Rb. Rotterdam, 04-06-2015, nr. C/10/465080 / FA RK 14-10048
ECLI:NL:RBROT:2015:5035
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
04-06-2015
- Zaaknummer
C/10/465080 / FA RK 14-10048
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2015:5035, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 04‑06‑2015; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 04‑06‑2015
Inhoudsindicatie
Verzoek tot vaststelling verhaalsbijdrage wordt afgewezen voor zover het betrekking heeft op periode vanaf 1 januari 2015, nu het kindgebonden budget inclusief alleenstaande ouderkop hoger is dan de behoefte van de minderjarige.
Partij(en)
Rechtbank Rotterdam
Team familie 1
zaaknummer / rekestnummer: C/10/465080 / FA RK 14-10048
Beschikking van 4 juni 2015 betreffende verhaal van bijstand
in de zaak van:
GEMEENTE [verzoeker],
zetelende te [woonplaats 1],
hierna te noemen de gemeente,
gemachtigde [gemachtigde],
t e g e n
[verweerder] , hierna te noemen de man,
wonende te [woonplaats 2],
advocaat mr. G.A.P. Avontuur te Oosterhout Nb.
1. De verdere procedure
1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- de tussenbeschikking van 26 maart 2015.
1.2.
De voortgezette behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 9 april 2015.
Bij die gelegenheid zijn verschenen:
- de gemachtigde van de gemeente voornoemd;
- de man voornoemd, bijgestaan door zijn advocaat mr. Avontuur.
2. De verdere beoordeling
2.1.
De rechtbank verwijst naar en neemt over hetgeen is opgenomen in haar tussenbeschikking van 26 maart 2015.
2.2.
De rechtbank dient thans alleen nog een beslissing te nemen over het verhaalsbedrag na 1 januari 2015.
2.3.
De gemeente stelt primair dat er geen reden is om per 1 januari 2015 de verhaalsbijdrage opnieuw te beoordelen, omdat de invoering per die datum van de Wet hervorming kindregelingen geen relevante wijziging van omstandigheden vormt. In deze wet is bepaald dat alleenstaande ouders die in aanmerking komen voor een kindgebonden budget recht hebben op een verhoging van dit kindgebonden budget met de zogenoemde alleenstaande-ouderkop. Volgens de gemeente betreft dit een inkomensondersteuning voor het gezin die in aard en hoogte gelijk is aan de inkomensondersteuning zoals die tot 1 januari 2015 werd geboden via de bijstandsnorm voor een alleenstaande ouder. Subsidiair stelt de gemeente dat in het kader van bijstandsverhaal de behoefte van de minderjarige(n) niet moet worden verminderd met de alleenstaande ouderkop waarop de bijstandsgerechtigde recht heeft, omdat dit onbedoeld negatieve gevolgen heeft voor de collectieve middelen.
2.4.
De man heeft de stellingen van de gemeente gemotiveerd betwist. Volgens hem kan per 1 januari 2015 geen verhaalsbijdrage meer worden opgelegd. Hij onderbouwt dit met de stelling dat de minderjarige per die datum geen behoefte meer heeft aan een door de man te betalen bijdrage, omdat het door de vrouw per die datum te ontvangen kindgebonden budget inclusief alleenstaande ouderkop geheel in de behoefte van de minderjarige voorziet.
2.5.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op 1 januari 2015 is de Participatiewet ingevoerd. Ingevolge artikel 62 van deze wet kunnen kosten van bijstand tot de grens van de onderhoudsplicht, zoals bedoeld in Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, worden verhaald op degene die zijn onderhoudsplicht jegens zijn minderjarig kind, niet of niet behoorlijk nakomt. In artikel 62a van de Participatiewet is bepaald dat bij de beoordeling van het bestaan van het verhaalsrecht bedoeld in artikel 62, en de omvang van het te verhalen bedrag rekening wordt gehouden met de maatstaven die gelden en de omstandigheden die van belang zijn in het geval dat de rechter dient te beslissen over de vraag of en, zo ja, tot welk bedrag kinderalimentatie moet worden toegekend.
In de Participatiewet wordt dus een directe koppeling gemaakt tussen de vaststelling van de kinderbijdrage in een alimentatieprocedure en de vaststelling van de verhaalsbijdrage. In deze procedure is dan ook van belang om te weten op welk bedrag de alimentatierechter de kinderbijdrage zou vaststellen.
In alimentatieprocedures vormt de invoering van de Wet hervorming kindregelingen per 1 januari 2015 een wijzigingsgrond als bedoeld in artikel 1:401 van het Burgerlijk Wetboek en dus een reden om opnieuw de kinderbijdrage te berekenen. De heersende opvatting (die onlangs opnieuw is bevestigd) is dat het gehele kindgebonden budget, dus inclusief de alleenstaande ouderkop, in mindering wordt gebracht op de behoefte van het kind. Als dit betekent dat er geen behoefte (meer) resteert, dan zal de bijdrage die door de onderhoudsplichtige moet worden betaald, op nihil worden gesteld. In dat geval wordt dus geheel in de behoefte van het kind voorzien uit de algemene middelen.
De hiervoor bedoelde situatie doet zich in deze zaak voor. Het kindgebonden budget inclusief alleenstaande ouderkop is hoger dan de behoefte van de minderjarige. In een alimentatieprocedure zou de kinderbijdrage per 1 januari 2015 dan ook op nihil zijn gesteld. Dit kan tot geen andere conclusie leiden dan dat de gemeente per die datum geen verhaalsrecht (meer) heeft op de man ter zake van (mede) ten behoeve van de minderjarige verstrekte bijstand aan de vrouw. Het verzoek van de gemeente wordt daarom vanaf deze datum afgewezen.
3. De beslissing
3.1.
wijst af het verzoek van de gemeente tot vaststelling van een door de man te betalen verhaalsbijdrage vanaf 1 januari 2015;
3.2.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.C.A. de Groot, voorzitter, mr. M.B. van den Enden en mr. Y.H.M. Marijs, rechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. I.J.P.M. Hulsman op 4 juni 2015. | ||
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden voor het instellen van hoger beroep.