Rb. Almelo, 20-11-2006, nr. 05 / 608 BESLU N1 A
ECLI:NL:RBALM:2006:AZ2660
- Instantie
Rechtbank Almelo
- Datum
20-11-2006
- Zaaknummer
05 / 608 BESLU N1 A
- LJN
AZ2660
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBALM:2006:AZ2660, Uitspraak, Rechtbank Almelo, 20‑11‑2006; (Hoger beroep)
Uitspraak 20‑11‑2006
Inhoudsindicatie
De aan eiser verleende jachtakte is door de korpschef ingetrokken. Anonieme getuigenverklaringen.
Partij(en)
RECHTBANK ALMELO
Sector bestuursrecht
Registratienummer: 05 / 608 BESLU N1 A
uitspraak van de enkelvoudige kamer
in het geschil tussen:
[eiser],
wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde: mr. A.E.B. de Hollander, advocaat te Rijssen,
en
de minister van Justitie, verweerder.
Derde-belanghebbende: de korpschef van de regiopolitie Twente, gevestigd te Enschede.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 14 april 2005.
2. De feiten en het verloop van de procedure
2.1
Bij besluit van 22 september 2004 is de aan eiser op 25 maart 2004 verleende jachtakte door derde-belanghebbende (verder: de korpschef) ingetrokken.
2.2
Bij brief van 19 oktober 2004 is namens eiser bij verweerder administratief beroep ingesteld. Bij besluit van 14 april 2005 heeft verweerder het administratieve beroep van eiser ongegrond verklaard.
2.3
Eiser kan zich blijkens het op 24 mei 2005 namens hem ingediende beroepschrift niet met dit besluit verenigen. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 11 oktober 2006 waar eiser is verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. E.B. Kruimel. De korpschef is verschenen bij gemachtigden G.J. Frowijn en A. Krommendijk.
3. Overwegingen
Het geschil
3.1.1
Eiser keert zich met zijn beroep tegen het besluit van verweerder van 14 april 2005. Bij dit besluit heeft verweerder het besluit van de korpschef tot intrekking van de jachtakte van eiser in stand gelaten. Aan dit besluit heeft verweerder in essentie ten grondslag gelegd dat eiser een persoon herhaaldelijk heeft bedreigd en dat eiser zijn wapens en munitie niet op de voorgeschreven wijze heeft opgeborgen.
3.1.2
Hiertegen heeft eiser, kort gezegd, ingebracht dat verweerder zich niet op de twee getuigenverklaringen kan baseren nu deze verklaringen anoniem zijn afgelegd zodat de juistheid daarvan niet kan worden gecontroleerd. Verder is eiser van mening dat hij zich niet goed heeft kunnen verweren omdat hij niet over alle stukken beschikte die zich in het dossier bevonden. Tot slot is eiser van mening dat verweerder in zijn beslissing op het administratieve beroep niet aan de intrekking ten grond kan leggen dat hij niet beschikte over een goede wapenkast nu deze grond niet aan het primaire besluit ten gronde lag.
Beoordeling van het geschil
3.2.1
Zowel de korpschef als verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op de stelling dat eiser een persoon heeft bedreigd. Deze bedreiging is volgens hen voldoende aannemelijk geworden door de verklaringen die twee getuigen bij de politie hebben afgelegd.
3.2.2
De rechtbank stelt vast dat eiser tot nu toe geen kennis heeft mogen krijgen van de identiteit van deze twee getuigen. In administratief beroep heeft verweerder de schriftelijke getuigenverklaringen slechts geanonimiseerd aan eiser ter beschikking gesteld. De rechtbank neemt aan dat als eiser bij de voorbereiding van het primaire besluit kennis had kunnen nemen van de getuigenverklaringen, de rechtbank laat in het midden of eiser voldoende gelegenheid daartoe heeft gehad, deze verklaringen ook zouden zijn geanonimiseerd.
3.2.3
Dit betekent dat eiser is belemmerd in zijn mogelijkheid om verweer te voeren tegen de aantijgingen van de korpschef en verweerder. Eiser kan immers niet nagaan of degenen die de verklaringen hebben afgelegd inderdaad met hem hebben gesproken en of dit op de wijze is geschied als in de verklaringen is neergelegd. Het wordt hem daardoor ook bemoeilijkt, zo niet onmogelijk gemaakt, degenen die de verklaring hebben afgelegd op te roepen als getuige en over hun verklaring te ondervragen.
3.2.4
Voor deze belemmering van eiser om verweer te voeren bestaat naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende rechtvaardiging. Voor de getuigen zelf bestaat geen belang om anoniem te blijven. Als hun verklaring juist is, hebben zij immers zelf met eiser gesproken en is het eiser dus al bekend wie zij zijn. Verweerder heeft gesteld dat de Wet politieregisters de korpschef verplicht de verklaringen te anonimiseren. Wat er van deze stelling ook zij, een dergelijke wettelijke regeling kan niet op zichzelf en in alle gevallen afdoen aan de plicht van de korpschef en van verweerder hun besluiten te baseren op een juiste feitelijke grondslag en eiser daarom een reële gelegenheid te geven de gestelde feiten te betwisten. Aangezien verder geen reden bestaat eiser de gegevens van de getuigen te onthouden hadden de getuigenverklaringen niet aan de besluiten ten grondslag mogen worden gelegd.
3.2.5
Door dit toch te doen heeft de korpschef gehandeld in strijd met de artikelen 3:2 en 4:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder heeft het besluit van de korpschef niet om deze reden vernietigd en evenmin heeft hij het gebrek hersteld. Het bestreden besluit kan dan ook wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:25 van de Awb niet in stand blijven.
3.3
De rechtbank overweegt verder dat de constatering dat eiser zijn wapens niet op de juiste wijze heeft opgeborgen de intrekking van de jachtakte niet zelfstandig kan dragen. Het is niet in geschil dat de korpschef als beleid hanteert dat de houder van een jachtakte bij overtredingen als deze de kans krijgt de overtreding op te heffen alvorens maatregelen worden getroffen. Dit is overeenkomstig onderdeel 9.1 van de Circulaire wapens en munitie 2005. Verweerder heeft daarom ook overwogen dat de geconstateerde overtreding alleen betekenis toekomt in samenhang met de gestelde bedreiging. Omdat verweerder echter deze bedreiging niet aan zijn besluit ten grondslag had mogen leggen, kan ook het ontbreken van een wapenkast niet tot intrekking van de jachtakte leiden.
3.4
Het voorgaande betekent dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De rechtbank acht het, gelet op het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb, billijk verweerder te veroordelen in de kosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van dit beroep, zijnde de kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand (te weten één punt voor het indienen van een beroepschrift en één punt voor het bijwonen van de zitting bij een zaak van gemiddelde zwaarte) EUR 644,--, en reiskosten EUR 6,40.
4. Beslissing
De Rechtbank Almelo,
Recht doende:
- -
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- -
draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- -
veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten, welke kosten worden bepaald op EUR 650,40, door de Staat der Nederlanden (ministerie van Justitie) te betalen aan eiser;
- -
verstaat dat de Staat der Nederlanden (ministerie van Justitie) aan eiser het griffierecht ad EUR 138,-- vergoedt.
Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na verzending hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te Den Haag.
N.B. In deze uitspraak heeft de rechtbank het beroep (gedeeltelijk) gegrond verklaard en is het bestreden besluit vernietigd. Indien de rechtbank daarbij beroepsgronden uitdrukkelijk heeft verworpen en een partij daarin niet wil berusten, dan moet die partij binnen bovengenoemde termijn hoger beroep instellen tegen deze uitspraak.
Aldus gegeven door mr. M.E. van Wees, in tegenwoordigheid van J.G.M. Wolbers als griffier en in het openbaar uitgesproken op 20 november 2006.
Afschrift verzonden op
nb