaamheden slechts een beperkt deel van de werkdag besloegen.
Ongeschikte machine?
4.11.
Vast staat dat de glaszaagwerkzaamheden werden uitgevoerd met een Panasonic EY 3550 zaagmachine.
4.12.
[verzoeker] stelt dat deze machine ongeschikt was voor het verrichten van de glaszaagwerkzaamheden, nu de machine (1) niet bedoeld was voor professioneel gebruik, waarbij glas van verschillende dikten (tot 19 mm) vakmatig moest worden verzaagd, (2) zwaar en (daardoor) moeilijk hanteerbaar was en (3) vaak vastliep, als gevolg waarvan sprake was van een pijnlijke terugslag. Van Dijken Glas c.s. heeft dit alles gemotiveerd betwist.
ad 1: professioneel gebruik
4.13.
De stelling van [verzoeker] dat de machine niet was bedoeld voor professioneel gebruik volgt de kantonrechter niet. Vast staat dat de machine is aangeschaft bij het bedrijf Bohle Benelux B.V., een in glasbewerkingsmachines gespecialiseerde producent en leverancier. Als productie 2 bij het verweerschrift heeft Van Dijken Glas c.s. het productieblad van de betreffende machine overgelegd. Hieruit blijkt dat de machine een accu-glas- en tegelsnijmachine betreft, bedoeld voor onder andere glaszetters, en voorts dat de machine een maximale zaagdiepte heeft van 36 mm. Hieruit leidt de kantonrechter af dat de machine, anders dan [verzoeker] betoogt, wel degelijk (mede) geschikt was voor het verrichten van professionele glaszaagwerkzaamheden.
ad 2: gewicht van de machine
4.14.
De stelling van [verzoeker] dat het werk, door het gewicht van de machine, zwaar was, wordt ondersteund door de getuigenverklaring van [verzoeker] zelf en de verklaring van [WH] . Daartegenover staan de verklaringen van [NN] en [AL] . Deze getuigen hebben weliswaar verklaard de zaagwerkzaamheden zwaar te vinden, maar – nog daargelaten dat hun werkzaamheden bij Van Dijken Glas met name bestonden uit het snijden van glas respectievelijk het slijpen van glas en het plaatsen daarvan bij derden – zij koppelen de zwaarte van het zaagwerk met name aan de omvang van de glasplaten en niet aan de zwaarte van de betreffende zaagmachine. [NN] noemt in zijn verklaring wel het gewicht van de machine, maar stelt dat het werken met de zaagmachine “behoorlijk pittig [was] als je daar de hele dag mee moest werken”. Zoals hiervoor reeds is overwogen gaat de kantonrechter er echter van uit dat de zaagwerkzaamheden slechts gedurende een beperkt deel van de werkdag werden verricht. Daarbij komt nog de getuigenverklaring van [RR] – die met name werkzaam is geweest op de afdeling montage, maar regelmatig heeft ingevallen en bijgesprongen bij de zaagwerkzaamheden –, inhoudende dat hij nimmer problemen heeft ondervonden bij het gebruiken van de zaagmachine. Gezien het voorgaande en tevens in aanmerking genomen dat de zaagmachine in het hiervoor genoemde productieblad is omschreven als “licht gewicht” kan niet worden geconcludeerd dat de machine door haar gewicht ongeschikt was voor het verrichten van de glaszaagwerkzaamheden.
ad 3: vastlopen en terugslag
4.15.
Dan resteert de stelling van [verzoeker] dat de machine vaak vastliep, als gevolg waarvan sprake was van een pijnlijke terugslag.
4.16.
Tussen partijen staat vast dat de zaagmachine kon vastlopen indien scheef werd (in)gezaagd of indien de accu van de machine leeg raakte. In geschil is echter hoe vaak van een dergelijk vastlopen sprake was. Volgens [verzoeker] gebeurde dit dagelijks een aantal keer, hetgeen door Van Dijken Glas c.s. gemotiveerd is betwist. Van Dijken Glas c.s. heeft er in dit verband op gewezen dat scheef (in)zagen onherroepelijk leidde tot glasbreuk, waarvan in het geval van [verzoeker] zelden sprake was, en dat het leeglopen van de accu een geleidelijk proces is dat zich al voor het uitvallen van de machine kenmerkte door het teruglopen van de krachtbron, zodat hierop kon worden geanticipeerd.
4.17.
Op basis van de getuigenverklaringen kan het exacte aantal “vastlopers” van de machine niet worden vastgesteld. Behalve [verzoeker] zelf, die heeft verklaard dat de machine “gemiddeld wel 2 a 3 keer per dag” vastliep, hebben [NN] , [AL] , [WH] , de heer [ND] en [RR] hierover verklaard. Deze verklaringen lopen uiteen van “zo’n 8 keer per dag” ( [NN] ) en “een paar keer per dag” ( [WH] ) tot “wel eens” ( [AL] en de heer [ND] ) en “sporadisch” ( [RR] ). Nu de verklaringen uiteenlopen en de kantonrechter geen aanleiding ziet om aan bepaalde verklaringen een grotere waarde toe te kennen dan aan andere, kan niet worden vastgesteld dat de zaagmachine, zoals door [verzoeker] is gesteld, meerdere keren per dag vastliep. Gelet op de niet, althans onvoldoende gemotiveerd, weersproken visie van Van Dijken Glas c.s. over de wijzen van vastlopen en het feit dat in het geval van [verzoeker] nauwelijks sprake was van glasbreuk, zal de kantonrechter ervan uitgaan dat het aantal “vastlopers” beperkt was.
4.18.
Wel acht de kantonrechter aangetoond dat, zoals [verzoeker] heeft gesteld, het vastlopen van de machine leidde tot een (pijnlijke) terugslag, waarbij de kracht van de machine als het ware terugsloeg op de pols. De kantonrechter heeft hierbij – naast de getuigenverklaring van [verzoeker] zelf – acht geslagen op de getuigenverklaringen van [NN] (“Ook deze zaagmachine geeft een heftige terugslag als het zaagblad vastslaat.”), [AL] (“Die zaag kon bij de werkzaamheden weleens vastslaan. Dat gaf dan een klap in de pols. Ik heb weleens gezien dat de heer [verzoeker] daarbij pijnlijk reageerde als dat gebeurde.”) en [WH] (“De terugslag die dat gaf, veroorzaakte pijn in je schouders en pols.”). Aan de stelling van Van Dijken Glas c.s. dat aan de verklaring van [WH] geen bewijs kan worden ontleend, gaat de kantonrechter voorbij. De enkele omstandigheid dat, zoals Van Dijken Glas c.s. heeft gesteld, [WH] en Van Dijken Glas niet op goede voet uit elkaar zijn gegaan is daartoe onvoldoende. Evenmin ziet de kantonrechter in de omstandigheid dat [WH] in zijn eerdere schriftelijke verklaring (overgelegd bij het verzoekschrift) onjuist en anders heeft verklaard dan in de uiteindelijke verklaring onder ede, aanleiding om laatstgenoemde verklaring buiten beschouwing te laten. Tegenover de hiervoor genoemde verklaringen staan alleen de verklaringen van de heer [ND] en [RR] , die de terugslag niet noemenswaardig vinden. Bij deze stand van zaken stelt de kantonrechter vast dat, bij het vastlopen van de zaagmachine, sprake was van een (pijnlijke) terugslag in de pols.
Geforceerde werkhouding?
4.19.
Tot slot dient de door [verzoeker] gestelde geforceerde werkhouding te worden beoordeeld. [verzoeker] stelt in dit verband dat hij, teneinde krassen op het glas te voorkomen, de zool van de zaagmachine nimmer op het glas liet rusten, met een zware en onnatuurlijke werkhouding als gevolg die veel van het bewegingsapparaat vroeg. Van Dijken Glas c.s. heeft deze werkwijze gemotiveerd betwist.
4.20.
De door [verzoeker] gestelde werkwijze, inhoudende dat de zaagmachine boven het glas werd gehouden zonder de zool van de machine op het glas te laten steunen, vindt alleen bevestiging in de getuigenverklaring van [WH] . Daartegenover staan de verklaringen van [NN] , de heer [ND] en [RR] .
[NN] heeft verklaard: “Bij de zaagmachine (…) werd de zool meestal als steun op de glasplaat gelegd. (…) Ik heb zelf meermalen gezien dat [verzoeker] ook de zool van de zaag als steun gebruikte.”
In de verklaring van de heer [ND] is opgenomen: “Als je met de door ons gebruikte machine zaagt dan gebruik je bij het begin van de zaagsnede het voorste deel van de zool door deze op de glasplaat te leggen en als je wat verder komt met zagen leg je uiteindelijk de volledige zool op de glasplaat. Naar wat ik heb gezien gebruikte [verzoeker] de zaagmachine op dezelfde wijze. Ik heb niet gezien dat hij bij het maken van zaagsnedes niet het glas raakte met de zool. Naar mijn idee kan dat ook niet, want dan moet je wel een hele vaste hand hebben. [verzoeker] was een goede glasbewerker en had ook niet veel glasbreuk.”
[RR] heeft als volgt verklaard: “Ook als er een middensparing moet worden gezaagd hanteer je de zelfde zaagwijze als ik hiervoor al heb omschreven, dat wil dus zeggen dat je de voorkant van de zool van de zaagmachine op het glas laat rusten. Naar mijn mening kan je de zaagmachine ook niet vrij boven het glas houden zonder dat je de zool op het glas laat rusten, omdat je dan heel snel de machine scheef houdt en daardoor het glas zal gaan verbranden.”
Tegen deze achtergrond kan door de kantonrechter niet worden vastgesteld dat [verzoeker] de zaagmachine altijd boven het glas hield zonder (een deel van) de zool van de machine op het glas te laten rusten. Niet is derhalve vast komen te staan dat [verzoeker] zijn zaagwerkzaamheden daadwerkelijk in de gestelde geforceerde werkhouding heeft verricht.
Conclusie
4.21.
Hoewel van de stellingen van [verzoeker] over de zaagmachine en zijn werkhouding alleen is komen vast te staan dat sprake was van een (pijnlijke) terugslag van de zaagmachine in de – beperkte – gevallen waarin deze vastliep, acht de kantonrechter deze vaststelling voldoende voor het oordeel dat [verzoeker] zijn werkzaamheden bij Van Dijken Glas heeft moeten verrichten onder omstandigheden die schadelijk kunnen zijn (geweest) voor zijn gezondheid.
4.22.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of [verzoeker] aannemelijk heeft gemaakt dat hij lijdt aan gezondheidsklachten die door de arbeidsomstandigheden kunnen zijn veroorzaakt. De kantonrechter is van oordeel dat deze vraag negatief moet worden beantwoord. Van Dijken Glas c.s. heeft immers gemotiveerd betwist dat de polsklachten zijn terug te voeren op de door [verzoeker] bij Van Dijken Glas verrichte arbeid. Van Dijken Glas c.s. heeft er in dit verband op gewezen dat:
(1) [verzoeker] aanvankelijk aan mevrouw [ND] heeft medegedeeld dat bij de huisarts het vermoeden bestond dat het polsletsel slechts een ontsteking betrof, die met rust weer zou genezen,
(2) later door [verzoeker] is opgemerkt dat sprake was van een (aangeboren) botvergroeiing, alsmede dat er in het ziekenhuis fouten zijn gemaakt bij dan wel complicaties zijn opgetreden na de medische ingrepen,
(3) er mogelijk alternatieve oorzaken voor de polsklachten van [verzoeker] zijn, ofwel gelegen in het arbeidsverleden bij andere glasbewerkingsbedrijven, ofwel in andere – relatief onschuldige – omstandigheden in de privésfeer.
4.23.
Een relatie tussen de polsklachten en de werkzaamheden kan bovendien niet uit de in het kader van het voorlopig getuigenverhoor afgelegde verklaringen worden afgeleid. Anders dan [verzoeker] stelt, leggen de bedrijfsarts (de heer [WK] ) en mevrouw [ND] een dergelijke relatie in ieder geval niet. Op basis van de verklaring van [WH] kan een causaal verband ook niet worden aangenomen. [WH] heeft weliswaar verklaard dat hij zich door schouder- en polsklachten regelmatig ziek heeft moeten melden, maar hiertegenover staat de verklaring van mevrouw [ND] , inhoudende: “Voordat de heer [verzoeker] klaagde over de werkzaamheden, had er nog nooit een andere werknemer geklaagd over de zaagwerkzaamheden. Ook de heer [WH] niet.” Alleen al gelet hierop kan aan de verklaring van [WH] geen doorslaggevende betekenis worden toegekend. [verzoeker] heeft verder gewezen op de als productie 10 bij het verzoekschrift overgelegde adviezen van de heer [JL] , medisch adviseur van Delta Lloyd, maar een relatie tussen de polsklachten van [verzoeker] en de werkomstandigheden bij Van Dijken Glas wordt hierin evenmin gelegd. [verzoeker] heeft zich in dit verband tot slot nog beroepen op de rapportages van [HO] (overgelegd als productie 8 bij het verzoekschrift) en het medisch advies van [RE] (overgelegd als productie 9 bij het verzoekschrift), maar aan deze stukken kan geen betekenis worden toegekend, omdat daarin volledig is uitgegaan van de werkwijze die [verzoeker] stelt te hebben gehanteerd. Zoals hiervoor is overwogen, is echter niet vast komen te staan dat [verzoeker] zijn werkzaamheden daadwerkelijk op die wijze heeft verricht.
4.24.
In het licht van het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat [verzoeker] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zijn polsklachten daadwerkelijk kunnen zijn veroorzaakt door de arbeidsomstandigheden bij Van Dijken Glas, althans is het verband tussen de polsklachten en de arbeidsomstandigheden te onzeker en te onbepaald.
4.25.
Het voorgaande leidt ertoe dat de onder 4.6. weergegeven arbeidsrechtelijke omkeringsregel in dit geval niet van toepassing is en dat op [verzoeker] de volledige bewijslast rust van zijn stelling dat de polsklachten in de uitoefening van zijn werkzaamheden zijn ontstaan. Het ligt dus op de weg van [verzoeker] om de causale relatie tussen zijn polsklachten en de uitgeoefende werkzaamheden aan te tonen. Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen oordeelt de kantonrechter dat een dergelijke causale relatie op basis van het huidige dossier niet kan worden vastgesteld. Met Van Dijken Glas c.s. is de kantonrechter van oordeel dat hiervoor deskundigenbewijs benodigd is. Nu de onderhavige procedure zich voor nadere bewijslevering echter niet leent, moet het verzoek alsnog – overeenkomstig het subsidiaire standpunt van Van Dijken Glas c.s. – worden afgewezen.
4.26.
Pas in het geval dat [verzoeker] zal slagen in het door hem te leveren bewijs, komt de vraag aan de orde of Van Dijken Glas is tekortgeschoten in de op haar rustende zorgplicht dan wel of Van Dijken Glas – zoals [verzoeker] subsidiair heeft betoogd – gevaarzettend heeft gehandeld (op grond van artikel 6:162 BW).
Kosten deelgeschil
4.27.
Ingevolge artikel 1019aa lid 1 Rv dient de kantonrechter de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt te begroten, waarbij alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking worden genomen. Of de kosten redelijk zijn, hangt ervan af of het redelijk is dat de kosten zijn gemaakt en of de omvang van de kosten redelijk is.
4.28.
Uit de parlementaire geschiedenis volgt dat de kosten van de procedure ook voor vergoeding in aanmerking kunnen komen in geval van afwijzing van het verzoek. Dit is alleen anders indien de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. Nu in het onderhavige geval van een volstrekt onnodig of onterecht ingediend verzoek geen sprake is, zal de kantonrechter in het navolgende overgaan tot begroting van de kosten.
4.29.
Mr. Schoemaker verzoekt namens [verzoeker] bij de begroting van de (advocaat)kosten uit te gaan van een tijdsbesteding van 55,2 uur in totaal (48,2 uur voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift en 7 uur voor het bestuderen van het verweerschrift en het bijwonen van de mondelinge behandeling), een uurtarief van € 265,-- (de kantonrechter neemt, gezien het in productie 18 opgenomen uurtarief, aan dat het ter zitting genoemde tarief van € 250,-- berust op een verspreking), 6% kantoorkosten en 21% BTW. Van Dijken Glas c.s. heeft verweer gevoerd wat betreft het aantal in rekening gebrachte uren, het gehanteerde uurtarief en het percentage kantoorkosten.
4.30.
Met Van Dijken Glas c.s. is de kantonrechter van oordeel dat de door
mr. Schoemaker opgevoerde tijdsbesteding bovenmatig is. Mede gelet op het feit dat in het verzoekschrift veel herhalingen en veel (uitvoerige) citaten zijn opgenomen en voorts gezien het feit dat mr. Schoemaker, als gespecialiseerd letselschadeadvocaat, bekend moet worden geacht met de in dit geval relevante jurisprudentie, acht de kantonrechter het redelijk om het aantal in rekening gebrachte uren te matigen tot 20 uur in totaal. Ook het door mr. Schoemaker gehanteerde uurtarief acht de kantonrechter bovenmatig. De kantonrechter zal rekening houden met een tarief van € 240,-- per uur. Wat betreft de kantoorkosten ziet de kantonrechter geen aanleiding om tot matiging over te gaan. De kantonrechter zal dan ook uitgaan van het opgevoerde percentage van 6%.
4.31.
Gezien het voorgaande zal de kantonrechter de kosten van deze procedure begroten op een bedrag van € 6.235,48 (20 uur x € 240,--, te vermeerderen met 6% kantoorkosten en 21% BTW en voorts te vermeerderen met het betaalde griffierecht van € 79,--).
4.32.
Nu de aansprakelijkheid van Van Dijken Glas in deze procedure niet is komen vast te staan, zal de door [verzoeker] verzochte kostenveroordeling worden afgewezen. Ten overvloede merkt de kantonrechter op dat het begrote bedrag uitsluitend verschuldigd is indien de aansprakelijkheid van Van Dijken Glas alsnog (in rechte) komt vast te staan.
5. De beslissing
De kantonrechter:
5.1.
begroot de kosten als bedoeld in artikel 1019aa lid 1 Rv op € 6.235,48;
5.2.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.W. Bockwinkel en in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2017.1.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 16‑03‑2017