Einde inhoudsopgave
Wet op de rechterlijke organisatie
Artikel 84 [Raad voor de rechtspraak]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2019
- Bronpublicatie:
27-06-2018, Stb. 2018, 298 (uitgifte: 07-09-2018, kamerstukken: 33861)
- Inwerkingtreding
01-01-2019
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
20-11-2018, Stb. 2018, 446 (uitgifte: 04-12-2018, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Juridische beroepen / Rechter
Staatsrecht / Rechtspraak
1.
Er is een Raad voor de rechtspraak.
2.
De Raad bestaat uit ten minste drie en ten hoogste vijf leden.
3.
De leden van de Raad worden bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister benoemd voor een periode van zes jaar. Zij kunnen eenmaal worden herbenoemd voor een periode van drie jaar. Voorafgaand aan een benoeming als lid van de Raad wordt van betrokkene een verklaring omtrent het gedrag, niet ouder dan drie maanden en afgegeven volgens de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, verlangd.
4.
Indien de Raad bestaat uit drie of vier leden onderscheidenlijk uit vijf leden, zijn twee leden onderscheidenlijk drie leden rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast dan wel met rechtspraak belaste leden van de Centrale Raad van Beroep of het College van Beroep voor het bedrijfsleven, die hun rechtsprekend ambt op basis van een aanstelling als bedoeld in artikel 5f, eerste lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren vervullen. De overige leden van de Raad zijn geen rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast, dan wel met rechtspraak belaste leden van de Centrale Raad van Beroep of het College van Beroep voor het bedrijfsleven.
5.
Een van de rechterlijke leden wordt bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister tot voorzitter van de Raad benoemd.
6.
De leden kunnen niet tevens zijn:
- a.
lid van het bestuur van een gerecht;
- b.
lid van de Staten-Generaal;
- c.
minister of staatssecretaris;
- d.
vice-president of lid van de Raad van State;
- e.
president of lid van de Algemene Rekenkamer;
- f.
Nationale ombudsman of substituut-ombudsman;
- g.
ambtenaar bij een ministerie, alsmede de daaronder ressorterende instellingen, diensten en bedrijven;
- h.
rechterlijk ambtenaar, als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, onder 1° en 4° tot en met 9°;
- i.
lid van het College van Afgevaardigden, bedoeld in artikel 90.