Rb. Den Haag, 21-03-2019, nr. 17, 7085 17, 7086 18, 5025 en 18, 5026
ECLI:NL:RBDHA:2019:2918, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
21-03-2019
- Zaaknummer
17_7085 17_7086 18_5025 en 18_5026
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2019:2918, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 21‑03‑2019; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2020:1044, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
NLF 2019/1563 met annotatie van
Uitspraak 21‑03‑2019
Inhoudsindicatie
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder tenminste de indruk gewekt van een bewuste standpuntbepaling ten aanzien van de verplaatsing van de feitelijke leiding van X BV in 2008 naar Malta. Voorts slaagt verweerder er niet in aannemelijk te maken dat de feitelijke leiding zich in 2011 en 2012 in Nederland bevond. Aldus dient X BV, die naar Nederlands recht is opgericht, voor verdragstoepassing te worden aangemerkt als inwoner van Malta en kan zij als beperkt binnenlands belastingplichtige slechts in de Nederlandse heffing betrokken worden voor zover sprake is van Nederlandse bronnen. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan geen sprake zodat aan X BV voor de jaren 2011 en 2012 opgelegde navorderingsaanslagen Vpb dienen te worden vernietigd. De naheffingsaanslagen dividendbelasting die zijn opgelegd ter zake van dividenduitkeringen door X BV aan haar in Zwitserland wonende aandeelhouder dienen eveneens te worden vernietigd. Met inachtneming van het drielandenpunt-arrest van de Hoge Raad van 28 februari 2001 (ECLI:NL:HR:2001:AB0296) werkt de op grond van het belastingverdrag met Malta bepaalde vestigingsplaats door naar het belastingverdrag met Zwitserland. Aldus is Nederland op grond van het verdrag met Zwitserland niet bevoegd te heffen over dividenduitkeringen in 2011 en 2012.
Partij(en)
Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 17/7085, SGR 17/7086, SGR 18/5025 en SGR 18/5026
uitspraak van de meervoudige kamer van 21 maart 2019 in de zaken tussen
[eiseres] , eiseres
(gemachtigden: M. Th. van Kranenburg en S.W. Veldhuis),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres voor de jaren 2011 en 2012 navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting (de navorderingsaanslagen) en naheffingsaanslagen dividendbelasting (de naheffingsaanslagen) opgelegd. Daarbij is heffingsrente dan wel belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar de navorderingsaanslagen en de naheffingsaanslagen gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld. De beroepen die zien op de navorderingsaanslagen zijn door de rechtbank geregistreerd onder zaaknummers SGR 17/7085 (2011) en SGR 18/5026 (2012). De beroepen die zien op de naheffingsaanslagen zijn door de rechtbank geregistreerd onder zaaknummers SGR 17/7086 (2011) en SGR 18/5025 (2012).
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 februari 2019.
Namens eiseres zijn verschenen [A] , [B] , [C] en de gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [D] , [E] en [F] .
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres is in 1984 naar Nederlands recht opgericht. De aandelen in eiseres worden voor 1% gehouden door [A] ( [A] ) en voor 99% door Stichting Administratiekantoor [A] ( [X] ), waarbij alle certificaten van aandelen worden gehouden door [A] .
2. Eiseres houdt 100% van de aandelen in [B.V. 1] B.V. en, in de periode van 14 februari 2012 tot 1 mei 2014, 100% van de aandelen in [B.V. 2] B.V. [C] ( [C] ) is chief financial officer (cfo) van [B.V. 1] B.V.
3. Tot 1 juli 2008 was [A] enig bestuurder van eiseres. Vanaf 1 juli 2008 is ook [B] ( [B] ), die werkzaam is voor trustkantoor [trustkantoor] (Malta) Limited, bestuurder van eiseres. Van 24 juli 2008 tot en met 31 december 2011 was ook [G] ( [G] ) bestuurder van eiseres. [B] en [G] hebben de Maltese nationaliteit en wonen op Malta.
4. Op 2 juli 2008 is eiseres geregistreerd als “Oversea company” op Malta.
5. Met dagtekening 2 december 2008 heeft de toenmalige belastingadviseur van eiseres een brief aan verweerder gestuurd waarin het volgende is opgenomen:
“Met dit schrijven willen wij u informeren dat [ [A] ] heeft besloten Nederland [PLAATS NL] te verlaten.
(…)
Tevens willen wij u hierbij informeren over de verplaatsing van de feitelijke leiding van diverse door [ [A] ] gehouden vennootschappen. Het betreft:
- [B.V. 3] BV;
- (…)
- [eiseres];
- (…)
(…)
Naar onze mening zijn genoemde vennootschappen feitelijk op Malta gevestigd. Wij baseren ons hierbij op de volgende feiten en omstandigheden. Op 1 juli [2008] heeft [ [A] ] in zijn hoedanigheid als enig bestuurder van de vennootschappen (in Valetta op Malta) besloten om de feitelijke leiding van de vennootschappen te verplaatsen. Hiertoe is toen [ [B] ] als medebestuurder benoemd. Op 8 juli [2008] heeft registratie van de betreffende vennootschappen in de openbare registers van Malta plaatsgevonden. Tijdens een volgende bestuursvergadering gehouden op Malta d.d. 24 juli 2008 is besloten naast [ [B] ] ook [ [G] ] tot bestuurder te benoemen. [Eiseres] en [B.V. 3] BV kennen vanaf dat moment 3 bestuurders die alleen gezamenlijk bevoegd zijn. (…)
Aldus is de situatie ontstaan dat naar onze mening de vennootschappen niet meer feitelijk geleid worden vanuit Nederland maar vanuit Malta. Op grond van het verdrag ter voorkoming van dubbele belasting zoals dit is gesloten tussen Nederland en Malta zijn al de (…) genoemde vennootschappen dus geen inwoner meer van Nederland maar van Malta. Eén en ander blijkt uit het feit dat de meerderheid van de bestuursleden sindsdien bestaat uit personen met de Maltese nationaliteit (…). Er zijn bestuursvergaderingen gehouden op Malta op 1 juli 2008, 24 juli 2008, 9 september 2008, 25 september 2008 en 24 en 25 oktober 2008). De boekhouding wordt gevoerd en aangehouden in Malta. De lokale bestuurders voldoen aldaar ook alle lasten. Voorts is op 9 september [2008] een aandeelhoudersvergadering gehouden op Malta.
(…).
Naar onze mening is onduidelijkheid over de datum van verplaatsing van de vennootschappen zéér onwenselijk.
Daarom verzoeken we u te verklaren per welke datum bovenstaande genoemde vennootschappen niet langer geacht zullen worden fiscaal inwoner te zijn van Nederland.”
6. Met dagtekening 3 juni 2009 heeft verweerder een brief gestuurd aan de toenmalige belastingadviseur van eiseres. In deze brief is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“Op 23 december 2008 hebben wij met elkaar gesproken over de emigratie per 20 december 2008 naar Zwitserland van [ [A] ], zijn echtgenote en twee kinderen van 5 en 7 jaar. In dat gesprek is de toezegging gedaan dat [ [A] ] begin dit jaar zijn verhuizing mondeling aan mij zou komen toelichten. Dat gesprek heeft op 2 juni 2009 plaatsgevonden. Naast de mondelinge toelichting heeft [ [A] ] desgewenst enige bewijsstukken overhandigd van zijn verhuizing naar Zwitserland.
(…)
Mede op grond van de mondelinge toelichting en de getoonde bewijsstukken ben ik er van overtuigd dat [ [A] ] en zijn gezin Nederland [PLAATS NL] hebben verlaten op 20 december 2008. Een zakelijk- of een familiebezoek in Nederland of het houden van een (korte) vakantie dan wel het aanhouden van een gemeubileerde woning in Noordwijk is hierbij niet van zodanige betekenis dat die conclusie anders komt te luiden.”
7. Met dagtekening 11 juni 2009 heeft de toenmalige belastingadviseur een brief gestuurd aan verweerder. In deze brief is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“Wij zijn tevens akkoord met de uiteenzetting van de feiten en omstandigheden, zoals beschreven in uw brief, die tot gevolg hebben dat [ [A] ] per 20 december 2008 is geëmigreerd naar Zwitserland.
Tenslotte bevestigen wij graag onze afspraak dat [eiseres] en [B.V. 3] BV met ingang van 1 september 2008 niet langer binnenlands belastingplichtig zijn, doch vallen onder het belastingregime van Malta.”
8. Eiseres heeft in 2011 en 2012 dividenduitkeringen gedaan van € 380.000 respectievelijk € 475.000. Deze uitkeringen zijn niet in de Maltese belastingheffing betrokken. Evenmin zijn in Nederland aangiften dividendbelasting ingediend en er is geen dividendbelasting afgedragen.
9. Eiseres heeft voor 2011 aangifte vennootschapsbelasting (Vpb) gedaan naar een belastbare winst van nihil. Daarbij is ten aanzien van een bedrag van € 8.598.586 de deelnemingsvrijstelling toegepast en is een bedrag van € 94.009 opgevoerd als “overige vrijgestelde winstbestanddelen”.
10. Eiseres heeft voor 2012 eveneens aangifte Vpb gedaan naar een belastbare winst van nihil. Daarbij is een bedrag van € 115.704 opgevoerd als “overige vrijgestelde winstbestanddelen”.
11. Met dagtekening 8 december 2012 en 28 september 2013 zijn voor de jaren 2011 en 2012 aanslagen Vpb opgelegd conform de ingediende aangiften.
12. Met dagtekening 24 maart 2016 heeft verweerder een informatieverzoek aan eiseres gestuurd. In dit verzoek is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“Onder omstandigheden kan er – zelfs bij een naar het buitenland verplaatste vennootschap – sprake zijn van een effectieve belastingplicht en/of inhoudingsplicht in Nederland. Ik verwijs u naar een recente uitspraak van de hoge raad onder BNB 2015/126, welk arrest een eveneens op Malta gevestigde Nederlandse vennootschap betrof.
Teneinde mij in staat te stellen om te kunnen vaststellen of er ten aanzien van [eiseres] inderdaad een Nederlandse heffing toepasselijk is, verzoek ik u mij de navolgende gegevens te verstrekken:
1) de (uitgebreide) jaarrekeningen van [eiseres] over de jaren 2012 t/m 2014;
2) betreffende de Maltese (corporation) income tax: de ingediende aangiften en de door de Maltese belastingdienst opgelegde aanslagen over de jaren 2012 t/m 2014;
3) een gespecificeerd overzicht van de dividenduitkeringen over de jaren 2011 t/m 2015;
4) de naam en adresgegevens van de aandeelhouders van [eiseres] gedurende de jaren 2011 t/m 2015.”
13. Bij brief van 29 augustus 2016 heeft eiseres de verzochte informatie verstrekt. De verstrekte jaarrekening voor 2012 bevat tevens de cijfers van 2011. In de jaarrekening zijn voor de jaren 2011 en 2012 winsten verantwoord van € 94.009 respectievelijk € 3.815.703, waarbij voor 2012 een bedrag van € 3.700.000 ziet op ontvangen dividend. Voor het overige vloeit de winst voort uit rente-inkomsten (voor 2011 € 187.393 en 2012: € 225.773). De in de jaarrekening verantwoorde winst is in de Maltese belastingaangiften buiten aanmerking gelaten. Volgens de aangiften is sprake van “income not remitted to Malta”.
14. Bij brief van 13 december 2016 heeft verweerder aangekondigd dat voor 2011 een navorderingsaanslag Vpb zou worden opgelegd. In de brief is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“Uit de door u verstrekte informatie blijkt dat [eiseres] in Malta gebruik maakt van het “remittance base regime”. Slechts de door de vennootschap naar Malta overgemaakte inkomsten of de door haar in Malta ontvangen inkomsten, worden in Malta in de heffing betrokken. In artikel 2, vijfde lid, van het Verdrag is de zogenoemde “remittance base bepaling” neergelegd. Door deze bepaling geldt de vermindering of vrijstelling die Nederland ingevolge de bepalingen van het Verdrag moet verlenen, alleen voor inkomsten die naar Malta zijn overgemaakt of aldaar zijn ontvangen.
(…)
Uit het jaarrapport, met daarin opgenomen de vergelijkende cijfers over het kalenderjaar 2011, blijkt dat het inkomen van [eiseres] in het jaar 2011 nagenoeg geheel bestaat uit rente. Dit inkomensbestanddeel is volledig onder het remittance base regime gebracht, dat wil zeggen niet overgemaakt naar Malta. Vermindering of vrijstelling van vennootschapsbelasting is daarom in 2011 niet aan de orde.
Op grond van het bovenstaande is [eiseres] in 2011 onveranderd in Nederland onbeperkt belastingplichtig voor haar inkomen. Op hierop betrekking hebbende heffingsbelemmeringen uit het Verdrag kan door [eiseres] geen beroep worden gedaan.”
15. Met dagtekening 30 december 2016 is ter zake van de door eiseres in 2011 uitgekeerde dividenden een naheffingsaanslag dividendbelasting opgelegd naar een bedrag van € 57.000. De daarbij in rekening gebrachte rente bedraagt € 9.894.
16. Met dagtekening 31 december 2016 is de navorderingsaanslag Vpb voor het jaar 2011 opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 94.009. De daarbij in rekening gebrachte rente bedraagt € 5.354.
17. Met dagtekening 14 februari 2017 heeft [C] aan verweerder een brief gestuurd waarin, voor zover hier van belang, het volgende is opgenomen:
“Tijdens ons gesprek van 17 januari 2017 gaf u aan niet te weten of de heer [B] nog werkzaam was bij de Belastingdienst. Uit uw brief van 6 februari 2017 maken wij op dat dit nog wel het geval is en dat u inmiddels met de heer [B] had gesproken.
De heer [B] heeft u medegedeeld en wij citeren u:
“dat er overeenstemming was over de emigratie van [ [A] ] en zijn gezin naar Zwitserland en de verplaatsing van de feitelijke leiding van de Nederlandse vennootschappen naar Malta in 2008, hetgeen gevolgen heeft voor de heffing van vennootschapsbelasting bij die vennootschappen”
(…)
Het is correct als u stelt dat de heffingsbevoegdheid van Nederland inzake de dividendbelasting als onderwerp nimmer aan de orde is gesteld in de besprekingen met de heer [B]. De reden daarvoor is dat zulks ook niet nodig was omdat de verdragsbepalingen dienaangaande volstrekt duidelijk waren.”
18. Met dagtekening 23 juni 2017 heeft verweerder een informatieverzoek aan eiseres verstuurd. In dit verzoek is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“Om te kunnen bepalen in welk land de plaats van feitelijke leiding is gevestigd willen wij op basis van artikel 47 Algemene wet inzake rijksbelastingen voor de jaren 2012 tot en met 2015 de volledige administratie ontvangen, inclusief de originele bestanden, waaronder het e-mail verkeer en het primaire tijdschrijven van het bestuur van [eiseres].”
In reactie op dit verzoek is met dagtekening 9 augustus 2017 door [C] een deel van de administratie verstrekt. Deze informatie is op 31 mei 2018 aangevuld door de gemachtigde van eiseres.
19. Bij brief van 17 november 2017 heeft verweerder aangekondigd dat voor 2012 een navorderingsaanslag Vpb zou worden opgelegd. In de brief is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“De plaats waar een lichaam gevestigd is wordt naar omstandigheden beoordeeld (artikel 4 lid 1 Algemene wet inzake rijksbelastingen). Het onderzoek nar de vestigingsplaats van [eiseres] is lopende.
(…)
Uit de door u verstrekte informatie blijkt dat [eiseres] in Malta gebruik maakt van het “remittance base regime”. Slechts de door de vennootschap naar Malta overgemaakte inkomsten of de door haar in Malta ontvangen inkomsten, worden in Malta in de heffing betrokken. In artikel 2, vijfde lid, van het Verdrag is de zogenoemde “remittance base bepaling” neergelegd. Door deze bepaling geldt de vermindering of vrijstelling die Nederland ingevolge de bepalingen van het Verdrag moet verlenen, alleen voor inkomsten die naar Malta zijn overgemaakt of aldaar zijn ontvangen.
(…)
Uit het jaarrapport 2012 blijkt dat het inkomen van [eiseres] in het jaar 2012 nagenoeg geheel bestaat uit rente-inkomsten namelijk € 225.773. Dit inkomensbestanddeel is voor € 220.793 onder het remittance base regime gebracht, dat wil zeggen niet overgemaakt naar Malta. Vermindering of vrijstelling van vennootschapsbelasting is daarom in 2012 niet aan de orde.
Op grond van het bovenstaande is [eiseres] in 2012 onveranderd in Nederland onbeperkt belastingplichtig voor haar inkomen. Op hierop betrekking hebbende heffingsbelemmeringen uit het Verdrag kan door [eiseres] geen beroep worden gedaan.”
20. Met dagtekening 9 december 2017 is de navorderingsaanslag Vpb voor het jaar 2012 opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 115.704. De in rekening gebrachte belastingrente bedraagt € 7.567.
21. Met dagtekening 18 december 2017 is ter zake van de door eiseres in 2012 uitgekeerde dividenden een naheffingsaanslag dividendbelasting opgelegd naar een bedrag van € 71.250. De daarbij in rekening gebrachte belastingrente bedraagt € 13.359.
Geschil
22. In geschil is of de navorderingsaanslagen en de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd.
De navorderingsaanslagen Vpb
23. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de navorderingsaanslagen ten onrechte zijn opgelegd. Daartoe voert zij aan dat zij in rechte te beschermen vertrouwen heeft mogen ontlenen aan het eerder door verweerder ingenomen standpunt dat haar feitelijke leiding zich op Malta bevond. Voorts voert zij aan dat geen sprake is van een nieuw feit op grond waarvan kan worden nagevorderd. Evenmin is sprake van kwade trouw. Zij is feitelijk gevestigd op Malta en het wereldinkomen van eiseres is onderworpen aan de belastingheffing op Malta. Nederland mag op grond van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Malta tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen (het verdrag met Malta) niet heffen.
24. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de navorderingsaanslagen terecht zijn opgelegd. Volgens verweerder wordt eiseres feitelijk niet geleid vanuit Malta, maar vanuit Nederland. Ter onderbouwing voert verweerder aan dat [C] werkzaamheden voor eiseres heeft verricht en dat [A] in 2011 en 2012 veel in Nederland heeft verbleven. Aan overleg met verweerder in het verleden kan eiseres niet het vertrouwen ontlenen dat zij op Malta was gevestigd. Voorts stelt verweerder dat hij er pas met de informatieverstrekking vanaf 2016 mee bekend raakte dat de feitelijke leiding van eiseres zich in Nederland bevond en dat zij niet al haar inkomsten naar Malta heeft overgemaakt of aldaar heeft ontvangen (remitted). Volgens verweerder is tevens sprake van kwade trouw. Als eiseres al voor verdragstoepassing inwoner van Malta zou zijn, dan nog zijn de navorderingsaanslagen terecht gelet op de remittance bepaling van artikel 2, vijfde lid, van het verdrag met Malta.
De naheffingsaanslagen dividendbelasting
25. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslagen ten onrechte zijn opgelegd. Daartoe voert zij aan dat zij in rechte te beschermen vertrouwen heeft mogen ontlenen aan het eerder door verweerder ingenomen standpunt dat de belastingheffing op dividenden na emigratie uitsluitend aan Malta toekomt. Voorts stelt eiseres dat het heffingsrecht op grond van het verdrag met Malta over dividenden verstrekt door een vennootschap gevestigd op Malta aan een inwoner van Zwitserland aan Malta toekomt.
26. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd. Aan overleg met verweerder in het verleden kan eiseres geen vertrouwen ontlenen aangezien over de dividendbelasting in het geheel geen afstemming heeft plaatsgevonden. Voorts wordt volgens verweerder het heffingsrecht van Nederland noch door het verdrag met Malta noch door het belastingverdrag met Zwitserland beperkt.
Beoordeling van het geschil
De navorderingsaanslagen Vpb
27. Artikel 4 van het verdrag met Malta luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“1. Voor de toepassing van deze Overeenkomst betekent de uitdrukking ‘inwoner van een van de Staten’ iedere persoon die, ingevolge de wetgeving van die Staat, aldaar aan belasting is onderworpen op grond van zijn woonplaats, verblijf, plaats van leiding of enige andere soortgelijke omstandigheid. De uitdrukking omvat niet een persoon die in die Staat slechts aan belasting is onderworpen ter zake van inkomsten uit bronnen in die Staat of van vermogen dat in die Staat is gelegen.
(…)
4. Indien een andere dan een natuurlijke persoon ingevolge de bepaling van het eerste lid inwoner van beide Staten is, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waar de plaats van zijn werkelijke leiding is gelegen.”
28. Artikel 2, vijfde lid, van het verdrag met Malta bevat een zogenoemde “remittance”-bepaling. Dit artikellid luidt:
“Indien op grond van een bepaling van deze Overeenkomst in een van de Staten een hetzij volledige, hetzij gedeeltelijke vermindering van belasting over bepaalde inkomsten moet worden verleend en ingevolge de in de andere Staat geldende wetgeving een persoon ter zake van die inkomsten niet voor het volle bedrag aan belasting is onderworpen, doch slechts voor zover die inkomsten naar die andere Staat zijn overgemaakt of aldaar zijn ontvangen, vindt de vermindering die de eerstbedoelde Staat ingevolge deze Overeenkomst moet verlenen, slechts toepassing op het gedeelte van de inkomsten dat naar de andere Staat is overgemaakt of aldaar is ontvangen.”
29. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of ten aanzien van de vestigingsplaats van eiseres sprake is van in rechte te beschermen vertrouwen. Ter beantwoording van die vraag dient te worden onderzocht of bij eiseres de indruk kan zijn gewekt dat verweerder zich bewust op het standpunt heeft gesteld dat de feitelijke leiding van eiseres zich op Malta bevond. Van in rechte te beschermen vertrouwen kan geen sprake zijn indien de feiten waarop verweerder zijn standpunt heeft gebaseerd door eiseres verkeerd zijn voorgesteld of als deze nadien zijn gewijzigd.
30. Verweerder heeft, zo volgt onder meer uit de brieven van eiseres van 11 juni 2009 (onder 7) en 14 februari 2017 (onder 17), na correspondentie en overleg met eiseres bevestigd dat de feitelijke leiding van eiseres per 1 september 2008 is verplaatst naar Malta. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarmee ten minste de indruk gewekt van een bewuste standpuntbepaling.
31. Voor zover verweerder zich beroept op gewijzigde omstandigheden overweegt de rechtbank dat, als hiervan al sprake zou zijn, verweerder er niet in is geslaagd om aannemelijk te maken dat de feitelijke leiding van eiseres zich in 2011 en 2012 in Nederland bevond. Hoewel uit de stukken van het geding volgt dat [C] zich met de dagelijkse gang van zaken van eiseres heeft bezighouden, is voor de rechtbank niet aannemelijk geworden dat hij ten behoeve van eiseres tevens bestuurshandelingen heeft verricht. Voorts kan uit het feit dat [A] regelmatig in Nederland verbleef, niet de conclusie worden getrokken dat eiseres daarmee vanuit Nederland werd geleid.
32. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de werkelijke leiding van eiseres zich in 2011 en 2012 op Malta bevond. Eiseres wordt voor toepassing van het verdrag met Malta dan ook geacht inwoner te zijn van Malta. Dit laat onverlet dat eiseres naar Nederlands recht is opgericht en op grond van artikel 2, vierde lid van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) voor toepassing van de Wet Vpb wordt geacht in Nederland te zijn gevestigd. Aldus dient eiseres in Nederland te worden aangemerkt als binnenlands belastingplichtig. Echter, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 17 februari 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC5259, BNB 1994/163, geldt zij als beperkt binnenlands belastingplichtige omdat het heffingsrecht van Nederland gelet op de toewijzingsbepalingen in het verdrag met Malta beperkt is tot Nederlandse bronnen.
33. De navorderingsaanslagen zien op rente-inkomsten die voortvloeien uit vorderingen van eiseres op haar in Zwitserland wonende aandeelhouder. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen deze vorderingen niet worden aangemerkt als Nederlandse bronnen, zodat de rente-inkomsten gelet op het verdrag met Malta niet tot de Nederlandse heffingsgrondslag behoren. De remittance-base bepaling ziet niet op deze situatie.
34. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de navorderingsaanslagen ten onrechte zijn opgelegd en de beroepen SGR 17/7085 en SGR 18/5026 gegrond dienen te worden verklaard. De vraag of verweerder bevoegd was om navorderingsaanslagen op te leggen behoeft geen behandeling meer. De rechtbank zal de navorderingsaanslagen alsmede de daarbij gegeven rentebeschikkingen vernietigen.
De naheffingsaanslagen dividendbelasting
35. Alvorens te oordelen over de heffingsbevoegd ten aanzien van de in 2011 en 2012 door eiseres uitgekeerde dividenden ziet de rechtbank zich ook hier voor de vraag gesteld of bij eiseres het gerechtvaardigde vertrouwen kan zijn gewekt dat heffing van dividendbelasting achterwege zou blijven. Naar het oordeel van de rechtbank dient deze vraag ontkennend te worden beantwoord. Eiseres maakt niet aannemelijk dat door verweerder dienaangaande een toezegging is gedaan of een bewust standpunt is ingenomen. Steun voor dat oordeel ontleent de rechtbank aan de eigen uitlatingen van eiseres, zoals bijvoorbeeld gedaan in de hierboven aangehaalde brief van 14 februari 2017 (onder 17).
36. In de Wet op de dividendbelasting 1965 is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
“Artikel 1
1. Onder de naam ‘dividendbelasting’ wordt een directe belasting geheven van degenen, die - rechtstreeks of door middel van certificaten - gerechtigd zijn tot de opbrengst van aandelen in, en winstbewijzen van en geldleningen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel d, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 aan in Nederland gevestigde (…) besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid, (…).
(…)
3. Heeft de oprichting van een in het eerste lid bedoelde vennootschap plaatsgevonden naar Nederlands recht, dan wordt die vennootschap steeds geacht in Nederland te zijn gevestigd. (…)
Artikel 5
De belasting bedraagt 15% van de opbrengst.
Artikel 7
1. De belasting wordt geheven door inhouding op de opbrengst.
2. Inhoudingsplichtige is de vennootschap die de opbrengst verschuldigd is.
3. De inhoudingsplichtige is verplicht de belasting in te houden op het tijdstip waarop de opbrengst ter beschikking is gesteld.
4. De inhoudingsplichtige is verplicht de ingehouden belasting op aangifte af te dragen.
(…)”
37. Nu in het onderhavige geval sprake is van een naar Nederlands recht opgerichte vennootschap die in 2011 en 2012 dividenden heeft uitgekeerd, is eiseres op grond van de hiervóór aangehaalde wettelijke bepalingen inhoudingsplichtig voor de dividendbelasting en kan bij haar ter zake van de dividenduitkeringen dividendbelasting worden geheven naar een tarief van 15%. De vraag is of dit in de nationale wet voorziene heffingsrecht al dan niet wordt belemmerd door een regeling van hogere rangorde, meer specifiek het voor de dividenduitkeringen in 2011 geldende Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Zwitserse Bondsstaat ter voorkoming van dubbele belasting op het gebied van belastingen van het inkomen en het van het vermogen (het verdrag met Zwitserland 1951) dan wel het voor de dividenduitkeringen in 2012 geldende Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Zwitserse Bondsstaat tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen (het verdrag met Zwitserland 2010).
2011
38. In het verdrag met Zwitserland 1951 is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
“Artikel 2
1. Voor zover in dit verdrag niet anders is bepaald, zijn het vermogen en het inkomen slechts belastbaar in de Staat waar de persoon, aan wie dit vermogen toebehoort of die dit inkomen geniet zijn woonplaats heeft.
(…)
Artikel 9
1. Onverminderd het in het tweede lid bepaalde wordt het recht van elk van beide Staten om de inkomsten uit roerend kapitaal bij wege van inhouding aan de bron te belasten, niet beperkt door het feit dat deze inkomsten aan de directe belastingen slechts onderworpen zijn in de Staat bedoeld in artikel 2, eerste lid.
2. Ten aanzien van de belasting op de inkomsten uit roerend kapitaal welke een van beide Staten heft bij wege van inhouding bij de bron, kan de genieter van deze inkomsten die zijn woonplaats in de andere Staat heeft, (…), de terugbetaling vragen:
a. Wat betreft dividenden:
(…)
(ii) van het bedrag van de belasting dat 15 percent van de dividenden overschrijdt, (…).
(…)
Slotprotocol
Ad Artikelen 2 en 9
De bepaling van artikel 2, eerste lid, beperken niet het recht van Nederland om, (…), belasting te heffen op de inkomsten uit de vervreemding van aandelen of winstbewijzen van een in Nederland gevestigd lichaam, waarvan het kapitaal geheel of gedeeltelijk in aandelen is verdeeld of om, zonder dat artikel 9, tweede lid, van toepassing is, de belasting waaraan inkomsten uit roerend kapitaal bij wege van inhouding bij de bron onderworpen zijn, te heffen op de dividenden, die bedoeld lichaam betaalt, mits de aandelen of winstbewijzen behoren aan en de dividenden toekomen aan een natuurlijke persoon met woonplaats in Zwitserland:
(…).”
39. Op grond van het verdrag met Zwitserland 1951 in samenhang met de Nederlandse wettelijke bepalingen is, kort gezegd, het heffingsrecht van Nederland niet beperkt ten aanzien van dividenden die worden uitgekeerd door een in Nederland gevestigd lichaam. Bij uitkering door een in Nederland gevestigd lichaam kan aldus 15% dividendbelasting worden ingehouden. Zoals hiervóór is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de feitelijke leiding van eiseres zich in 2011 op Malta bevond, zodat eiseres dient te worden aangemerkt als inwoner van Malta. Naar het oordeel van de rechtbank werkt deze vestigingsplaats voor het belastingverdrag met Malta op grond van het zogenoemde drielandenpunt-arrest van de Hoge Raad van 28 februari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB0296 door naar het verdrag met Zwitserland 1951, zodat Nederland in het onderhavige geval op grond van het verdrag met Zwitserland 1951 voor de in 2011 uitgekeerde dividenden niet bevoegd is dividendbelasting na te heffen.
2012
40. In het verdrag met Zwitserland 2010 is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
“Artikel 4. Inwoner
1. Voor de toepassing van dit Verdrag betekent de uitdrukking ‘inwoner van een Verdragsluitende Staat’ iedere persoon die ingevolge de wetgeving van die Staat, aldaar aan belasting is onderworpen op grond van zijn woonplaats, verblijf, plaats van leiding of enige andere soortgelijke omstandigheid (…). Deze uitdrukking omvat echter niet een persoon die in die Staat slechts aan belasting is onderworpen ter zake van inkomsten uit bronnen in die Staat.
(…)
Artikel 10. Dividenden
1. Dividenden betaald door een lichaam dat inwoner is van een Verdragsluitende Staat aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat, mogen in die andere Staat worden belast.
2. Deze dividenden mogen echter ook in de Verdragsluitende Staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar indien de uiteindelijke gerechtigde tot de dividenden een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat is, mag de aldus geheven belasting 15 percent van het brutobedrag van de dividenden niet overschrijden.”
41. Op grond van artikel 10, tweede lid, van het verdrag met Zwitserland 2010 is Nederlandse belastingheffing op betaalde dividenden mogelijk, indien de dividenden zijn betaald door een inwoner van Nederland. In artikel 4, eerste lid, is voor inwonerschap vereist dat sprake is van volledige onderworpenheid aan Nederlandse belastingheffing. Zoals hiervóór is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat eiseres voor toepassing van het verdrag met Malta als inwoner van Malta dient te worden aangemerkt, wat, zoals hiervóór opgemerkt, op grond van het drielandenpunt-arrest van de Hoge Raad 28 februari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB0296 doorwerkt naar het verdrag met Zwitserland 2010, zodat Nederland ook voor de in 2012 uitgekeerde dividenden niet bevoegd is dividendbelasting na te heffen.
42. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de naheffingsaanslagen ten onrechte zijn opgelegd en de beroepen SGR 17/7086 en SGR 18/5025 gegrond dienen te worden verklaard. De rechtbank zal de naheffingsaanslagen alsmede de daarbij gegeven rentebeschikkingen vernietigen.
Proceskosten
43. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Voor de vaststelling van de vergoeding van de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand merkt de rechtbank enerzijds de zaken SGR 17/7085 en SGR 18/5026 en anderzijds de zaken SGR 17/7086 en SGR 18/5025 aan als samenhangend nu de zaken gelijktijdig door de rechtbank zijn behandeld, in deze zaken door dezelfde persoon rechtsbijstand is verleend en zijn werkzaamheden in elk van het tweetal zaken nagenoeg identiek zijn geweest. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand per tweetal zaken vast op € 1.278 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 254, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512 en een wegingsfactor 1). Voor vergoeding van overige kosten ziet de rechtbank geen aanleiding nu deze niet zijn gespecificeerd. De totale proceskostenvergoeding bedraagt derhalve € 2.556.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vernietigt de navorderingsaanslagen en naheffingsaanslagen;
- vernietigt de beschikkingen heffingsrente en belastingrente;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.556;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 1.342 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Postema, voorzitter, en mr. T.A. de Hek en mr. E.J.W. Heithuis, leden, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.