Einde inhoudsopgave
Uitleveringswet
Artikel 16 [Invrijheidstelling]
Geldend
Geldend vanaf 01-09-1992
- Bronpublicatie:
24-06-1992, Stb. 1992, 358 (uitgifte: 01-01-1992, kamerstukken: Staten-Generaal Digitaal: 22484 Overheid.nl: 22484)
- Inwerkingtreding
01-09-1992
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
24-06-1992, Stb. 1992, 358 (uitgifte: 01-01-1992, kamerstukken: Staten-Generaal Digitaal: 22484Overheid.nl: 22484)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Buitenlandse Zaken
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht / Uitlevering en overlevering
1.
Een voortvluchtige wiens bewaring overeenkomstig artikel 15 is bevolen, wordt — behoudens de mogelijkheid van verdere vrijheidsbeneming uit anderen hoofde — in vrijheid gesteld:
- a.
zodra zulks door de rechtbank, de rechter-commissaris of de officier van justitie, ambtshalve of op verzoek van de voortvluchtige of diens raadsman, wordt gelast;
- b.
zodra de termijn is verstreken binnen welke, volgens het toepasselijke verdrag, de voorlopige aanhouding moet worden gevolgd door een verzoek tot uitlevering, en zodanig verzoek niet inmiddels is gedaan;
- c.
zodra de bewaring twintig dagen heeft geduurd.
2.
In gevallen waarin artikel 13, derde lid, toepassing vindt, worden de in het vorige lid, onder b en c, genoemde tijdvakken, na afloop waarvan de voortvluchtige in vrijheid moet worden gesteld, met vier dagen verlengd.