Hof Arnhem, 25-05-2009, nr. 21-004643-08
ECLI:NL:GHARN:2009:BI7198
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
25-05-2009
- Magistraten
Mrs. J.M.J. Denie, E. van der Herberg, M. Kuijer
- Zaaknummer
21-004643-08
- LJN
BI7198
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Verkeersstrafrecht
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2009:BI7198, Uitspraak, Hof Arnhem, 25‑05‑2009
Uitspraak 25‑05‑2009
Mrs. J.M.J. Denie, E. van der Herberg, M. Kuijer
Partij(en)
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Utrecht van 10 november 2008 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 16-445028-08 en 16-440748-07, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 16-602089-06, tegen
[verdachte].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 11 mei 2009 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en haar raadsman,
mr R. Zilver, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
16-440748-07
zij op of omstreeks 04 februari 2007 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, als bestuurder van een motorrijtuig ((personen)auto) voor het besturen waarvan een rijbewijs is vereist, terwijl sedert de datum waarop aan haar voor de eerste maal een rijbewijs is afgegeven nog geen vijf jaren zijn verstreken en de eerste afgifte van het rijbewijs op of na 30 maart 2002 heeft plaatsgevonden, dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van haar adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, derde lid aanhef en onder a Wegenverkeerswet 1994, 120 microgram, in elk geval hoger dan 88 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
16-445028-08
zij op of omstreeks 22 september 2008 te Zeist als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een bedrijfsauto (bestelauto) te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en/of aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen.
Het hof nummert het onder parketnummer 16-440748-07 tenlastegelegde feit als feit 1 en het onder parketnummer16-445028-08 tenlastegelegde feit als feit 2.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Onder 2 is aan verdachte tenlastegelegd het niet verlenen van de wettelijk vereiste medewerking aan een ademonderzoek, opleverend handelen in strijd met art. 163 lid 2 van de Wegenverkeerswet 1994. De feitelijke gang van zaken was zo, dat verdachte op 22 september 2008 te 06:20 uur in Zeist een auto bestuurde, en na een overtreding door de politie gecontroleerd werd, waarbij een alcoholtest werd verricht. De test resulteerde in een ‘F’, een indicatie voor een te hoog ademalcoholgehalte. Daarop is verdachte medegedeeld, dat zij mee moest naar het politiebureau voor een ademanalyse. Verdachte startte daarop haar auto; de betrokken politieman gelastte haar de motor af te zetten, maar verdachte reageerde met: ‘Dat doe ik dus niet’ en reed hard weg. De politie heeft haar niet meer te pakken gekregen.
Deze gang van zaken heeft de officier van justitie aanleiding gegeven verdachte te dagvaarden wegens het niet medewerken aan de ademanalyse, en daarvoor heeft de politierechter veroordeeld nadat de toenmalige raadsman zich inzake de bewezenverklaring had gerefereerd.
Het hof komt echter niet tot een veroordeling ter zake van dit feit. De procedure rond de ademanalyse is nauwkeurig omschreven in artikel 163 WVW jis, het Besluit Alcoholonderzoeken en de Regeling Ademanalyse. Het hof is van oordeel, dat de mededeling aan verdachte, dat zij mee moest naar het bureau voor een ademanalyse niet kan gelden als een bevel tot medewerking aan de ademanalyse als bedoeld in artikel 163 WVW. Dat is namelijk niet méér dan een opdracht om mee te komen naar een plaats waar een dergelijk onderzoek na een daartoe te geven vordering zou gaan plaatsvinden. Het is dus niet gekomen tot een bevel als bedoeld in de wet, en derhalve zal het hof verdachte van dit feit vrijspreken, zoals door de verdediging bepleit, en door de advocaat-generaal in tweede termijn gevorderd.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 04 februari 2007 te Utrecht, als bestuurder van een motorrijtuig ((personen)auto) voor het besturen waarvan een rijbewijs is vereist, terwijl sedert de datum waarop aan haar voor de eerste maal een rijbewijs is afgegeven nog geen vijf jaren zijn verstreken en de eerste afgifte van het rijbewijs op of na 30 maart 2002 heeft plaatsgevonden, dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van haar adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, derde lid aanhef en onder a Wegenverkeerswet 1994, 120 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf:
ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Overtreding van artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in aanmerking genomen dat de verdachte blijkens haar justitiële documentatie reeds eerder is veroordeeld ter zake van wegenverkeersdelicten. Dit heeft de verdachte er blijkbaar niet van mogen weerhouden zich wederom schuldig te maken aan overtreding van de Wegenverkeerswet.
In het bijzonder in aanmerking genomen hetgeen omtrent de persoon van verdachte is gebleken, is het hof van oordeel dat oplegging van een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van de hierna aan te geven duur, passend en geboden is.
Vordering tenuitvoerlegging
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de Politierechter te Utrecht van 8 november 2006 opgelegde voorwaardelijke geldboete van € 160,-. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.
Het openbaar ministerie heeft tevens gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de Politierechter te Utrecht van 8 november 2006 opgelegde voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Op grond van hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken en hiervoor is overwogen inzake het tweede feit, zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden afgewezen.
Het hof overweegt, dat de vordering op zichzelf geheel toewijsbaar is, en dat onder normale omstandigheden een toewijzing zonder meer in de rede zou hebben gelegen. Nu echter verdachte wordt vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde, en verdachtes rijbewijs voor dit feit vanaf eind september 2008 ingehouden is geweest, ziet het hof aanleiding de vordering af te wijzen ter compensatie voor de inhouding die niet door een veroordeling is gevolgd. Het hof beoogt daarmee de rechtsgrond voor een vergoeding op de voet van artikel 164 lid 9 van de Wegenverkeerswet 1994 weg te nemen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 20 (twintig) dagen hechtenis.
Ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Tenuitvoerlegging
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Utrecht van 29 maart 2007, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te Utrecht van 8 november 2006 opgelegde voorwaardelijke geldboete en van de voorwaardelijk opgelegde ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden.
Aldus gewezen door
mr J.M.J. Denie, voorzitter,
mr E. van der Herberg en mr M. Kuijer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr S.M.A. Lestrade, griffier,
en op 25 mei 2009 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr M. Kuijer is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.