Voor zover hierna wordt verwezen naar bewijsmiddelen zijn die bewijsmiddelen opgenomen in het zaaksdossier van de politie Oost-Brabant, Team Milieu (OB), genummerd OBRBA 160003-Elendil, aantal pagina’s: 1 t/m 282.
Rb. Oost-Brabant, 30-10-2018, nr. 01/995050-17 ontneming
ECLI:NL:RBOBR:2018:6184
- Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
- Datum
30-10-2018
- Zaaknummer
01/995050-17 ontneming
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOBR:2018:6184, Uitspraak, Rechtbank Oost-Brabant, 30‑10‑2018; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
JBO 2019/29 met annotatie van mr. drs. D. van der Meijden
Uitspraak 30‑10‑2018
Inhoudsindicatie
Bij vonnis van 30 oktober 2018 is verdachte veroordeeld voor overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2.3 aanhef en onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Het daardoor wederrechtelijk verkregen voordeel stelt de rechtbank vast op € 12.000,-- en legt veroordeelde de verplichting op dit bedrag aan de Staat te betalen.
vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Strafrecht
Parketnummer ontneming: 01/995050-17
Datum uitspraak: 30 oktober 2018
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
Gevestigd te [adres] , [plaats] .
Ter terechtzitting vertegenwoordigd door:
[vertegenwoordiger] , geboren op [1958] te [geboorteplaats] .
Dit vonnis is, nadat de zaak door de politierechter van deze rechtbank op 6 april 2018 naar de meervoudige economische kamer van deze rechtbank verwezen werd, op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van de meervoudige economische kamer van deze rechtbank op 16 oktober 2018.
Onderzoek van de zaak.
De vordering van de officier van justitie strekt tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 12.000 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit bedrag bestaat uit de besparing van de kosten in verband met het in stand houden van het kwaliteitssysteem BRL 9335 over de periode van 2012 tot en met 2015
(€ 12.000).
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft het door verdachte in de periode van 14 september 2012 tot en met 21 maart 2016 wederrechtelijk verkregen voordeel1.becijferd op € 12.000,--.
Dit bedrag is gebaseerd op de oorspronkelijke berekening van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel in het relaas proces-verbaal2.(€ 18.500,--), welk bedrag bestaat uit eenmalige kosten voor certificering onder de Beoordelingsrichtlijn 9335 (eenmalig € 2.500,--), de kosten voor het opzetten van een kwaliteitssysteem (eenmalig € 1.000,--), de kosten voor het in stand houden van de certificering over de periode 2012 tot en met 2016 (5 x € 3.000,-- = € 15.000,--).
De officier van justitie heeft € 12.000,-- gevorderd, omdat verdachte de eenmalige kosten voor certificering (€ 2.500,--) en de eenmalige kosten voor het opzetten van het kwaliteitssysteem (€ 1.000,--) alsnog zal moeten maken of inmiddels reeds heeft gemaakt. Ook vindt de officier van justitie in het dossier onvoldoende aanwijzingen dat verdachte ten tijde van de eerste controle op 20 december 2011 grond heeft opgebulkt. Dit brengt mee dat de instandhoudingskosten over 2011, zijnde € 3.000,--, in mindering worden gebracht op het berekende wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft primair bepleit dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering, omdat zij in de hoofdzaak heeft bepleit dat verdachte van het eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken en van het tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat de partijen grond uit Mill en Heesch nog steeds op het terrein van verdachte aanwezig zijn en dat er op last van de vergunningverlener geen handelingen mee mogen worden verricht, zodat geen sprake is van toepassing van die partijen en daaruit geen wederrechtelijk verkregen voordeel is genoten. Ook heeft de verdediging bepleit dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat dat verdachte ook voor 30 november 2015 partijen grond met een omvang groter dan 25 m³ heeft samengevoegd.
Meer subsidiair heeft de verdediging bepleit dat de hoogte van de ontnemingsvordering dient te worden gematigd. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat uitsluitend de jaarlijks terugkerende kosten voor de instandhouding van het certificeringssysteem BRL 9335 als uitgespaarde kosten kunnen worden aangemerkt. Verdachte is inmiddels wel gecertificeerd voor BRL 9335, zodat hij de certificerings(systeem)kosten – weliswaar op een later tijdstip dan had gemoeten – alsnog heeft gemaakt.
Beoordeling.
Bij vonnis van de meervoudige economische strafkamer van deze rechtbank van 30 oktober 2018 is betrokkene onder het eerste tenlastegelegde veroordeeld wegens ‘overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2.3, aanhef en onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd’ en onder het tweede cumulatief tenlastegelegde veroordeeld wegens ‘overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 11A.2 van de Wet Milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
De rechtbank heeft onder het tweede cumulatief tenlastegelegde bewezen geacht dat betrokkene ‘in de periode van 14 september 2012 tot en met 30 november 2015 te Schaijk in de gemeente Landerd meermalen, opzettelijk een werkzaamheid heeft uitgevoerd zonder daartoe verleende erkenning, immers heeft zij toen aldaar op meerdere momenten verschillende partijen grond samengevoegd’.
De ontnemingsvordering is tijdig ingediend.
Ingevolge het bepaalde in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht moet worden onderzocht of, en zo ja in hoeverre, [verdachte] voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van de feiten waarvoor de veroordeling heeft plaatsgevonden.
De rechtbank stelt voorop dat op de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel het in de hoofdzaak geldende strikte bewijsrecht niet van toepassing is. De schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel dient weliswaar te worden ontleend aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen, maar voor de vaststelling van het uiteindelijke bedrag geldt het aannemelijkheidsvereiste. Onder wederrechtelijk verkregen voordeel kan tevens besparing van kosten worden begrepen.
De rechtbank komt op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen tot hetzelfde oordeel als de officier van justitie over de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat voor de beoordeling of verdachte wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten, niet van belang is of sprake is geweest van toepassing van partijen grond die in strijd met de voorschriften waren opgeslagen of samengevoegd. De rechtbank volgt de officier van justitie in haar redenering dat verdachte door in strijd met de voorschriften partijen grond niet separaat op te slaan maar samen te voegen zonder over de vereiste BRL 9335-certificering te beschikken, wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten.
De rechtbank is, anders dan de verdediging, van oordeel dat het dossier voldoende aanwijzingen bevat dat ook vóór de controle op 30 november 2015 samenvoeging van partijen schone grond en partijen grond van onbekende samenstelling plaatsvond.
De rechtbank acht op basis van het controlerapport van 16 oktober 20123., het controlerapport van 29 oktober 20144.en het controlerapport van 30 november 20155., bezien in onderling verband en samenhang met de door [vertegenwoordiger] (vertegenwoordiger van [verdachte] ) tijdens het politieverhoor afgelegde verklaring6.en zijn verklaring ter terechtzitting7., aannemelijk dat verdachte wederrechtelijk verkregen voordeel heeft verkregen door zonder over de vereiste BRL 9335-certificering te beschikken, verschillende partijen grond in strijd met het bepaalde in artikel 15 van het Besluit Bodemkwaliteit toch samen te voegen.
Door werkzaamheden uit te voeren waarvoor zij eigenlijk via BRL 9335 certificering een erkenning had moeten hebben, maar welke werkzaamheden zij niettemin zonder over de daarvoor vereiste BRL-9335 certificering te beschikken heeft verricht, heeft verdachte in de periode van 16 oktober 2012 tot en met 30 november 2015, derhalve over een periode van vier jaar, de jaarlijkse instandhoudingskosten voor het certificeringssysteem BRL 9335, bestaande uit kosten in verband met de registratie in het kwaliteitssysteem Kiwa en de licentiekosten aan Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer (SIKB) (in totaal jaarlijks € 3.000,--), uitgespaard. Gelet op het voorgaande verwerpt de rechtbank het primaire en subsidiaire standpunt van de verdediging.
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat de eenmalige kosten voor certificering en de eenmalige kosten voor het opzetten van een
kwaliteitssysteem bij de bepaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel buiten beschouwing moeten worden gelaten. Verdachte heeft die kosten immers alsnog gemaakt.
Conclusie.
De rechtbank acht op basis van het voorgaande aannemelijk dat verdachte in de periode van 14 september 2012 tot en met 30 november 2015 een netto wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten van € 12.000,-
De rechtbank ziet geen aanleiding om het aan verdachte te ontnemen voordeel op een lager bedrag vast te stellen.
Toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak:
Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 12.000,- (zegge: twaalfduizend euro).
Legt aan [verdachte] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ter grootte van € 12.000,- (zegge: twaalfduizend euro), ter ontneming van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel, dat hij, door middel van of uit de baten van strafbare feiten ter zake waarvan hij is veroordeeld heeft verkregen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P.T. Heblij, voorzitter,
mr. W.F. Koolen, mr. L. Soeteman, leden,
in tegenwoordigheid van mr. R.J.A. Klaar, griffier,
en is uitgesproken op 30 oktober 2018.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 30‑10‑2018
Het relaas proces-verbaal, opgesteld door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , d.d. 18 april 2016, op p. 17.
Een geschrift, namelijk een bezoekverslag omgevingsvergunning n.a.v. een controle op 14 september 2012 door RMB van 16 oktober 2012, bijlage 12, op p. 203-210, i.h.b. p. 208.
Een geschrift, namelijk een bezoekverslag omgevingsvergunning n.a.v. een controle op 29 oktober 2014 door Omgevingsdienst Noord-Brabant, bijlage 10, op p. 196-200, i.h.b. p. 199.
Een geschrift, namelijk een rapport van bevindingen n.a.v. een controle op 30 november 2015 door Omgevingsdienst Noord-Brabant, bijlage 7, op p. 105-106.
Het proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 31 maart 2016, bijlage 6, op p. 277-281, i.h.b. p. 279.
Het proces-verbaal ter terechtzitting, onder meer inhoudende de verklaring van verdachte, d.d. 16 oktober 2018.