Hof Arnhem-Leeuwarden, 27-10-2020, nr. 200.268.519/01
ECLI:NL:GHARL:2020:8911
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
27-10-2020
- Zaaknummer
200.268.519/01
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2020:8911, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 27‑10‑2020; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:1770, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:GHARL:2020:3163, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 14‑04‑2020; (Hoger beroep, Tussenbeschikking)
Uitspraak 27‑10‑2020
Inhoudsindicatie
Er zijn gewichtige redenen om de moeder te ontslaan als bewindvoerder van haar dochter. Het had voor de moeder duidelijk moeten zijn dat zij als bewindvoerder jaarlijks rekening en verantwoording diende af te leggen.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.268.519/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 7880453)
beschikking van 27 oktober 2020
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.B.G. Gelissen te Sittard.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. [de dochter] ,
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: [de dochter] of de rechthebbende,
2. [de vader] ,
verblijvende te [land] ,
verder te noemen: de vader,
3. [naam1] , handelend onder de naam [naam2] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder te noemen: [naam2] .
1. Het verloop van het geding in hoger beroep
1.1
Voor het verloop van het geding tot 14 april 2020 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- een journaalbericht van mr. Gelissen van 10 juli 2020;
- een journaalbericht van mr. Gelissen van 14 september 2020 met productie(s);
- een verweerschrift van [naam2] .
1.3
Op 30 september 2020 is de zaak ter zitting mondeling behandeld. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat.
2. Feiten
2.1
De moeder en de vader zijn de ouders van [de dochter] , geboren [in] 1993.
De goederen die [de dochter] (zullen) toebehoren zijn met ingang van 19 juli 2012 onder bewind gesteld omdat [de dochter] vanwege haar lichamelijke of geestelijke toestand niet in staat is ten volle haar vermogensrechtelijke belangen te behartigen. Haar ouders zijn daarbij benoemd tot bewindvoerders. Ook zijn zij benoemd tot mentor.
2.2
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter de ouders ambtshalve en met ingang van 24 juli 2019 ontslagen als bewindvoerders. [naam2] is bij die beschikking benoemd tot opvolgend bewindvoerder.
3. De motivering van de beslissing
3.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de (tussen)beschikking van
14 april 2020, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
3.2
In die beschikking heeft het hof het beroep van de moeder op de onbevoegdheid van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, verworpen en iedere overige beslissing aangehouden. Ter beoordeling ligt nog voor grief 2 (ontslag van de moeder als bewindvoerder) en grief 3 (schending hoor en wederhoor).
3.3
Op grond van artikel 1:448 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) wordt een bewindvoerder ontslag verleend, hetzij op eigen verzoek, hetzij wegens gewichtige redenen of omdat de bewindvoerder niet meer voldoet aan de eisen om bewindvoerder te kunnen worden, zulks op verzoek van een medebewindvoerder of degene die gerechtigd is onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 432, eerste en tweede lid, dan wel ambtshalve. In dit hoger beroep is de vraag aan de orde of er gewichtige redenen zijn om de moeder (ambtshalve) ontslag te verlenen. De moeder beantwoordt die vraag ontkennend omdat zij vindt dat haar de door de kantonrechter aan haar adres gemaakte verwijten niet kunnen worden aangerekend. Zij is nooit gewezen op haar verplichtingen in deze. Als zij daarvan op de hoogte was geweest had zij aan haar verplichten voldaan. De post die aan haar zou zijn verzonden, heeft zij nooit ontvangen. Zij ondersteunt haar stellingen met verklaringen van buren.
3.4
Het hof is, net als de kantonrechter, van oordeel dat er gewichtige redenen bestaan voor het ontslag van de moeder als bewindvoerder. Gebleken is dat de moeder van [de dochter] ernstig tekort is geschoten in haar taak als bewindvoerder. De kantonrechter heeft de ouders, dus ook de moeder meerdere malen de kans gegeven om alsnog op een juiste wijze rekening en verantwoording af te leggen maar dit heeft er niet toe geleid dat de ouders de kantonrechter voldoende inzicht hebben verschaft in de financiën van [de dochter] . Door de moeder wordt niet betwist dat ze heeft verzuimd rekening en verantwoording af te leggen maar zij stelt dat zij ondeugdelijk is voorgelicht door de rechtbank bij haar aanstelling als bewindvoerder. Er is haar immers nooit medegedeeld dat zij de verplichting had om jaarlijks rekening en verantwoording af te leggen aan de rechtbank, aldus de moeder. Het hof is echter van oordeel dat, nu de rechtbank meerdere brieven daarover aan de moeder heeft verzonden, het voor de moeder duidelijk had kunnen en moeten zijn dat zij de gevraagde rekening en verantwoording diende af te leggen. Dat zij, zoals zij stelt, geen van deze brieven heeft mogen ontvangen komt voor rekening en risico van de moeder. Des verzocht heeft de moeder ter zitting van het hof niet kunnen duidelijk maken waarom zij zich niet van een postbus heeft voorzien waar de post inzake de bewindvoering naartoe zou kunnen worden gestuurd. Het treffen van een dergelijke voorziening (die de moeder inmiddels wel zegt te hebben getroffen) had voor de hand gelegen, te meer omdat de moeder heeft aangegeven ook in [plaats1] afgelegen te hebben gewoond en toen ook al problemen met de postbezorging te hebben ondervonden. Daarnaast ligt het op de weg van een bewindvoerder om de kantonrechter niet alleen op verzoek maar ook eigener beweging van zodanige informatie te voorzien dat de kantonrechter zijn wettelijke, controlerende taak behoorlijk kan uitvoeren. Het is een belangrijke taak van de bewindvoerder om door middel van het jaarlijks afleggen van rekening en verantwoording de kantonrechter van voldoende informatie te voorzien en deze zo in staat te stellen zijn wettelijke toezichthoudende taak uit te voeren. Dit geldt in de onderhavige zaak te meer nu uit de stukken blijkt dat er vier gemotoriseerde voertuigen staan of hebben gestaan op de naam van [de dochter] en zij hierover motorrijtuigenbelasting dient te betalen, dit terwijl [de dochter] geen rijbewijs heeft en dit door haar aandoening ook nooit zal gaan halen. Ter zitting is hierover desgevraagd ook niet meer duidelijkheid zijdens de moeder verschaft. Bij het hof bestaat, gelet op het voorgaande, onvoldoende vertrouwen dat de moeder in de toekomst wel in staat zal zijn op de juiste wijze voldoende inzicht over de wijze van uitvoering van het bewind te verschaffen.
3.5
De moeder heeft daarnaast aangevoerd dat de kantonrechter in strijd heeft gehandeld met het recht op hoor en wederhoor doordat zij en [de dochter] niet in staat zijn gesteld hun verhinderdata door te geven ten behoeve van een nieuw in te plannen zitting. Echter, voor zover de moeder en [de dochter] hun recht op hoor en wederhoor onvoldoende al zouden hebben kunnen uitoefenen, geldt dat een dergelijk verzuim in hoger beroep kan worden hersteld, hetgeen ook is gebeurd. Het hof heeft de moeder en [de dochter] in de gelegenheid gesteld hun standpunten in het hoger beroep toe te lichten, zodat in deze zaak hoor en wederhoor op genoegzame wijze heeft plaatsgevonden.
4. De slotsom
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
5. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van
24 juli 2019 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, M.P. den Hollander en P.S. Bakker, bijgestaan door mr. I.G. Vos als griffier, en is op 27 oktober 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.
Uitspraak 14‑04‑2020
Inhoudsindicatie
Geen hoger beroep mogelijk tegen een door de kantonrechter ambtshalve genomen beslissing over zijn relatieve bevoegdheid in een bewindszaak.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.268.519/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 7880453)
beschikking van 14 april 2020
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [A] ,verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.B.G. Gelissen te Sittard.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. [de rechthebbende] ,
wonende te [A] ,
verder te noemen: de rechthebbende,
2. [de vader] ,
verblijvende te Zweden,
verder te noemen: de vader,
3. [de opvolgend bewindvoerder] ,
gevestigd te [B] ,
verder te noemen: [de opvolgend bewindvoerder] .
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, (hierna: de kantonrechter) van
24 juli 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 25 oktober 2019;
- een journaalbericht van mr. Gelissen van 12 november 2019 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Gelissen van 14 november 2019 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Gelissen van 28 november 2019 met productie(s).
2.2
Bij brief van 21 januari 2020 heeft het hof alle belanghebbenden in de gelegenheid gesteld om zich uiterlijk 4 februari 2020 schriftelijk uit te laten over de bevoegdheid van de kantonrechter. Daarbij heeft het hof kenbaar gemaakt voornemens te zijn de beslissing hierover zonder mondelinge behandeling te nemen. De moeder en [de opvolgend bewindvoerder] hebben van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Zij hebben het hof ook laten weten dat zij instemmen met een schriftelijke afdoening op het punt van de bevoegdheid van de rechtbank.
3. De omvang van het geschil
3.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter de moeder en de vader ambtshalve ontslagen als bewindvoerders en [de opvolgend bewindvoerder] als opvolgend bewindvoerder benoemd.
3.2
De moeder is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van
24 juli 2019. Grief 1 ziet op de bevoegdheid van de kantonrechter, grief 2 op het ontslag van de moeder als bewindvoerder en grief 3 op de schending van het beginsel van hoor en wederhoor. De moeder verzoekt:
1. haar hoger beroep gegrond te verklaren;
2. de bestreden beschikking te vernietigen;
3. de moeder opnieuw te benoemen als bewindvoerder over de goederen en gelden die (zullen) toebehoren aan de rechthebbende.
4. De motivering van de beslissing
Bevoegdheid van de kantonrechter (grief 1)
4.1
De moeder is van mening dat de kantonrechter vanwege de woonplaats van de rechthebbende onbevoegd was de rekening en verantwoording op te vragen, alsmede om haar en de vader als bewindvoerders van de rechthebbende te ontslaan. De moeder stelt zich op het standpunt dat de kantonrechter zich ambtshalve onbevoegd had dienen te verklaren en de zaak had moeten verwijzen naar de rechtbank Limburg, locatie Roermond.
4.2
Gebleken is dat de rechthebbende (en de moeder) in 2016 is (zijn) verhuisd van [C] , gelegen in de provincie Groningen, naar [A] , gelegen in de provincie Limburg, en aldaar en sindsdien staat (staan) ingeschreven in de Basisregistratie Personen. Het eerste verzoek van de kantonrechter aan de bewindvoerders om rekening en verantwoording af te leggen dateert van voor die verhuizing, te weten 21 januari 2013.
Uit de stukken blijkt niet dat de moeder en/of de vader in hun hoedanigheid van bewindvoerder(s) de kantonrechter over die verhuizing hebben geïnformeerd. Evenmin blijkt dat zij op enig moment aanleiding hebben gezien de kantonrechter te vragen het dossier over te dragen naar de kantonrechter in Limburg. Wat wel vast staat is dat de kantonrechter in ieder geval op 11 februari 2019, en dus ook ten tijde van de bestreden beschikking, bekend was met het actuele adres van de rechthebbende in Limburg.
4.3
De kantonrechter heeft in het kader van zijn toezichthoudende taak een ambtshalve beslissing genomen over een kwestie die al geruime tijd gaande was. In juli 2012 zijn de goederen die (zullen) toebehoren aan de rechthebbende onder bewind gesteld. Vanaf januari 2013 heeft de kantonrechter tevergeefs getracht de bewindvoerders te bewegen tot het afleggen van rekening en verantwoording over het door hen gevoerde bewind. Verder heeft de kantonrechter de bewindvoerders voor een gesprek en ter zitting opgeroepen om nadere inlichtingen te verstrekken, maar zijn zij niet verschenen. Ook had de kantonrechter vraagtekens bij de bevoegdheid van de moeder om als bewindvoerder te mogen optreden in verband met het mogelijk niet voldoen aan de daaraan gestelde eisen. De kantonrechter heeft daarom op grond van gewichtige redenen ontslag verleend aan de bewindvoerders. Hij heeft daarbij geen aanleiding gezien de kwestie eerst over te dragen aan de kantonrechter in het arrondissement waar de moeder en de rechthebbende nu wonen.Hoewel de Aanbevelingen meerderjarigenbewind, vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Civiel en Kanton & Toezicht op 7 september 2018, onder I 2. bepalen dat indien de betrokkene verhuist naar een gemeente die onder de bevoegdheid van een andere rechtbank valt, de kantonrechter niet langer bevoegd is en het dossier dient over te dragen aan de wel bevoegde kantonrechter, is duidelijk dat hieruit geen absolute verplichting voortvloeit. De Aanbevelingen strekken immers tot uitgangspunt, maar daarvan kan in bijzondere gevallen worden afgeweken. Bovendien staat in I 4. dat de kantonrechter in een complex dossier kan bepalen dat het dossier niet wordt overgedragen.Verder geldt dat hoger beroep tegen beslissingen omtrent relatieve bevoegdheid door artikel 270 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt uitgesloten. In genoemd artikel wordt dit weliswaar slechts geregeld voor beslissingen over de relatieve bevoegdheid die genomen zijn na een zodanig verweer (of na een verwijzing), maar niet valt in te zien waarom in zaken waarin ambtshalve een beslissing wordt genomen wel hoger beroep ten aanzien van de relatieve bevoegdheid mogelijk zou zijn. Het hof is dan ook niet bevoegd de bestreden beschikking op deze grond te vernietigen. Evenmin is er aanleiding om de zaak te verwijzen. Grief 1 faalt. De zaak zal voor het overige worden aangehouden en op een nader te bepalen zittingsdatum of schriftelijk, wanneer de belanghebbenden dat vanwege de coronamaatregelen prefereren, worden behandeld.
5. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verwerpt het beroep van de moeder op de onbevoegdheid van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen;
houdt iedere overige beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en
C. Koopman, bijgestaan door mr. D.M. Welbergen als griffier, en is op 14 april 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.